< Alle onderwerpen
Printen

Jesaja 49: 1-7

Het kerkelijk leesrooster zet naast de lezing uit Jesaja 49 over het algemeen Matteüs 4. Daarmee wordt Jezus direct geduid als dat ‘licht voor de volken’ waarvan sprake is (Jes. 49:6).
In het synagogaal rooster is op de sabbat van 21 januari Sjemot aan de orde, de eerste hoofdstukken van Exodus. Daarmee wordt de duisternis heel concreet: Genesis eindigt met een doodskist in Egypte; en Exodus begint met een doodskistje drijvend op de Nijl als symbool voor het volk dat dreigt te sterven onder de tirannie. Dat is een situatie en symboliek die ook de ballingen ten tijde van Jesaja aan zal hebben gesproken.
Is er in en voor zo’n wereld nog toekomst?

Elie Wiesel – die met eigen ogen dit zich telkens in de wereldgeschiedenis herhalend donker voor Israël zag – vertelt in One generation after (1970) dit verhaal:

Toen het menselijk lijden ondragelijk was geworden, ging een zekere Rebbe naar de hemel en klopte aan de poort van de Messias. ‘Waarom talmt u zo lang?’, vroeg hij. ‘Weet u dan niet hoe de mensen hunkeren naar uw komst?!’

‘Het is niet op mij dat ze wachten’, antwoordde de Messias. ‘Sommigen hunkeren naar gezondheid en rijkdom, anderen naar inzicht, weer anderen naar kennis. Maar op mij zitten ze niet te wachten.’
Men zegt dat de Rebbe op dit moment zijn geduld verloor en zei: ‘Goed, zo zij het! Als u alleen maar dát gelaat hebt, dat het dan in de schaduw mag blijven! Zolang u niet is staat bent mensen, maar dan ook alle mensen, te helpen met hun problemen, hoe onbetekenend ook, blijf dan maar waar u bent en wat u bent. Wanneer u nog altijd niet hebt begrepen dat u brood bent voor de hongerigen, een stem voor een oude man zonder kinderen, slaap voor hen die bang zijn voor de nachten; wanneer u dit alles en nog veel meer niet begrepen hebt – wanneer u niet begrepen hebt dat alle wachten een wachten op u is, ja, dan spreekt u de waarheid; dan is het niet op u dat de mensheid zit te wachten.’
De Rebbe keerde terug naar de aarde, riep zijn leerlingen bijeen en verbood hen wanhopig te zijn; ‘Want nu begint het ware wachten.’

Het ‘ware wachten’ geschiedt in de Joodse traditie niet in exclusiviteit – hoe begrijpelijk zou dat zijn – maar in verbondenheid met alle menselijk lijden; het vereenzelvigt zich met alle zuchten op deze aarde. Ondertussen is men zich door de boodschap van de profeten welbewust van het feit dat zo onnoemelijk veel donker het gevolg is van menselijk falen, zowel binnen Israël als onder de volkeren der aarde. De tsaddikiem dragen het leed daarover met zich mee en hebben een vermoeden hoe groot het leed van God zelf moet zijn om al dat falen en al dat duister. Zij smachten naar een tesjoeva, een terugkeer naar God en zijn Woord en herstel van de wereld naar Gods bedoeling. Meer dan dat: de woorden van Jesaja 49 raken aan de bestemming van heel Israël om ‘een licht voor de volken’ te zijn. ‘De identificatie met het leed Gods is de voorwaarde en tevens de diepste motivatie voor een ommekeer die kan leiden tot herstel van de wereld’. En tegelijk: ‘Alleen wie zich vereenzelvigt, zowel met het leed Gods als met de zondaren die het veroorzaken, kan de wereld terugvoeren van de weg die naar de ondergang leidt’. (Tenachon 8 over de Profeten, pag. 123; cursief BG).
Wie hierin werkelijk voorgaan die mogen ‘knecht van de Eeuwige’ worden genoemd; die zijn messiaans.
Als Jezus wordt geduid als dé knecht cq hét licht in dit opzicht, dan is het geen sinecure om geroepen te worden Hem te volgen (Mat. 4:16-20). Dan begint het ‘ware wachten’ in vereenzelviging met alle leed en in het gestalte geven aan een (ver)lichtende gerechtigheid voor elk volk dat in duisternis wandelt.

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *