Micha 06: 1-8
Exegetische kanttekeningen bij Micha 6 vers 1 – 8
1. In het geding treden: רִ֣יב
Dit woord wordt in dit hoofdstuk drie keer gebruikt. Een keer als werkwoord in vers 1, en twee keer als zelfstandig naamwoord in vers 2. Als werkwoord betekent het: Twisten, strijden, (een zaak) verdedigen, pleiten, aanklagen. Als zelfstandig naamwoord betekent het: Twist, aanval, geding, rechtszaak. Het komt nog één keer voor in het boek Micha, in hoofdstuk 7,9: ‘Ik zal de toorn van de Eeuwige dragen – want ik heb tegen Hem gezondigd – totdat Hij mijn rechtszaak voert en mij recht verschaft’
Het woord komt op andere plaatsen in TeNaCH ook voor, waardoor de betekenis veelkleuriger wordt. We kunnen het beschermende element van verdedigen zien in Jesaja 19: 20 waar het woord als volgt gebruikt wordt: ‘Wanneer de Egyptenaren de Eeuwige aanroepen omdat ze onderdrukt worden, zal hij hun een bevrijder sturen, die voor hen opkomt en hen zal bevrijden’. De betekenis van aanklagen zien we terug in Job 13: 19: ‘Wie is het, die mijn twistgeding beslecht?’. Nog een mooi voorbeeld is Exodus 17: 2 waar het woord twee keer voorkomt. Het volk is in de woestijn en murmureert omdat het niet gaat zoals ze graag willen. Ze roepen Mozes ter verantwoording en klagen via hem God aan. ‘En het volk kreeg onenigheid met Mozes en zei: Geeft u ons water, zodat wij kunnen drinken! Mozes zei tegen hen: Waarom hebt u onenigheid met mij? Waarom stelt u de Eeuwige op de proef?’ We zien hier de betekenis van ‘twisten’ en ‘aanklagen’, bijna iets van discussiëren.
Het woord komt veel voor. De betekenis heeft elke keer te maken met het hebben van een geschil. Het heeft de bedoeling om iets recht te zetten. Zowel de leiders van het volk, het volk zelf en God hebben een geding. Er is altijd een andere partij bij betrokken.
Bergen en heuvels worden door de rabbijnen in vers 1 en 2 overdrachtelijk gelezen. De bergen zijn de aartsvaders, de heuvels zijn de aartsmoeders. Anderen lezen de koningen en prinsen van Israël. Bij een goede discussie doet de hele geschiedenis mee.
2. De gerechtigheid van de Eeuwige – צִדְק֥וֹת יְהוָֽה
Het lijkt in vers 5 op een vaste uitdrukking, de gerechtigheid van de Eeuwige. Toch komt deze combinatie maar vier keer voor in TeNaCh. In Richteren 5: 11 (‘Daar praten zij over de rechtvaardige daden van de Eeuwige, de rechtvaardige daden voor Zijn dorpen in Israël’), 1 Samuel 12: 7 (‘Welnu, stel u op, dan zal ik als richter voor het aangezicht van de Eeuwige al de rechtvaardige daden van de Eeuwige bij u aan de orde stellen, die Hij bij u en bij uw vaderen verricht heeft’) en Psalm 13,6 (‘De Eeuwige doet rechtvaardige daden en recht aan alle onderdrukten’). Het gaat in deze gevallen om de eerlijkheid van God waar mensen op aan kunnen. Het gaat om concrete en aanwijsbare daden van de Eeuwige. In Samuel wordt het in verband gebracht met een rechtszaak. Als er een rechtszaak gevoerd moet worden of als er een conflict is, dan kunnen de mensen hierop aan. De God van Israël is er een van gerechtigheid. De hele geschiedenisles in vers 4 en 5 wordt daarmee afgesloten.
3. Terugblik in de geschiedenis
De verzen 4 en 5 nemen ons in drie momenten mee de geschiedenis in. Allereerst het meest vertrouwde en bekende:
ik heb je doen opklimmen uit het land Egypte, uit het slavenhuis jou losgekocht.
en ik zond voor je aanschijn Mozes, Aäron en Mirjam
Wat direct opvalt zijn de drie namen die genoemd worden – Mozes, Aäron en Mirjam. Zeker Mozes, de man Gods, die van God de taak kreeg om Israël uit Egypte uit te leiden. Mozes kreeg de leiding om het volk door de woestijn te leiden, naar het beloofde land Kanaän. Ook het feit dat Aäron genoemd wordt is te begrijpen. Aäron is vaker negatief in beeld, bijvoorbeeld in de geschiedenis met het gouden kalf. Maar Aäron is wel de eerste hogepriester. Hij staat daarmee symbool voor de religieuze lijn die God gaat met zijn volk. Je zou kunnen zeggen dat Mozes de nationale eenheid symboliseert en Aäron de godsdienstige eenheid. Modern gezegd: Mozes en Aäron, dat zijn staat en kerk. Maar Mirjam? Die horen we niet vaak in deze rij. We lezen drie keer over haar in de Thora. De eerste keer bewaakt zij haar broer Mozes die te vondeling wordt gelegd, de tweede keer zingt ze het loflied na de doortocht door de Schelfzee, maar de derde en laatste keer komen we haar veel negatiever tegen. Dan is ze bezig het leiderschap van de andere twee in diskrediet te brengen wat haar zwaar wordt aangerekend. Ze wordt melaats. Opvallend dat ze hier een zo positieve rol krijgt als leidster van het volk. En het onderstreept het grote belang van de rol van vrouwen in de Joodse geschiedenis.
gedenk toch wat heeft beraamd Balak, koning van Moab,
en wat hem heeft geantwoord Bileam, zoon van Beor,-
De tweede geschiedenis die wordt aangehaald is het merkwaardige verhaal van Balak en Bileam. Dit verhaal wordt verteld in Numeri 22-24. Balak is koning van Moab en is bang geworden voor het volk Israël. Hij vraagt Bileam, die blijkbaar als een man met magische krachten bekend stond, om het volk Israël te vervloeken. De koning geloofde dat het volk Israël dan qua leger niet meer in staat zou zijn om hem te verslaan, hij dacht dus dat magische krachten sterker waren dan militaire macht. Nadat Bileam eerst weigert, gaat hij uiteindelijk toch op het verzoek in. Maar dan gebeurt het wonderlijke. Op het moment dat Bileam het volk Israël wil vervloeken komt er alleen maar een zegen uit zijn mond voort! Hij zegent het volk, hij prijst het volk gelukkig. Gods macht zorgt er op dit merkwaardige moment voor dat de vloek verandert in een zegen. Aan deze bijzondere geschiedenis moet het volk weer gaan denken. Ze mogen dit niet vergeten.
en alles van de Sjitiem tot de Gilgal,
Dit is de 3e passage die genoemd wordt uit Israëls geschiedenis. Sittim is de laatste plaats geweest in het Overjordaanse dat het leger van Israël onder leiding van Jozua passeerde, waarvan we lezen in Numeri 22: 1 en de naam zelf wordt genoemd in Numeri 25: 1. Gilgal is dan de plaats aan de andere kant van de Jordaan (genoemd in Jozua 4: 15). Dan is het bijzondere feit wat hier is voorgevallen de doortocht door de Jordaan. Maar we kunnen ook het andere Gilgal lezen. Dat is het Gilgal uit Jozua 14: 6: ‘Toen kwamen de nakomelingen van Juda bij Jozua in Gilgal’. Dat is een nog mooiere gedachte, want daar is het volk aan het einde gekomen van het grootste deel van de verovering van Kanaän. Ze zijn hier de plaatsen aan het verdelen. Dan slaat dit korte zinnetje, van Sittim tot Gilgal, dus op de gehele verovering van het land Kanaän. Dat laatste acht ik het meest waarschijnlijk. En dat alles heeft als doel opdat je erkent hoe rechtvaardig de Ene is!
4. “Het Beklag van God”
In de Eerste Dag maakt de exegeet Dick Schoon melding van het feit dat vers 3 en 4 de basis werden voor het zogenoemde “Beklag Gods” in de kerken op de Goede Vrijdag. Daar werden deze woorden in de mond van Jezus gelegd, die zijn volk het verwijt maakte dat ze hem aan het kruis hadden gehangen. Iets wat Jezus trouwens in zijn geheel niet doet. Integendeel bidt hij: “Vader vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen” (Lukas 23 vers 34) Als Jezus al verwijten maakt aan het kruis is dat aan God met het beroemde citaat uit Psalm 22: “Mijn God. mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten”?
De hele wijze waarop ‘het Beklag Gods’ vorm heeft gekregen is volgens mij totaal iets anders dan God die bij zijn volk de bevrijding uit Egypte in herinnering roept en andere momenten uit de geschiedenis die het volk met God verbinden.
Door de keuze van de formuleringen in het Dienstboek van onze Kerken heeft het ‘Beklag’ een zeer anti-Joodse strekking gekregen- of dat nu zo bedoeld is of niet. De werkingsgeschiedenis maakt dat op een afschuwelijke manier duidelijk. Het Beklag heeft in de Middeleeuwen mede geleid tot de ‘zwarte sjabbat’ – de zaterdag tussen Goede Vrijdag en Pasen, waarop christenen de Joodse wijken introkken om de Joden te straffen. Het altijd verborgen of openbaar aanwezige antisemitisme vond en vindt er een stevige voedingsbodem in. Het is dus van groot belang deze tekst goed uit te leggen.
5. Buigen – כפף
Het meest gebruikte woord voor ‘zich neerbuigen’ is hisjtachewèh. Het woord voor buigen hier komt in TeNaCh vijf keer voor. Het betekent neerbuigen of neerdrukken. In Micha 6: 6 staat het in de context van het neerbuigen voor God in de hoge. Hier wordt een tegenstelling gemaakt, de mens buigt zich laag neer en God is hoog. Er zit een innerlijke kant aan, die uiterlijk zichtbaar wordt. Dat zien we in Psalm 57 vers 7: ‘Zij hebben een net gereedgemaakt voor mijn voeten, mijn ziel werd neergebogen’. Hier gaat het om de ziel die buigt. In Psalm 145 en 146 gaat het over God die de ‘gebogenen’ weer opricht. Hetzelfde woord wordt gebruikt. De schrijver is blijkbaar goed thuis in de godsdienst van Israël dat hij deze vorm gebruikt. Hij drukt zich sterk uit, waardoor de overdreven vorm wordt benadrukt. Bedoelt hij het sarcastisch? Ook gezien de enorme hoeveelheden (duizenden) die vervolgens genoemd worden.
6. Recht te doen – מִשְׁפָּט
Dit woord heeft veel verschillende betekenissen, waarvan ik de belangrijkste even opsom:
1. Het gerecht, de rechtszaal (1 Koningen 7: 7 ‘Verder maakte hij de voorhal voor de troon, waar hij rechtsprak, de rechtszaal, die van vloer tot vloer met cederhout bedekt was’)
2. Vonnis (1 Koningen 20: 40: ‘Toen zei de koning van Israël tegen hem: Dat is dan uw vonnis, u hebt het zelf geveld’)
3. Gewoonte/gebruik (Genesis 40: 13: ‘Ik zal u in uw ambt herstellen, naar het vroegere gebruik’)
4. Recht/gerechtigheid (Jeremia 22: 3: ‘Doe recht en gerechtigheid’)
In ons geval gaat het, denk ik, om de 4e betekenis. Jeremia is een goed voorbeeld omdat beide varianten voorkomen. Het is een combinatie van recht en gerechtigheid doen (עֲשׂ֤וּ מִשְׁפָּט֙ ).
Tsedaka en Misjpat zijn twee verwante begrippen die “de weg van de Eeuwige” aanduiden. (zie Gen. 18 vers 17 – 19) Beide begrippen vertegenwoordigen een eigensoortige vorm van gerechtigheid. Misjpat staat voor het beslechten van geschillen middels rechtspraak en niet via macht. Er dient hoor en wederhoor plaats te vinden en er moet bewijsmateriaal op tafel komen. Bij Tsedaka gaat het over gerechtigheid die hoort bij een menswaardig bestaan voor iedereen, ook al is er een onafhankelijke rechter. Hier in onze tekst wordt het begrip Misjpat gebruikt voor de mens en Tsedaka voor de Eeuwige.
Het eerste wat hier dus wordt onderstreept is dat de mens een onafhankelijke rechtspraak nodig heeft en daar voor zorg moet dragen. Niet voor niets ook onderdeel van de 7 Noachitische geboden.
7. Vriendelijkheid – חֶ֔סֶד
Dit is een lastig weer te geven woord. De NB heeft gekozen voor de vertaling ‘vriendschap’, de NBV voor ‘trouw’. Dit woord komt heel vaak voor. Allereerst als bewijs van goedheid richting iemand: ‘Welnu, als u mijn heer goedertierenheid en trouw wilt bewijzen, vertel het mij; en zo niet, vertel het mij ook, dan kan ik mij naar rechts of links wenden’ (Genesis 24: 49). Als teken van schoonheid in Jesaja 40: 6: ‘Alle vlees is gras en al zijn chesed als een bloem op het veld’. Ook de tegenovergestelde betekenis is mogelijk. In Leviticus 20:17 komt het in deze betekenis voor: ‘Wanneer een man zijn zuster neemt, of ze nu de dochter van zijn vader of de dochter van zijn moeder is, en hij haar schaamdelen en zij zijn schaamdelen gezien heeft, dan is dat een schande’. Hier de betekenis van een schandvlek. Die betekenis zien we ook in Spreuken 14: 34: ‘Gerechtigheid verhoogt een volk, maar zonde is een schandvlek voor de natiën’. Het gaat steeds opnieuw om verbondstrouw, liefde en goedheid. Ook in de negatieve betekenis gaat het om een officiële relatie: verbondsschande.
