< Alle onderwerpen
Printen

Johannes 14: 1-14

Dit is een uitzonderlijk geladen en zeer uitdagend gedeelte. Tegelijk is het lastig om het precies te begrijpen. Het kan helpen om ons eerst te realiseren dat we in de situatie van een naderend afscheid zitten. Jezus is aan het vertrekken uit deze wereld (13:1) en toont zijn liefde voor zijn leerlingen door hen goed voor te bereiden op zijn naderende afwezigheid. De toon wordt gezet door zijn eigen woorden: ‘Ik zal jullie niet als wezen achterlaten” (14:18).
De woorden waarin Jezus hen voorbereidt zijn echter zelden glashelder. We vinden raadselachtige spreuken als dat de gelovige grotere werken zal doen dan Jezus zelf (12) – hoe zou dit mogelijk zijn na de opwekking van Lazarus? Of we vinden taal die lijkt te verwijzen naar de hemel en het leven na de dood (2-3), terwijl het even later over het hier en nu gaat (7b). En gaat het bij het komen van Jezus (3) nu over Pasen, Pinksteren of de parousie? In dit hoofdstuk zijn voor alles redenen te vinden. Soms ook lijken de leerlingen onnodig dom (5 [vgl. het contrast met 16:5], 8 , terwijl Jezus van hen verwacht dat zij hem wel kunnen begrijpen (9), hoewel hij ook wel snapt dat het juiste inzicht moeilijk is en hun een didactisch opstapje geeft (11b).
In feite valt 14:1-14 niet goed te begrijpen wanneer we niet doorlezen in dit hoofdstuk. Wanneer Jezus vertrekt zal er namelijk een ‘andere helper’ komen om hem te vervangen (16-17). Deze zal altijd bij hen zijn en zal in een intiemere relatie tot hen staan dan Jezus tijdens zijn aardse bestaan zelf kon, hij zal namelijk ook ‘in’ hen wonen (17). In feite is die andere helper niemand anders dan Jezus zelf in zijn pneumatische bestaanswijze (20,23). Wanneer dat gebeurt zullen zij ook uitleg en inzicht krijgen (26).
De uit de Joodse apocalyptiek stammende taal over de kamers in de hemel (14:2) worden in het vervolg van het hoofdstuk dus niet uitgelegd in termen van locatie, maar in termen van relatie. De weg naar de hemel (5) is de weg naar de Vader door de Zoon (6-7). De gelovigen worden betrokken in de eenheid die er bestaat tussen Vader en Zoon en delen daarom in het goddelijk leven (10). En die ‘grotere werken’ (12a) dan? Die worden mogelijk, omdat Jezus naar de Vader gaat (12b): in de Geest wordt wat de gelovigen doen Jezus’ eigen werk, maar dan niet meer beperkt door de grenzen van het vlees (1:14) en de tijd (‘mijn tijd is nog niet gekomen’). Het levengevende werk van Jezus krijgt in het werk van zijn leerlingen dus een grotere reikwijdte. Zij worden op hun beurt bronnen van levend water (vgl. 7:37-39).

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *