Matteüs 18: 21-35
70 x 7 maal vergeven
Door Peter van ’t Riet
In vers 21 is het Petrus die de vraag stelt over zondigen en vergeven. Hij is in de synoptische evangeliën de eerste leerling van Jezus en staat in verhalen zoals dit verhaal model voor alle leerlingen. De joodse context van zonde en vergeven is als volgt.
Zonde en vergeving in het jodendom
Zonde is in het joods-Bijbelse denken – ook dat van Jezus en de evangelisten – geen eigenschap van de persoon, maar van diens gedrag. Als er al zondige mensen zijn, dan is dat omdat zij zich zondig gedragen, niet omdat zij van nature zondig zijn. De mens is immers van nature tov (Genesis 1:31) inclusief de mogelijkheid kwaad (ra’) te doen (Genesis 2:9). Het Hebreeuws woord ‘zonde’ (chattat of cheet) komt van het werkwoord chata dat in de kern betekent: ‘een doel missen’ of ‘een misstap begaan’. Zonde is dus een daad die niet beantwoordt aan Gods doel met de mens zoals beschreven in de Tora. Het is een verkeerde daad, een mis-draging. Het is altijd ook een daad die een relatie verstoort, hetzij die met God, hetzij die met de medemens en dan ook met God. In plaats van over ‘zonde’ kunnen we beter spreken over ‘misdraging’. Zonde alias misdraging is er in de Tora in gradaties. Uit de straffen die in de Tora op overtredingen staan, kan men de graad van de misdraging afleiden.(1) Ook collectieven kunnen zich misdragen door het nemen van verkeerde besluiten of door het tolereren van de misdragingen van hun leden.
Voor een misdraging is steeds de pleger zelf verantwoordelijk en op hem/haar rust de plicht de misdraging uit de wereld te helpen door: vergeving te vragen, de schade te vergoeden en de relatie te herstellen. Dat is het proces van verzoening doen waar de zondaar zelf verantwoordelijk voor is. Misdragingen tegenover de medemens moeten eerst met het slachtoffer verzoend worden, pas dan kan er verzoening met God plaatsvinden.(2) De beschadigde (menselijke) partij heeft echter niet de plicht op de verzoeningspoging in te gaan. Als het slachtoffer er niet aan toe is mag zo’n poging van de dader geweigerd worden. De plicht van de dader tot verzoening wordt door de rabbijnen beperkt tot drie serieuze pogingen met tussenperioden om het slachtoffer de gelegenheid te geven tot vergevingsgezindheid te komen.(3) Mocht echter het slachtoffer tot vergeving bereid zijn, maar vraagt de dader niet om vergeving, dan wordt er geen vergeving geschonken. Men zou de dader immers het meeste wezenlijke ontnemen dat hem/haar tot mens maakt: de eigen verantwoordelijkheid.(4) Tegen deze achtergrond laten de verzen 21 en 22 zich nu als volgt uitleggen.(5)
Zeventig maal zeven maal vergeven
Merk op dat het in Petrus’ vraag gaat over een “broeder”, niet over een vijand. Een broeder is iemand die evenals Petrus in de leer is bij Jezus en zijn leven inricht op basis van diens Tora-onderwijs. Ook hij zal de instructies van zijn leraar serieus moeten nemen. In de vraagstelling heeft de broeder zich misdragen tegenover Petrus. Petrus kan hem alleen vergeven als die broeder daar zelf om vraagt, maar Petrus hoeft dat niet te doen. Vooral als de broeder na verzoening zich herhaaldelijk tegenover Petrus blijft misdragen, is de vraag aan de orde hoelang Petrus hem nog serieus moet nemen en op zijn vergevingsverzoeken moet blijven ingaan. Jezus’ antwoord gaat uit van onbeperkte vergevingsgezindheid tegenover de tot inkeer gekomen broeder/zuster en sluit aan bij Genesis 4:24,(6) waar Lamech het principe van de bloedwraak vertolkt. Jezus sluit daarmee aan bij een ontwikkeling in Tora en joodse traditie om de bloedwraak stap voor stap uit te bannen.(7)
Jezus’ antwoord is voorts gebaseerd op twee joodse principes: a) de mens is qua morele opdracht beelddrager van God en heeft Hem als voorbeeld voor zijn gedrag (imitatio dei); b) wie God oprecht om vergeving vraagt, kan op zijn verzoeningsbereidheid rekenen. De imitatio dei vraagt van ons net zo vergevingsgezind te zijn als de Eeuwige is. Jezus’ antwoord is geen exacte gedragsinstructie maar een uitgangspunt dat ieder mens zelf in zijn leven moet zien toe te passen. De getallen ‘zeven’ en ‘zeventig’ zijn een metafoor voor onbeperktheid. Het antwoord van Jezus doet enigszins onrealistisch aan. Maar als we bijvoorbeeld denken aan een (huwelijks)relatie waarin veel spanningen voorkomen en de partners gemakkelijk in ruzie met elkaar vallen, dan kan die relatie alleen blijven bestaan als beide partijen ook steeds weer bereid zijn elkaar om vergeving te vragen en elkaar vergeving te geven voor alle vervelende dingen die tegen elkaar gezegd en gedaan worden als men ruzie maakt. De bereidheid de eigen rol kritisch te bekijken, spijt te betonen van nare woorden en daden en ook bereid te zijn de ander te vergeven kan een relatie in stand houden waardoor er plaats kan blijven voor mooie en vreugdevolle momenten. Tot slot merk ik nogmaals op dat de vraagstelling en het antwoord beperkt zijn tot de broeder (of zuster) en niet automatisch gelden voor de vijand.
De gelijkenis van de koning en zijn slaven
Tot slot nog enkele opmerkingen over de gelijkenis van de koning die rekening en verantwoording komt vragen aan zijn slaven. Het gaat hier niet om een allegorese, maar om een midrasj-achtige vertelling waarin de gebruikte beelden min of meer vaste betekenissen hebben.(8) De koning staat ook in rabbijnse gelijkenissen meestal voor de Eeuwige.(9) Schuld – in de gelijkenis materiële schuld – is een metafoor voor zonde/misdraging, kwijtschelding – van materiële schulden – een metafoor voor vergeving.(10) Merk op dat de gelijkenis geheel aansluit bij de joodse opvatting over zonde, vergeving en verzoening, en geen spoor vertoont van de christelijke theologie over verzoening door het offer van een middelaar.
Verder is de gelijkenis weinig specifiek in zijn tekening van de situatie. Is er een joodse koning of een heidense koning bedoeld? Slaven hadden voor de joodse wet (Tora) rechten, maar voor de Romeinse wet in het geheel niet. Toch konden slaven – ook bij de Romeinen – hoge posities bekleden. De slaaf die tienduizend talenten schuldig was (miljoenen euro’s vandaag),(11) heeft ongetwijfeld een zeer hoge vertrouwenspositie bij zijn heer bekleed en is vermoedelijk gaan speculeren met diens vermogen.(12) De details van het verhaal zijn echter niet zo belangrijk. Het gaat om de morele les over de bereidheid te vergeven.
Wat voegt deze gelijkenis nu toe aan Jezus’ antwoord in vers 21? De gelijkenis maakt in elk geval twee zaken duidelijk. a) De benadeelde partij kan in geval afzien van schadevergoeding. b) Kwijtschelding/vergeving kan na onoprechte schulderkenning achteraf worden geannuleerd. Wie in een zwaar geval kwijtschelding/vergeving heeft gekregen, maar niet bereid is het in een lichter geval zelf te geven, beantwoord niet aan het beeld van zijn heer/de Eeuwige. De gelijkenis eindigt met de vergelding van de koning aan de slechte (onoprechte) slaaf. Die vergelding is de consequentie van het feit dat deze slaaf zich onverantwoordelijk heeft gedragen tegenover zijn medeslaaf. Verantwoordelijkheid is immers een centraal begrip in het joods-Bijbelse denken (Genesis 3:9). De straf is een metafoor voor goddelijke verwerping (vers 34-35). Zo genadig is de Eeuwige nu ook weer niet dat Hij alles maar door de vingers ziet.
Interessant is de vraag wat de koning zou doen als de slechte, onoprechte slaaf hem voor de tweede keer om vergeving zou vragen. Het is dezelfde vraag waarmee Petrus deze perikoop begon.
Noten
1. Zie bijv. de rabbijnse commentaren bij de eerste hoofdstukken van Leviticus.
2. Dit is de gang van zaken in Leviticus 5. Zie ook: Matteüs 5:23-24.
3. Bijv. bT Joma 86b-87a.
4. Dit is de essentie van het verhaal in bT Joma 87b over Rav Abba en de onbekeerlijke slager.
5. Een uitgebreidere beschouwing over de inhoud van deze paragraaf is te vinden in mijn boek “Het mensbeeld van de Tora” (Folianti.com, 2014, p. 19 e.v.).
6. De Hebreeuwse tekst heeft “zevenenzeventig maal”, maar de LXX vertaalt dat met “zeventig maal zeven maal” (zie ook: Levine & Brettler, 2011, ter plaatse).
7. De bloedwraak was in het geval van Kaïn door God reeds ingeperkt tot zevenvoudig (Genesis 4:15). Later wordt de bloedwraak door de Tora verder ingeperkt tot proportionaliteit (Exodus 21:23-25 ). In Tenach en mondelinge Tora worden daarna vervolgstappen gezet. Zie mijn boek “Zonder Tora leest niemand wel” (Folianti.com, 2010, p. 40-43).
8. Levine & Brettler (2011, ter plaatse) noemen dit m.i. ten onrechte “allegorical connections”. Allegorese kent echter geen vast betekenissen van de door de verteller gebruikte beelden, maar past de interpretatie van het verhaal geheel aan aan de eigen voorkeuren van de interpretator.
9. Levine & Brettler, 2011, ter plaatse. Voor rabbijnse verwijsplaatsen zie aldaar.
10. Idem. Zie ook het woordgebruik in Matteüs 6:12.
11. Levine & Brettler (2011, ter plaatse): “millions of dollars in today’s currency”.
12. Dit is natuurlijk geen overweging over een historische gang van zaken, maar een overweging over de situatie waaraan de verteller van deze gelijkenis gedacht kan hebben.