Rabbijn Jonathan Sacks typeert in zijn boek “Een gebroken wereld heel maken” chesed als volgt: “Meestal wordt het vertaald met ‘vriendelijkheid’ maar het betekent ook ‘liefde’ – niet als emotie of hartstocht, maar liefde die tot uitdrukking komt in daden………..Chesed is liefde die de vorm aanneemt van kleine gestes van hulp en begrip, van steun en vriendschap: de poëzie van het leven van alledag, geschreven in de taal van simpele daden. Niet voor niets leer je in de Bijbel God kennen in de daden van chesed. Je ziet dat terug in bijvoorbeeld ziekenbezoek, in het vrijkopen van krijgsgevangenen, in gastvrijheid tegenover de vreemdeling en feitelijk in alle daden van medemenselijkheid.
8. Innig wandelen met je God- וְהַצְנֵ֥עַ לֶ֖כֶת עִם־אֱלֹהֶֽיךָ
Wat betekent het om zoals de NB vertaalt ‘ootmoedig te wandelen met je God’? Het woord dat vertaald wordt met ‘ootmoedig’ of ‘nederig’ (NBV) is hatzneyah. In joods-orthodoxe gemeenschappen hebben de wetten met betrekking tot tzniut te maken met de wijze waarop vrouwen zich bedekken. Hier bij Micha is het feitelijk de enige keer in Tenach dat iemand wordt gevraagd om iets hatzneyah te doen. (het woord komt maar 2x voor en in Spreuken 11 vers 2 is het geen oproep tot handelen.
Het Hebreeuws heeft overigens een veel voor de hand liggender woord als het gaat om ‘ootmoed’, ‘nederig’ of bescheiden’, namelijk anav or ani (ענו). Dat woord wordt tientallen keren gebruikt en de vraag is: waarom hier niet? Wat wil Micha met dit andere woord uitdrukken.
Hatzneyah draagt eigenlijk niet zozeer in zich de connotatie van nederigheid als wel van privacy of verborgenheid. Je vindt dat terug in de Midrasj op het boek Hooglied (Song of Songs Rabbah 3:4). Ootmoedig wandelen met je God betekent eigenlijk een verborgen of privé relatie hebben met God. Dat is bijna onjoods, zou je zeggen, omdat het joodse gebed gezegd wordt in de 1e persoon meervoud, zoals ook wij zeggen: Onze Vader. Hier is het anders. Het gaat hier echt om een persoonlijke, innige band met God, bijna mystiek. Niet voor niets komt het woord tzniut uit de wereld van het huwelijk en heeft in zekere zin een erotische lading.
Toegift
1. Abraham Joshua Heschel sluit in zijn boek over de profeten het deel over Micha af met Nog een belangrijk inzicht biedt de profeet, wanneer hij – sprekend als individu in eerste persoon enkelvoud – de meest indringende vraag van de religieuze existentie stelt: wat is de weg van de ware eredienst? Het antwoord volgt dan in 6: 6 – 8 …..recht doen, vriendschap liefhebben en ootmoedig wandelen met je God.
2. Onze tekst is onderdeel van een beroemd gedeelte uit de Talmoed. Rabbi Simlai leefde in de derde eeuw in Israël en was een beroemd Talmoedgeleerde. In de Misjna (Makkot 23b) zegt hij:
“Zeshonderd en dertien geboden werden aan Mozes gegeven, 365 negatieve geboden, overeenkomstig het aantal dagen van het jaar, en 248 positieve geboden, overeenkomstig het aantal lichaamsdelen van een mens”.
Toen kwam David en reduceerde ze tot elf, zoals geschreven staat in Psalm 15: “Here, wie mag verkeren in uw tent? Wie mag wonen op uw heilige berg? Hij die onberispelijk wandelt en doet wat recht is en waarheid spreekt in zijn hart; die met zijn tong niet lastert, die zijn metgezel geen kwaad doet en geen smaad op zijn naaste laadt; in wiens ogen de verwerpelijke veracht is, terwijl hij hén eert die de Here vrezen; heeft hij tot zijn schade gezworen, hij verandert het niet; hij leent zijn geld niet op woeker en aanvaardt geen geschenk tegen de onschuldige; wie zo handelt zal nimmer wankelen.”
Toen kwam Jesaja en reduceerde ze tot zes, zoals geschreven staat in Jesaja 33:15,16. “Hij die in gerechtigheid wandelt en oprecht spreekt; die gewin door afpersing verkregen versmaadt; die zijn handen weerhoudt om een geschenk aan te nemen, zijn oor toestopt om niet naar een moordplan te horen en zijn ogen toesluit om het slechte niet aan te zien. Die zal op hoogten wonen, rotsvestingen zullen zijn burcht wezen; zijn brood is gewis, zijn water verzekerd.”
Toen kwam Micha, die reduceerde ze verder tot drie: “Hij heeft u bekend gemaakt, o mens, wat goed is en wat de Here van u vraagt: niet anders dan recht te doen en getrouwheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God” (Micha 6:8).
Tenslotte kwam de profeet Habakuk, die ze allemaal samenvatte in één woord (Hab.2 :4): “De rechtvaardige zal door zijn geloof leven”.