< Alle onderwerpen
Printen

Genesis 40-50

Onderstaande tekst werd eerder gepubliceerd in “Van Ver Halen, een verhaal achter de bijbelverhalen”, Meinema 2005.

Dr. Piet van Midden doceert Hebreeuws aan de Tilburg School of Catholic Theology, afdeling Bijbelwetenschappen en Kerkgeschiedenis. Hij is op social media actief met een dagelijkse snelcursus Hebreeuws, is schrijver, uitgever en adviseert de reisorganisatie High Flight International.

JOZEF, DE GEZEGENDE (Genesis 40-50)
Hoe kom je aan het hof vanuit de gevangenis?
Het antwoord wordt gegeven in het beroemde verhaal van de schenker en de bakker, die hebben ‘gezondigd’ tegen hun heer. Deze hoge ambtenaren zijn kennelijk in opspraak gekomen en in diskrediet geraakt. In de gevangenis wordt Jozef hun persoonlijke bediende. Als beiden een droom hebben gehad, komt een van de lijnen uit de geschiedenis van Jakob en Jozef weer aan de oppervlakte: de dromen zijn communicatiedragers tussen de hemel en de aarde.
De schenker heeft een droom die goed uitpakt en de bakker een die duidt op een slechte afloop. Op de verjaardag van de farao wordt de schenker in ere hersteld en de bakker opgehangen. Vergelijk de andere in de bijbel vermelde verjaardag, die van Herodes, waarop Johannes de Doper het leven laat (Matt. 14:6v.).
Dat het slecht met de bakker afloopt, mag niet verbazen: de bakker staat voor ‘leverancier’ van brood en die rol moet Jozef nu juist op zich nemen.
Zover is het nog niet. Daarvoor zijn weer dromen (lees: ingrepen vanuit de hemel) nodig. De dromen komen ook hier in tweevoud. Na de schenker en de bakker de dromen van vette en magere koeien en dikke en dunne aren.
De wijzen van Egypte kunnen hier (uiteraard) niets mee, want het is een bericht van de God van Israël en zijn wijsheid moet je maar geschonken zijn. Waar de Egyptische wijsheid faalt, brengt die van Israël uitkomst. De schenker gedenkt opeens Jozef. Daarmee begint de redding van de wereld: gedenken. Onder in de gevangenis van Egypte schuilt de ware zoon van Israël en heeft de redding bij zich.
Als Jozef wordt gehaald, krijgt hij eerst nieuwe kleren aan (41:14): daar is het thema ‘kleren’ weer. En opnieuw bekleed heeft hij weer positie en legt – nadrukkelijk namens God – aan farao uit wat de dromen betekenen: zeven vette en zeven magere jaren.
Het blijft niet bij uitleg alleen. Er wordt meteen advies gegeven, want zó is de wijze in Israël. Farao wordt aangeraden reserves aan te leggen voor de magere jaren en om te zien naar een verstandig man die een en ander kan regelen. Uiteraard is die wijze man Jozef zelf. Hij wordt daarmee geen ‘onderkoning’ van Egypte, een term die we uit allerlei kinderbijbels en opschriften maar niet uit de Schrift zelf kennen. Hij wordt ‘minister van landbouw’, gouverneur voor graan. Hij krijgt prompt weer nieuwe kleren aan (41:42) en krijgt een faraonische gouden ketting om de hals. Hij rijdt op de tweede wagen van Egypte (41:43; n.b.: hij is weer niet de eerste man!). Hij wordt helemaal Egyptisch, inclusief naam en Egyptische vrouw. Dat laatste mag ons de wenkbrauwen doen fronsen: trouwen buiten Israël is nu juist het grote risico.
Voorlopig gaat het om brood: het broodland Egypte kan in tijden van hongersnood aan de wereld voedsel verschaffen, dankzij die zoon van Israël die daarvoor zorgt.

De hongersnood op de aarde (of: in het land, namelijk Kanaän?) is zwaar en dat brengt Jakob ertoe zijn zonen naar Egypte te sturen. Benjamin mag niet mee: de jongste Rachelzoon is te kostbaar. Het kan niet uitblijven of Jozef komt in aanraking met zijn broers. Zij herkennen hem niet als ze diep buigen. Daarmee komen de dromen van Jozef in herinnering uit Genesis 37, over zon en maan en sterren en over korenschoven die buigen.
Het gebrek aan herkenning biedt Jozef de mogelijkheid om hen te testen. Het is weer een testcase in broederschap. Hij weet uiteraard dat er nóg een broeder is: Benjamin, net als hij een Rachelzoon. Beschouwen ze Benjamin als broeder of als vijand? Ze krijgen koren mee, onder de voorwaarde dat ze terugkomen met Benjamin. En om te voorkomen dat ze wegblijven wordt Simeon als gijzelaar achtergehouden. Waarom Simeon? Hij is de onbeduidendste stam, met gebied helemaal in de zuidelijke woestijn. Maar wat van meer belang is: Simeon is de (wapen)broeder van Juda (zie Ri. 1:3.17) en zijn gebied valt binnen dat van Juda (Ri. 19:9).
Zal Juda zich als broeder gedragen? En Ruben? Hij speelt hier even eerste viool, om de hoofdrol straks aan Juda over te laten. Ruben biedt het leven van zijn twee zonen aan als garantie dat hij Simeon terug zal brengen: Jakob mag hen doden als hij niet met Benjamin terugkomt.
De testcase in broederschap wordt naar een hoogtepunt gevoerd als Jakob, door honger gedwongen, wel moet toegeven. Niet op aandringen van Ruben, maar van Juda! (43:3v). Juda is borg voor zijn broeder! (43:9), hetzelfde woord als we vinden in Genesis 38:18 in de Tamar-geschiedenis. Is die borg voldoende om de broederschap hoog te houden?
Op de tweede reis van de broers (ook hier vinden we alles dubbel: na twee dromen van Jozef, twee dromen van farao, een schenker en een bakker nu twee reizen; en straks twee brandpunten in de hele vertelling) is Jozef uitermate voorkomend. Je denkt dat het nu allemaal goed komt, maar de auteur houdt zijn lezers nog even in spanning. Want als de broeders verenigd zijn en op de weer naar hun vader gaan, worden ze teruggehaald door een Egyptische patrouille: ze hebben gestolen, en wel de zilveren beker van Jozef waarmee ‘slangenwerk verricht’ (44:5; NBG: de toekomst voorspelt; vgl. Hand. 16:16: een vrouw met een ‘slangengeest’). De beker wordt teruggevonden in de graanbuidel van Benjamin en daarmee stort het hele toekomstbeeld van de broeders in. Nu blijkt Juda opeens een broeder van formaat. Hij die Jozef aan de dood verkocht staat nu met zijn leven in voor Benjamin!
Toch zijn ze nog niet echt verenigd: er is nóg een broeder: Jozef. Hij is er wel doch in ballingschap. Huilend maakt Jozef zich aan zijn broers bekend. Nu treffen we ook het eerste brandpunt in deze vertelling: God heeft met een kromme stok een rechte slag gegeven. Hij heeft van de misdaad van de broers gebruik gemaakt om Jozef naar Egypte te laten gaan en daar voor graan te zorgen. En zo voor redding van de aarde (45:1-8).
Nu kan de vereniging met de oude Jakob niet langer uitblijven. Hij wordt met eer Egypte binnengehaald. Toch houdt de auteur de lezer bij de les: Egypte is niet het beloofde land. Het blijft het land waarheen je afdaalt en waaruit je moet opgaan naar Kanaän. De zonen van Israël zijn schaapherders en ze zijn gekomen om als vreemdelingen in Egypte te verblijven. Alle gastvrijheid ten spijt: Israël blijft een vreemde eend in de bijt van Egypte, ook al omdat alles wat schaapherder is, voor Egypte een gruwel blijkt (46:34).
Jozef ontpopt zich in het slotgedeelte van de naar hem genoemde cyclus nog als een keiharde heerser, die misbruik maakt van de honger van de mensen (47:13v.).

Blijft nog over de vraag naar de zegen. Jakob had zich ingezet om de zegen van de eerstgeborene te krijgen. Aan wie geeft hij die zegen door eer hij sterft? In het beroemde hoofdstuk 49 ligt de toekomst van Israël besloten. We letten bijzonder op de twee hoofdrolspelers: Jozef en Juda. Ruben valt immers af vanwege de bedscène met Bilha. Jozef heet in de woorden van Jakob wel de uitverkorene onder zijn broeders, maar Juda is een leeuw en krijgt de scepter, heersersstaf. Voor hem en niet voor Jozef die ervan droomde zullen de broers zich buigen (49:8-12).
Jakob kan nu sterven. Hij wordt teruggebracht naar Kanaän, om begraven te worden bij Lea (!) in de spelonk van Makpela. Voor de broers brengt de dood van Jakob een risico mee: zal Jozef zich niet alsnog op hen wreken? Hier vinden we het tweede brandpunt van de vertelling: God heeft ten goede gekeerd wat zij ten kwade hebben bedacht (50:20). Achter de ‘godloze’ vertelling was het God die de geschiedenis regisseerde.

De zonen van Israël zijn in ballingschap. Jozef sterft. Zijn laatste woorden betreffen ‘het land dat God aan Abraham, Israël en Jakob onder ede heeft beloofd.’ Zo eindigt Genesis in het perspectief van de uittocht: God zal naar Israël omzien. De mummie van Jozef wacht op transport naar waar het hele verhaal begon: Sichem (37:12; Joz. 24:32).

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *