< Alle onderwerpen
Printen

Exodus 16-18

Onderstaande tekst werd eerder gepubliceerd in “Van Ver Halen, een verhaal achter de bijbelverhalen”, Meinema 2005.

Dr. Piet van Midden doceert Hebreeuws aan de Tilburg School of Catholic Theology, afdeling Bijbelwetenschappen en Kerkgeschiedenis. Hij is op social media actief met een dagelijkse snelcursus Hebreeuws, is schrijver, uitgever en adviseert de reisorganisatie High Flight International.

DE WOESTIJN (Exodus 16-18)
De woestijn is meer dan een grote hete zandbak met rotspartijen. Het is de ruimte tussen Egypte en Kanaän, tussen slavernij en vrijheid. Bovendien is de woestijn het woongebied van de boze machten. Op de Grote Verzoendag wordt de zondebok, de bok voor Azazel, een woestijndemon, naar de woestijn gebracht, de bijbelse stortplaats van de menselijke schuld (Lev. 16:10). En niet voor niets vinden we bij de verzoeking in de woestijn de duivel bij Jezus te gast.

Israël stapt niet zomaar de drempel over. Het nieuwe land vraagt om een voorbereiding. Je kunt ook zeggen: de God van Abraham, Isaäk en Jakob moeten ze nog helemaal leren kennen. Wat ‘Ik ben’ betekent vraagt om een levenslang optrekken met elkaar. ‘Oefenterrein’ zo zou je de woestijn van Exodus misschien nog het beste kunnen omschrijven. Het is plek waar de Heer en zijn volk elkaar zullen vinden. Later zullen de profeten Jeremia en Hosea op deze periode de huwelijksmetafoor toepassen: de Heer is de verliefde bruidegom en Israël is de dito bruid:
‘Ik denk aan de verliefdheid in je jeugd, aan de liefde van je bruidstijd’ (Jer. 2:2).
In dat laatste zal verandering komen, maar zo ver is het gelukkig nog niet.

Het begint met Mara, ‘Bitter’ (vergelijk in het Nederlands het woord ‘mirre’). Eerst is er water teveel: een Rietzee vol. Nu is er water tekort, en het is nog bitter ook. Als het water wordt zoet gemaakt, lezen we niet eens dat er van gedronken wordt. Het lijkt te gaan om het teken zelf: met ‘Ik ben’ is Israël in de woestijn goed af. Midden in het terrein van de Boze is Hij heer en meester. Dan komen ze bij Elim, een oase met twaalf waterbronnen en zeventig palmbomen. Midden in de woestijn is er een plek die alvast doet denken aan het nieuwe land.
Daar kan Israël natuurlijk niet blijven. Na Elim volgt de vreselijke woestijn Sin en daar gaat het fout.
‘… Waren we maar door de hand van de Heer in Egypte gestorven toen wij bij de vleespotten zaten en volop brood aten…(16:3).
De grote oefening is begonnen. Je wordt niet zomaar van slaaf een vrij mens. Van iemand die wacht tot er tegen hem geblaft wordt een mens die een relatie aankan. Israël moet zijn God leren kennen en die geeft brood in de woestijn. Manna, heet het. In de Hebreeuwse tekst wordt erop gezinspeeld. Als men de schilferachtige substantie vindt, vraagt men ‘Wat is dat?’ In het Hebreeuws man-hoe’ (16:15). Dit is het brood dat de Heer u tot voedsel heeft gegeven, is het antwoord. Brood uit de hemel. Oefenbrood, zou je kunnen zeggen.

Na het oefenbrood komt de oefening met het water, of beter: het gebrek eraan (17:1-7). We lezen dat het volk ‘twist’. Dat twisten kan ruzie zoeken betekenen, maar ook een rechtsgeding voeren. Ze ‘beproeven’ de Heer. De inzet is of de Heer zijn naam waarmaakt, of ‘de Heer in ons midden is of niet’(17:7). Weer speelt de staf een rol, de herdersstok die een weg wijst bij een overvloed en bij gebrek aan water. Massa, ‘Oefenoord’, Meriba, ‘Twistluiden’: die namen markeren de verlovingstijd van de Heer en Israël.

Een andere oefening is de strijd tegen Amalek. Amalek is niet een volk waarvan je de woonplaats op de kaart kunt aanwijzen. Amalek woont in de bijbel. Het is een modelvolk, en dan in negatieve zin. Amalek is de volkerenbeweging die alles kapot maakt en verziekt wat kostbaar en kwetsbaar is. ‘Je moet de herinnering aan Amalek onder de hemel uitwissen’ lezen we ook in Deuteronomium 25: 17-19. Waarom? Omdat hij alle zwakken in je achterhoede afsneed. En juist voor die zwakken en vermoeiden komt het boek Deuteronomium op. Amalek haalt de Tora omver.
Als we de tekst van Exodus 17 ernaast leggen, horen we zeven keer ‘Amalek’ en zeven keer gaat het over de hand van Mozes. Amalek komt zomaar het leger van Israël binnenvallen dat op weg is naar de Sinai om de verloving met de Heer in een huwelijk om te zetten. Niets ligt hun meer in de weg. Jawel: Amalek. Er zal dus gestreden moeten worden. De grote generaal van het Oude Testament is Jozua. Voor het eerst maken we met deze assistent van Mozes kennis. Jozua strijdt, Mozes richt zich tot de Heer. Hij heeft wéér die staf in zijn hand. Wat moet Israël zonder die herderstaf beginnen?
Strijd en aanbidding: ze zijn niet los verkrijgbaar en de diepte zit in de combinatie.
Als Amalek is verslagen wordt genoteerd:
‘Help me onthouden dat ik de herinnering aan Amalek onder de hemel helemaal zal uitwissen’ (17:14).
Mozes heeft het in zijn wetboek niet zó herhaald. In Deuteronomium lezen we dat Israël het moet doen. Maar die tegenstelling is al gauw vals. Juist in Israël heeft de Heer een strijd met Amalek, van generatie op generatie. Amalek is immers onder ons.

Daarna komt Jetro, Mozes’ schoonvader op bezoek. Hij neemt Sippora en haar beide kinderen (Gersom, met wie we al kennis hadden gemaakt) en Eliëzer (18:4), van wie we nu voor het eerst horen, mee. Ze voegen zich bij Israël. Belangrijk is dat Jetro Mozes adviseert over de organisatie van het recht. Hierna volgt immers de wetgeving op de Sinai en hoe zou Mozes het allemaal alleen moeten doen? Er worden rechters van gezinnen, families, kleinere en grotere stamverbanden aangesteld. Nu het recht zelf nog: dat zal in alle lagen van de bevolking kunnen doordringen.

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *