Genesis 36
Deze bijdrage van Lukas de Groote verscheen eerder in Stethoscoop op Genesis, uitgegeven door de stichting Amphora Books, 2010.
De stamboom van Esau.
Vers 1: En dit zijn de nakomelingen van Esau, dat is Edom.
Edom: deze naam kreeg Esau omdat hij van het rode slurpte en in ruil daarvoor zijn eerstgeboorterecht opgaf (Genesis 25:30).
Vers 2: Esau heeft zijn vrouwen genomen uit de dochters van Kenaän: Ada, de dochter van Elon, de Chitiet en Oholivama, de dochter van Ana, de kleindochter van Tsivon de Chitiet
Esau heeft genomen: in Genesis 26:34 staat dat Esau al twee vrouwen had genomen. Volgens Hirsch zijn Ada en Oholivama dezelfde als respectievelijk Basemat en Joedit. Ramban denkt dat het andere vrouwen zijn.
Ana: de naam van de vader van Oholivama.
Kleindochter: Rasji meent dat Oholivama formeel een kind was van Ana (zie vers 24), maar in werkelijkheid verwekt was door Tsivon, de vader van Ana, bij zijn schoondochter.
Vers 3: en Basemat, de dochter van Jisjmaëel, de zuster van Nevajot.
Vers 4: En Ada baarde aan Esau Elifaz, en Basemat heeft Reoeëel gebaard.
Vers 5: En Oholivama heeft Jeoesj en Jalam en Korach gebaard. Dit zijn de zonen van Esau die hem gebaard werden in het land Kenaän.
Kenaän: hierna worden vermeld de namen van hen die in Seïer geboren zijn.
Vers 6: En Esau nam zijn vrouwen en zijn zonen en zijn dochters en alle personen van zijn huis, en zijn veebezit en al zijn dieren en al zijn bezit dat hij verworven had in het land Kenaän, en hij ging naar een land, weg van bij het aangezicht van Jaäkov, zijn broer.
Alle personen: hier staat het meervoud ‘zielen’. Als Jaäkovs familie naar Egypte trekt wordt het enkelvoud ‘ziel’ gebruikt. Volgens Rasji geeft de tekst hiermee aan dat er bij de nakomelingen van Esau geen eenheid bestond, en bij de nakomelingen van Jaäkov wel. Deze laatsten dienden allen de ene God.
Vers 7: Want hun bezit was teveel geworden om tezamen te kunnen wonen. En het land van hun vreemdelingschap was niet in staat hen te dragen vanwege hun veebezit.
Vers 8: En Esau ging wonen zich in het gebergte Seïer. Esau, dat is Edom.
Edom: Dat Esau Edom is wordt driemaal herhaald in dit hoofdstuk.
In Deuteronomium 2:5 staat dat God dit gebied aan Esau gaf.
Vers 9: En dit zijn de nakomelingen van Esau, de vader van Edom, in het gebergte Seïer.
Vers 10: Dit zijn de namen van de zonen van Esau: Elifaz, de zoon van Ada, de vrouw van Esau, Reoeëel, de zoon van Basemat, de vrouw van Esau.
Vers 11: En de zonen van Elifaz zijn: Teman, Omar, Tsefo en Gatam en Kenaz.
Vers 12: En Timna was een bijvrouw van Elifaz, de zoon van Esau, en zij baarde aan Elifaz Amalek. Dit zijn de zonen van Ada, de vrouw van Esau.
Bijvrouw: een zoon van een bijvrouw behoort volgens de Tora dezelfde rechten te krijgen als de zoons van de echte vrouwen. In de praktijk werden ze vaak achtergesteld. Waar dit op uit kan lopen vertelt het verhaal over Avimelech in Richteren 9.
Vers 13: En dit zijn de zonen van Reoeëel: Nachat en Zerach, Sjama en Miza. Dit zijn de zonen van Basemat, de vrouw van Esau.
Vers 14: En dit zijn de zonen van Oholivama, de dochter van Ana, de dochter van Tsivon, de vrouw van Esau. En zij baarde aan Esau Jeoesj en Jalam en Korach.
Vers 15: Dit zijn de stamhoofden van de zonen van Esau. De zonen van Elifaz, de eerstgeborene van Esau: stamhoofd Teman, stamhoofd Omar, stamhoofd Tsefo, stamhoofd Kenaz,
Vers 16: stamhoofd Korach, stamhoofd Gatam, stamhoofd Amalek: Dit zijn de stamhoofden van Elifaz in het land Edom, dit zijn de zonen van Ada.
Vers 17: En dit zijn de zonen van Reoeëel, de zoon van Esau: stamhoofd Nachat, stamhoofd Zerach, stamhoofd Sjama, stamhoofd Miza. Dit zijn de stamhoofden van Reoeëel in het land Edom, dit zijn de zonen van Basemat, de vrouw van Esau.
Vers 18: En dit zijn de zonen van Oholivama, de vrouw van Esau: stamhoofd Jeoesj, stamhoofd Jalam, stamhoofd Korach. Dit zijn de stamhoofden van Oholivama, de dochter van Ana, de vrouw van Esau.
Vers 19: Dit zijn de zonen van Esau. En dit zijn hun stamhoofden: dat is Edom.
Vers 20: Dit zijn de zonen van Seïer, de Choriet, de inwoners van het land: Lotan en Sjoval en Tsivon en Ana
Vers 21: en Disjon en Eetser en Disjan. Dit zijn de stamhoofden van de Chorieten, de zonen van Seïer in het land Edom.
Vers 22: En de zonen van Lotan zijn Chori en Hemam, de zuster van Lotan is Timna.
Vers 23: En dit zijn de zonen van Sjoval: Alvan en Manachat en Eval, Sjefo en Onam.
Vers 24: En dit zijn de zonen van Tsivon: en Aja en Ana, dat is de Ana die de meertjes in de steppe gevonden heeft, toen hij de ezels van Tsivon, zijn vader, weidde.
Meertjes: of staat hier ‘muilezels’? Zou Ana hebben ontdekt dat een ezel en een paard te kruisen waren?
Vers 25: En dit zijn de kinderen van Ana: Disjon en Oholivama, de dochter van Ana.
Vers 26: En dit zijn de zonen van Disjon: Chemdan en Esjban en Jitran en Keran.
Vers 27: Dit zijn de zonen van Eetser: Bilhan en Zaävan en Akan.
Vers 28: Dit zijn de zonen van Disjan: Oets en Aran.
Vers 29: Dit zijn de stamhoofden van de Chorieten: stamhoofd Lotan, stamhoofd Sjoval, stamhoofd Tsivon, stamhoofd Ana
Vers 30: stamhoofd Disjon, stamhoofd Eetser, stamhoofd Disjan. Dit zijn de stamhoofden van de Chorieten, volgens hun stamhoofden in het land Seïer.
Vers 31: En dit zijn de koningen die koning waren in het land Edom, voordat een koning koning is geworden over de zonen van Israël.
Vers 32: En koning werd in Edom Bela, de zoon van Beor. En de naam van zijn stad was Dinhava.
Zoon van Beor: In Numeri 23:7 wordt verteld dat Bileam de zoon van Beor is. Zou dit dezelfde zijn?
Vers 33: En Bela stierf en in zijn plaats werd koning Jovav, de zoon van Zerach uit Botsra.
Vers 34: En Jovav stierf en in zijn plaats werd koning Choesjam uit het land van de Temanieten.
Vers 35: En Choesjam stierf en in zijn plaats werd koning Hadad, de zoon van Bedad, die Midjan verslagen heeft in het veld van Moav. En de naam van zijn stad was Aviet.
Vers 36: En Hadad stierf en in zijn plaats werd koning Samla uit Masreka.
Vers 37: En Samla stierf en in zijn plaats werd koning Sjaoel uit Rechovot van de stroom.
Vers 38: En Sjaoel stierf en in zijn plaats werd koning Baäl-Chanan, de zoon van Achbor.
Vers 39: En Baäl-Chanan, de zoon van Achbor, stierf, en in zijn plaats werd koning Hadar, en de naam van zijn stad was Paoe en de naam van zijn vrouw was Mehetaveel, de dochter van Matreed, de dochter van Mee Zahav.
Vers 40: En dit zijn de namen van de stamhoofden van Esau volgens hun families, volgens hun plaatsen met hun namen: stamhoofd Timna, stamhoofd Alva, stamhoofd Jeteet,
Vers 41: stamhoofd Oholivama, stamhoofd Ela, stamhoofd Pinon
Vers 42: stamhoofd Kenaz, stamhoofd Teman, stamhoofd Mivtsar
Vers 43: stamhoofd Magdieel, stamhoofd Iram. Dit zijn de stamhoofden van Edom, volgens hun nederzettingen in het land van hun grondbezit. Dat is Esau, de vader van Edom.