Genesis 29
Deze bijdrage van Lukas de Groote verscheen eerder in Stethoscoop op Genesis, uitgegeven door de stichting Amphora Books, 2010.
Jaäkov bij Lavan.
Vers 1: En Jaäkov tilde zijn voeten op en hij ging naar het land van de zonen van het Oosten. Zijn voeten optillen: de gewone uitdrukking in Tenach die gebruikt wordt als iemand op weg gaat is ´hij stond op en hij ging´. Dit ‘optillen van de voeten‘ is een unieke uitdrukking. Velen zijn van mening dat het betekent dat Jaäkov met frisse moed de pas erin zette nu God hem een hart onder de riem heeft gestoken. Anderen menen dat zijn voeten als lood voelden en dat hij er tegenop zag zijn vaderland te verlaten. Mogelijk dat beide verklaringen toepasselijk zijn? Er staat hier niet ‘naar Charan’, zoals in Genesis 28:10, maar ´naar het land van de zonen van het Oosten´. De uitdrukking zonen van het Oosten komt 11 x voor in Tenach. Hier is het de eerste keer. Later betekent het zowel een algemene aanduiding van de Arameese stammen in het Noordoosten als een aanduiding van Arabische stammen in het Zuidoosten. Zou het hier slaan op de zonen van Avraham die hij naar het Oosten weggezonden had? Zie Genesis 25:6. Zou Jaäkov overwogen hebben naar die ooms te gaan, die destijds door Avraham naar het Oosten zijn weggestuurd?
Vers 2: En hij zag en zie! Een put in het veld. En zie! Daar, drie kudden kleinvee neerliggend daarboven, want uit die put drenken ze de kudden. En de steen was groot op de mond van de put.
Put: Het woord put komt zeven maal voor in dit verhaal. Een bron of put is in de Bijbel vaak een ontmoetingsplaats. In zowel Genesis 16:14 als in 21:19 ontmoet God Hagar bij een put. In Genesis 24:11 en 20 ontmoet de knecht van Avraham Rivka daar. In Exodus 2:15 ontmoet Mosje Tsipora en haar zusters bij een put.
Er is verschil in betekenis tussen een ´put´ en een ´bron´. Een ´put´ is een door mensen gegraven grondwaterput en een ´bron´ is een spontaan watergevende ader, aangeduid met ‘levend water’. Vaak is sprake van een put die gegraven is, en op de bodem van die put is er dan een bron. Verder is er nog het woord ´cisterne´: een door mensen uitgehouwen of natuurlijke holte waar water in bewaard kon worden. Deze laatste bevatte dus stilstaand water.
De steen: dit woord komt vijf maal voor in dit verhaal. De steen (ook als opgerichte steen) speelt een belangrijke rol in het leven van Jaäkov.
Een steen op de opening van een put moest er voor zorgen dat er geen zand of andere ongerechtigheden in de put terecht kwam. Ook voorkwam het, als de steen zwaar genoeg was, dat iemand stiekem water putte. De put lag buiten de stad, buiten het landbouwgebied dat bij de stad hoorde. Verder daarbuiten was het onbebouwde veld waar het kleinvee graasde. Op de grens van beide gebieden lag gewoonlijk de put. Het was de gewoonte om ´s morgens het vee te laten grazen en tegen de middag rustte men en werd het vee gedrenkt (zie Hooglied 1:7). Nadat de ergste hitte voorbij was liet men het vee nog enkele uren grazen.
Vers 3: En daarheen werden verzameld al de kudden en zij rolden de steen van op de mond van de put en zij drenkten het kleinvee. En zij brachten de steen op de mond van de put terug op zijn plaats. Dit vers is uitleg van de schrijver over een situatie waarmee de lezers/hoorders van zijn tijd niet meer bekend waren.
Vers 4: En Jaäkov zei tot hen: mijn broeders, vanwaar zijn jullie? En zij zeiden: van Charan zijn wij.
Vers 5: En hij zei tot hen: kennen jullie Lavan de zoon van Nachor? En zij zeiden: wij kennen.
Willen de herders de naam Lavan niet noemen? Of vinden zij het begrip kennen met betrekking tot Lavan teveel van het goede? Willen zij geen ‘bekenden’ van hem zijn?
Vers 6: En hij zei tot hen: Is het vrede met hem? En zij zeiden: het is vrede. En zie, Racheel zijn dochter komt met het kleinvee.
In het antwoord van de herders komt niet voor dat er vrede met hem is.
Opvallend is ook dat Jaäkov steeds tot hen spreekt, maar de herders spreken niet terug tot hem, maar in het algemeen.
Vers 7: *En hij zei: zie nog is de dag groot; niet is het tijd dat het bezit verzameld wordt. Drenkt het kleinvee en gaat, weidt!
De dag die groot is: een wat vreemde uitdrukking. Is er verband met de steen op de mond van de put die ook groot is?
Bezit: Jaäkov gebruikt hier niet het woord ‘kleinvee’. Wil hij hiermee te kennen geven dat de herders het bezit van hun opdrachtgevers niet zomaar werkeloos moeten laten liggen?
Opvallend is dat Jaäkov hier bevelen geeft en nogal kortaf is. Heeft dit te maken met het feit dat Racheel er aan komt? Benno Jacob zegt: hij wil straks Racheel voor zich alleen hebben zonder pottenkijkers. Van Selms denkt dat Jaäkov hier demonstreert dat hij verstand van zaken heeft. Jaäkov is hier al veertig jaar oud en herders waren gewoonlijk jonge jongens en meisjes.
Jaäkov snelt Racheel niet tegemoet maar wacht blijkbaar bij de put, tot zij daar aankomt.
Vers 8: *En zij zeiden: Wij kunnen dat niet totdat alle kudden verzameld zijn, dan rollen zij de steen van op de mond van de put en wij drenken het kleinvee.
Opvallend is hier de (zogenaamde? ) hulpeloosheid die de herders ten toon spreiden. Wij kunnen niet, naast zij rollen en wij drenken. Wie zijn die ‘zij’? Komen sterke mannen uit de stad de steen wegrollen?
Vers 9: Nog was hij aan het spreken met hen of Racheel kwam met het kleinvee dat van haar vader was want zij was herderin.
Deze zin begint niet zoals gewoonlijk met ´en´. Dit voegwoord ‘en’ geeft een vervolg aan. Blijkbaar waren Jaäkov en de herders nog steeds aan het bekvechten toen Racheel arriveerde.
Het kleinvee dat van haar vader was: men zou verwachten de gewone uitdrukking ´het kleinvee van haar vader´. Dat het bezit het bezit van Lavan was wordt op deze manier sterk benadrukt.
Herderin: jonge mensen, jongens zowel als meisjes, oefenden dit beroep uit. Het stond niet in hoog aanzien. Dat zowel Mosje als David dit beroep uitoefenden zegt iets over hun lage sociale status op dat moment. Ook de zoons van Jaäkov zijn later allemaal herders; uitzonderingen waren Joseef, die in koninklijke kledij rondliep, en Binjamin.
Vers 10: *En het geschiedde zodra Jaäkov Racheel de dochter van Lavan de broer van zijn moeder gezien had en het kleinvee van Lavan de broer van zijn moeder dat Jaäkov nader kwam en hij liet de steen van de mond van de put rollen en hij drenkte het kleinvee van Lavan de broer van zijn moeder.
Rollen: letterlijk staat er ´hij liet/deed rollen´, wat een unieke uitdrukking is. Volgens rabbijn Hirsch geeft dit aan hoe gemakkelijk Jaäkov de steen deed wegrollen. Meer passend bij wat er werkelijk staat is dat Jaäkov het anderen/een ander liet doen. Had Jaäkov zoveel overwicht dat hij de herdersjongens het werk liet doen? Of is het symbooltaal?
Heel opvallend is het driemaal vermelden van Lavan de broer van zijn moeder. Jaäkov ziet de dochter van Lavan en daarna tweemaal het kleinvee van Lavan. Is dit tweemaal zien van het kleinvee beroepsdeformatie? Wat in elk geval belangrijk voor Jaäkov is dat hij het gevoel krijgt thuis te komen, als het ware bij zijn moeder thuis. Ook past hierbij het rabbijns commentaar dat Jaäkov de familietrekken van zijn moeder herkent in Racheel.
Vers 11: *En Jaäkov kuste Racheel en hij verhief zijn stem en hij weende.
Vers 12: En Jaäkov vertelde Racheel dat hij de broer van haar vader was en dat hij de zoon van Rivka was en zij snelde heen en vertelde (het) haar vader.
Vertellen: dit woord komt tweemaal voor in deze zin. Het betekent ´melden´. Iets belangrijks doorgeven, iets dat verrassend mag heten.
Broer: met dit woord kan zowel een echte broer, maar ook een bloedverwant, zelfs een stamgenoot, bedoeld zijn.
Er staat ook de broer van haar vader, en de zoon van Rivka. Jaäkov plaatst zichzelf op deze manier wel erg in het middelpunt. Het lijkt dat hij zo te kennen geeft dat alles om hem draait.
Opvallend is ook dat hij de naam van de vader van Racheel niet noemt, maar wel de naam van zijn moeder. Ook Racheel snelt heen ´naar haar vader´, en niet ´naar Lavan´. Lavan lijkt alleen belangrijk als broer van Jaäkovs moeder en vader van Racheel.
Vers 13: En het geschiedde toen Lavan het bericht van Jaäkov de zoon van zijn zuster hoorde, dat hij heen snelde, hem tegemoet en hij omhelsde hem en hij kuste hem en hij bracht hem naar zijn huis. En hij vertelde Lavan al deze woorden/gebeurtenissen.
Bericht: het woord ´horen´en dit woord zijn nauw verwant. ´Gehoorde´ zou beter passen.
Ook Lavan ´snelt´. Rabbijns commentaar is dat Lavan zich nog herinnert met hoeveel geschenken de knecht van Avraham gekomen was. Zie Genesis 24:22 en 53. Hij verwacht dat Jaäkov ook veel geschenken bij zich zal hebben. Als een knecht al zoveel meegenomen heeft, hoe veel te meer de kleinzoon! Maar Lavan komt bedrogen uit. Jaäkov heeft – volgens Genesis 32:11 – alleen zijn staf bij zich.
Lavan omhelst: dit deed Jaäkov bij Racheel niet; dat zou ook ongepast geweest zijn. Lavan kust zijn neef op dezelfde manier als deze Racheel gekust had (dus op het voorhoofd), maar langduriger of intensiever. Dit is op te maken uit de gebruikte werkwoordvorm.
Vers 14: En Lavan zei hem: waarlijk, mijn gebeente en mijn vlees ben jij […] en hij woonde bij hem een maand aan dagen.
Volgens van Selms had een gast het recht op een verblijf van drie dagen (inclusief de dag van aankomst en vertrek), maar familie mocht langer blijven. Voor familie was de termijn van een maand gebruikelijk.
Gebeente en vlees: wij zouden zeggen ´mijn vlees en bloed´. Lavan lijkt zoiets te zeggen als ´ook al ben je mijn vlees en bloed, toch…´En Lavan maakt zijn zin niet af. Wat zou hij bedoelen? Zo iets als ´het is dat je mijn vlees en bloed bent, anders had ik je op straat gezet?
Vers 15: *En Lavan zei tot Jaäkov: jij bent immers mijn broer? En zou je mij dienen om niet? Vertel mij toch wat je loon zal zijn.
Het woord immers (met een vraagteken) komt al eerder voor, namelijk in Genesis 27:36 waar sprake is van het bedrog dat Jaäkov pleegde ten opzichte van Esau.
Loon: hier staat een wat zeldzame vorm van het gewone woord voor ´loon´. Dit woord komt alleen hier voor en in Genesis 31:7 en 41 en in Roet 2:12.
Vers 16: *En Lavan had twee dochters. De naam van de grote was Lea en de naam van de kleine was Racheel.
Groot en klein: Meestal wordt vertaald ´oudste´ en ´jongste´, en dat zal ook wel bedoeld zijn. Ook Esau en Jaäkov worden ‘de grote zoon’ en ‘de kleine zoon’ genoemd. De namen van beide meisjes hebben als betekenis een dier; Lea betekent ´koe´en Racheel betekent ´schaap´.
Vers 17: *En de ogen van Lea waren zacht en Racheel, zij was mooi van gestalte en mooi van uiterlijk.
Zacht: meestal wordt zoiets als ´flets´vertaald. De Joodse commentator Abravanel denkt dat de ogen van Lea Jaäkov deden denken aan de ogen van zijn vader, die op latere leeftijd ´zwak´ werden. Door Lea´s ogen werd hij steeds aan zijn verraad ten opzichte van zijn vader herinnerd en dat was de reden dat Jaäkov van Racheel ging houden en niet van Lea. Andere uitleggers menen dat er tevoren al afspraken gemaakt waren tussen broer en zus, tussen Rivka en Lavan dat hun beide oudste kinderen met elkaar zouden huwen en ook de twee jongsten. Jaäkov koos dus Racheel volgens deze afspraak. Lea echter had gehoord hoe slecht Esau, de oudste zoon van Rivka, was, en zij weende voortdurend om haar lot, waardoor ze ´fletse´ogen kreeg.
Mooi van gestalte en mooi van uiterlijk: ook van Racheel wordt niets negatiefs gezegd maar wat ontbreekt en wat contrasteert, is des te opvallender. In Genesis 24 ontmoet de knecht van Avraham bij nota bene dezelfde put Rivka. Genesis 24: 16 beschrijft hoe de knecht Rivka ziet: goed van uiterlijk, een maagd en geen man had haar bekend. In Genesis 24 wordt van het meisje gezegd dat ze goed (tof) was en van Racheel wordt hier gezegd dat ze mooi (jaffa) was. ´Goed´ slaat op het uiterlijk, maar ook op andere eigenschappen. Zoals de schrijver in Genesis 1 zegt: God zag dat het goed was. Daarmee bedoelt hij niet alleen zoals het er uit ziet, maar vooral zoals het in wezen is. ´Mooi´ slaat alleen op het uiterlijk. Nog opvallender is dat van Rivka gezegd wordt dat ze maagd is en van Racheel wordt dit niet vermeld. Het contrast tussen Rivka en Racheel is hierdoor heel sterk en dat de schrijver ‘het maagd zijn’ bij Racheel weg laat geeft te denken.
Vers 18: En Jaäkov kreeg Racheel lief en hij zei: laat ik jou dienen, zeven jaar, voor Racheel, jouw dochter, de kleine.
Pas hier staat dat Jaäkov Racheel lief kreeg! Het ´liefhebben´ wordt niet als toestand beschreven maar als iets dat op dit moment ontstaat.
Jaäkov is berooid bij Lavan gekomen en biedt nu als bruidsprijs zeven jaar dienstbaarheid aan. Hosea 12:13 wijst op het smadelijke hiervan. Bovendien trouwt hij bij zijn schoonvader in. Het was in het Oosten gebruikelijk dat de schoondochter in de clan van haar man inhuwde. Jaäkov wordt een onvrije, een slaaf, in plaats van heerser te worden zoals zijn bestemming was.
Het woord ´dienen, slaaf zijn´ komt zes maal voor in dit verhaal. Het zelfstandig naamwoord ´dienst´ één maal, in vers 27.
Vers 19: *En Lavan zei: beter is het dat ik haar aan jou geef dan dat ik haar aan een andere man geef. Blijf bij mij.
Lavan doet een vage belofte, of eigenlijk belooft hij helemaal niets. Hij doet alleen een algemene uitspraak over wat beter en slechter is. Hij zegt beslist níet: ik zal haar (Racheel) aan jou geven!
Haar: Lavan noemt de naam Racheel niet. In vers 18 wordt Racheel tweemaal vermeld. Maar daar gaat het over de relatie met Jaäkov.
Beter: letterlijk staat er: goed, gezien vanuit het standpunt van het geven aan een andere man.
Het is dus niet een objectief ‘goed’, maar alleen ‘goed’ in verhouding tot iets anders. Het lijkt zoiets te zijn als van twee kwaden het beste kiezen.
Vers 20: *En Jaäkov diende om Racheel zeven jaar en ze werden in zijn ogen als dagen één voor één omdat hij haar liefhad. Dagen één voor één. Zie het artikel hieronder.
Jaäkov is hier al veertig jaar oud en hij werkt zeven jaar voor hij aan een huwelijk kan denken. Trouwens, denken er aan kan hij wel, maar het huwelijk ‘consumeren’ is er in die zeven jaar nog niet bij.
Vers 21: En Jaäkov zei tot Lavan: geef op, mijn vrouw is het, want mijn dagen zijn vervuld dat ik tot haar kome.
Geef op: Het woord ´geef´, wat Lavan in vers 19 in de mond nam, wordt door Jaäkov niet gebruikt. Hij zegt zoiets als ´geef op´, ‘kom op!’, want nogal grof klinkt.
Mijn vrouw: het is erg voorbarig wat Jaäkov zegt, want het huwelijk is nog niet gesloten en dus is Racheel nog niet ‘zijn’ vrouw.
De uitdrukking ‘mijn dagen zijn vervuld’ wijzen er ook op dat Jaäkov wel erg moet uitgekeken hebben naar het eind van deze zeven jaar. Normaal hoort hier de uitdrukking ‘de dagen zijn vervuld dat zij baren zou en zij baarde…´ achteraan te komen.
Komen tot een vrouw: de normale uitdrukking van geslachtsgemeenschap hebben. Het klinkt hier wel erg onomwonden alsof het twee veehandelaren zijn die een stuk vee, een schaap, verhandelen.
Lavan geeft geen antwoord op Jaäkovs eis.
Vers 22: En Lavan verzamelde alle mannen van de plaats en hij bereidde een feestmaal. De plaats: Hier staat niet ‘de stad’. Als later Lavan en Jaäkov afscheid genomen hebben staat er dat Lavan terugkeerde naar ‘zijn plaats’. Deze uitdrukking geeft iets stabiels aan, een situatie die voortduurt en waar geen verandering in komt. Jaäkov is heel zijn leven op zoek naar een plaats om zich te vestigen maar hij is steeds onderweg. Een huiselijk man als Jaäkov is heel zijn leven nomade die nergens thuis komt. Lavan is thuis te midden van zijn familie en relaties. Jaäkov blijft een vreemdeling die ook hier niet thuis hoort.
Vers 23: En het geschiedde in de avond dat hij zijn dochter Lea nam en hij bracht haar tot hem en hij kwam tot haar.
Lavan wordt hier niet meer met zijn naam aangeduid maar alleen met ´hij´. Ook Jaäkov wordt niet genoemd. Lea is de enige in dit vers die met haar naam aangeduid wordt. Alsof de schrijver wil zeggen: Lea is hier de hoofdfiguur en de mannen staan op de tweede plaats.
De bruid zal gesluierd geweest zijn en het is al donker als Jaäkov zijn bruid bij zich krijgt.
Hij kwam tot haar: ook hiermee is bedoeld dat hij (de naamloze Jaäkov) gemeenschap had met haar (de hier naamloze Lea).
Vers 24: *En Lavan gaf aan haar Zilpa, zijn dienstmeisje, aan Lea, zijn dochter, een dienstmeisje.
Dienstmeisje: hier gebruikt de schrijver het woord ´dienstmeisje´ of ´slavin´ (sjivchah), waarmee bedoeld wordt een gedienstige die deel uitmaakt van de clan. Opvallend is dat er niet staat dat hij haar aan Lea gaf ´als´dienstmeisje´. Misschien dat de schrijver hiermee suggereert dat naast Zilpa ook Lea zelf een soort dienstmeisje was van Lavan. Lea was dochter van Lavan maar mogelijk dat Lea tegelijkertijd voor haar vader weinig meer was dan een werkkracht.
Vers 25: En het geschiedde in de ochtend, en zie! Het was Lea. En hij zei tot Lavan: wat is dit? , (wat) heb je mij aangedaan? Heb ik niet bij jou gediend voor Racheel En waarom heb je mij bedrogen?
In het Hebreeuwse woord voor ‘ochtend´ (bóker) zit het begrip ´onderscheiden´. Nu pas kan Jaäkov onderscheid maken tussen Lea en Racheel.
In het eerste gedeelte van Jaäkovs vraag zit een hapering. Hij vraagt eigenlijk twee dingen door elkaar: Wat is dit? En Wat heb je mij aangedaan? Ook kan men een vraagzin en een bevestigende zin door elkaar heen lezen: Wat is dit? En: Dit heb je mij aangedaan! Letterlijk staat er: Wat dit jij hebt gedaan aan mij(? ). In elk geval lijkt het logisch dat Jaäkov over zijn woorden struikelt in deze situatie, want hij zal wel erg ontdaan geweest zijn.
Bedriegen: dit zelfde woord wordt in Genesis 27:35 gebruikt waar Jaäkov zijn vader bedriegt. Het is alsof Jaäkov nu terugbetaald krijgt wat hij zijn vader heeft gedaan.
Vers 26: En Lavan zei: in ónze plaats wordt zo niet gedaan om te geven de jongste vóór de eerstgeborene.
Lavan zei: blijkbaar niet alleen tot Jaäkov, maar in het algemeen. Lavan probeert op deze manier Jaäkov te isoleren en alle inwoners van die plaats aan zijn kant te krijgen; zij kunnen de opvatting van Lavan bevestigen.
Hier is geen sprake van kleinste en grootste. Volgens Ashkenazi lijkt het alsof Lavan Jaäkov zijn bedrog tegen Esau onder de aandacht brengt door deze termen te gebruiken. Jaäkov was de jongste maar hij had zich het eerstgeboorterecht toegeëigend. Lavan suggereert dus: in júllie plaats komt het blijkbaar voor dat de jongste voordringt voor de eerstgeborene, maar in ónze plaats kan dat niet. Het woord ´geven´ kan ook de betekenis hebben van ´toestaan´.
Vers 27: *Maak vol de week van deze en wij zullen aan jou ook deze geven tegen de dienst die jij bij mij zult dienen nog zeven jaar hierna.
Een leuke bruiloftsweek zal dit geweest zijn!
De week van deze: er staat niet ´deze week´. Is met ´deze´ Lea bedoeld? ´Deze´ is namelijk vrouwelijk en Lavan duidt in de rest van de zin Racheel eveneens aan met ´ook deze´. Voor Lavan lijken zijn dochters hier vooral betekenis te hebben doordat zij allebei het loon van zeven jaar arbeid waard zijn. Hij noemt hun namen niet eens.
Opvallend is dat Lavan zich hier sterk maakt door ´wij´ te zeggen. Hij suggereert dat alle medebewoners van die plaats het met hem eens zijn.
Vers 28: En Jaäkov deed aldus en hij maakte vol de week van deze en hij gaf hem Racheel zijn dochter aan hem tot vrouw.
Ook de schrijver noemt Lea´s naam niet, alsof hij daarmee wil aangeven dat Lea ook voor Jaäkov niet meetelt. Racheel, daar gaat het om.
Aan hem: overbodig want ervoor staat al dat hij hem gaf. Trouwens ook de uitdrukking ´zijn dochter´ is overbodig. Of suggereert de schrijver hier al mee dat er een speciale verhouding bestond tussen Lavan en Racheel. Het woord ´hem´ kan slaan op Jaäkov maar ook op Lavan. Dan zou men kunnen lezen ´zijn dochter voor zich´. Op zo´n manier gelezen lijkt Racheel het lievelingetje van haar vader te zijn.
Vers 29: En Lavan gaf aan Racheel zijn dochter Bilha zijn dienstmeisje aan haar tot dienstmeisje.
Ook hier weer overbodige woorden: ‘zijn dochter´, en ´aan haar´. Geeft dit ook de innige band aan die er tussen Lavan en Racheel bestond?
Vers 30: *En hij kwam ook tot Racheel en hij kreeg ook Racheel lief meer dan Lea en hij diende bij hem nog zeven jaar daarna.
Het tweede ´ook´ is opmerkelijk. Betekent dit dat Lea geliefd was en Racheel ook, zelfs meer dan Lea? Of heeft dit tweede ´ook´ nog een andere betekenis. Zie het artikel ‘Ook Racheel’.
Meer dan Lea: eigenlijk staat er ´gezien vanuit Lea´.
Jaäkov: wordt in dit vers alleen maar met ‘hij’ aangeduid. Het is alsof er van de persoonlijkheid van Jaäkov nauwelijks meer iets over is.
Vers 31: En de Eeuwige zag dat zij gehaat was, Lea, en Hij opende haar baarmoeder en Racheel was onvruchtbaar.
De volgorde van de woorden in het eerste deel en het laatste deel van dit vers verschilt. Valt hierdoor meer nadruk op de náám en de persóón van Lea en meer op de onvrúchtbaarheid van Racheel? Mogelijk dat ook Lea onvruchtbaar was want eigenlijk staat hier dat haar baarmoeder eerst gesloten was. Ook is er in dit verhaal niet de gewone uitdrukking ´hij kwam tot haar en zij werd zwanger´. De uitdrukking ´Hij opende haar baarmoeder´ lijkt veel op wat in Roet 4 staat. Daar wordt eerst gezegd dat Boaz Roet nam, hij kwam tot haar en zij werd hem tot vrouw. Daarna staat er: De Eeuwige gaf haar zwangerschap.
Opvallend is dat God hier aangeduid wordt met zijn eigennaam JHWH (vertaald met ‘Eeuwige’). In Genesis 30:22 waar God naar Racheel omziet, gebruikt de schrijver de aanduiding God (Elohim).
Nachmanides zegt: ook Lea bedroog Jaäkov want zij speelde met haar vader onder één hoedje. Vanwege dit bedrog haatte Jaäkov haar. Maar de Eeuwige erbarmde zich over haar want haar bedrog was voortgekomen uit liefde voor Jaäkov.
Radak zegt: het woord ´haten´ kan ook gelezen worden als ´op de tweede plaats laten komen´.
´Haten´ lijkt mij wel in het verhaal te passen als men beseft dat Jaäkov nog eens zeven jaar moest zwoegen voor zijn geliefde Racheel. Het besef dat Lea haar mond gehouden had en dat hij daardoor zeven jaar gewerkt had voor niets zal hij haar niet in dank hebben afgenomen.
Vers 32: En Lea werd zwanger en zij baarde een zoon en zij noemde zijn naam Reoeveen. Immers zij had gezegd: de Eeuwige heeft immers naar mijn ellende gezien; immers nu kreeg mijn man mij lief.
Letterlijk betekent de naam ´Reoeveen´: ‘Ziet! Een zoon’. Slechts één letter van de drie van het woord ´ellende´ (oni) zit in de naam Reoeveen verborgen. Het is alsof Lea een deel van het woord ´ellende´ inslikt. Ben oni betekent ‘zoon van mijn ellende’, en dat is de naam die Racheel in Genesis 35:18 aan haar tweede zoon geeft.
Zij had gezegd. Het lijkt alsof de schrijver hiermee aangeeft dat Lea haar uitspraak over de Eeuwige al gedaan had voor de bevalling.
Driemaal komt het woord ´immers´ (of ´want´) in dit vers voor.
Lea meent dat Jaäkov van haar is gaan houden, maar of dit ook het geval is?
Lea geeft hier haar zoon de naam en niet Jaäkov. Ook noemt zij bij de uitleg van zijn naam ´de Eeuwige´ en niet ´God´. Het gebruik van de Godsnaam JHWH door Lea, pleit voor een persoonlijke relatie van haar met de God van Avraham.
Vers 33: En zij werd nogmaals zwanger en baarde een zoon en zij zei: immers de Eeuwige heeft gehoord, ik ben immers gehaat, en Hij gaf mij ook deze. En zij noemde zijn naam Sjimon.
Hier staat het gewone gebruik van ´zeggen´ namelijk ‘en ze zei’. Dit in tegenstelling met het vorige vers waar staat dat ze hád gezegd.
Tweemaal komt hier het woord immers voor.
Wel wordt God opnieuw door haar met zijn eigennaam genoemd .
Ook opmerkelijk is dat ze bij de geboorte van Reoeveen direct zijn naam uitroept. Hier wordt de Eeuwige eerst genoemd en later pas haar zoon.
Wat de betekenis van Sjimon betreft: deze naam betekent zoiets als ´verhoring´.
Vers 34: En zij werd nogmaals zwanger en zij baarde een zoon en zij zei: nu, deze keer zal mijn man zich bij mij aansluiten. Immers ik heb hem drie zonen gebaard. Daarom noemde hij/men zijn naam Levi.
Hier lijkt Lea weer hoop te krijgen dat haar man zich aan haar zal hechten. Meent zij dat het aantal van drie zoons Jaäkovs mentaliteit zal veranderen?
Het woord ´immers´ komt hier eenmaal voor.
Hier geeft Lea het kind niet de naam maar ´hij´, wie dat dan ook zijn mag. Jaäkov? God? Of anderen (men)?
Opvallend is verder dat de naam van de Eeuwige niet valt bij de naamgeving van Levi. Steeds als Léa zelf haar kinderen een naam geeft noemt zij zijn naam wel.
Vers 35: En zij werd nogmaals zwanger en zij baarde een zoon en zij zei: Deze keer zal ik de Eeuwige prijzen. Daarom noemde zij zijn naam Jehoeda en zij hield op te baren.
Het woord ´immers´ komt hier niet meer voor. In Lea´s beleven is er nu blijkbaar geen sprake meer van oorzaak en gevolg. Zij aanvaardt uit de hand van de Eeuwige wat er gekomen is en wat zal komen. Ze noemt ook haar man niet meer. Ze lijkt vanaf de geboorte van deze zoon alles van de Eeuwige te verwachten. Betekent het dat zij vanaf dit moment ook niet meer bij Jaäkov aandringt om bij haar te slapen?
Opvallend is dat Lea haar zoons namen geeft waarin hoop doorklinkt. Dit geldt ook voor de namen die zij de zonen van haar slavin Zilpa geeft. Racheel geeft namen aan haar kinderen en aan die van Bilha waarin pessimisme doorklinkt.
Benno Jacob zegt: de namen van de zonen vormen steeds betekenisparen:
Reoeveen en Sjimon zien en horen
Levi en Jehoeda hechten en dank
Dan en Naftali recht en strijd
Gad en Asjeer geluk en heil
Isachar en Zevoeloen loon en deel.
Jaäkov in gesprek (vers 4,5,6 en 7)
Als Jaäkov bij de put in de buurt van Charan komt blijken daar herders te zijn die hun tijd vullen met wachten. Jaäkov discussieert met hen waarbij het opvalt dat in vers 4,5 en 6 Jaäkov steeds ‘tot hen’ spreekt, maar de herders op hun beurt geven antwoord zonder dat erbij staat dat dit antwoord voor Jaäkov bedoeld is. Nadat de herders voor de derde keer heel bot zijn in hun antwoord spreekt Jaäkov hen in vers 7 ook niet persoonlijk meer aan en geeft hen op eenzelfde botte manier de opdracht weg te gaan en aan het werk te gaan.
Jaäkov stelt zich als vreemdeling attent op tegenover de onbekende herders, maar als veertigjarige man, ervaren in het weiden van kleinvee, veegt hij tenslotte deze onbehouwen knapen de mantel uit.
Wij niet, hij wel? (vers 8 en 10)
Als Jaäkov na een lange reis aankomt in de buurt van Charan, ontmoet hij daar herders bij een put. Op die put ligt een grote steen, zoals in Genesis 29:2 staat. Om de kudden te kunnen drenken, moet de steen van de put gerold worden. Opvallend is dat nergens gezegd wordt wie die steen weg kan rollen. In vers 3 staat alleen dat ‘zij’ rollen, en ‘zij’ brengen de steen weer terug op de opening van de put. Maar wie die ‘zij’ zijn? Logischerwijs moeten dit wel de herders zijn, maar tevoren is alleen sprake van de kudden en niet van de herders. Als Jaäkov hen als broeders aanspreekt – in vers 4 – reageren zij alleen maar met ‘dat kunnen wíj niet’ (vers 8). Om hun hulpeloosheid nog duidelijker te laten uitkomen, zeggen zij niet ‘wij rollen de steen van de put’, maar zij rollen de steen van de put.
Als daarna Racheel, Jaäkovs fraaie nichtje, er aan komt, laat Jaäkov zien dat híj wel in staat is de steen weg te krijgen. Er staat in vers 10: Jaäkov liet de steen van de mond van de put rollen. Gewoonlijk wordt gedacht dat Jaäkov even zijn spierballen gebruikte en Racheel een demonstratie gaf van zijn kracht. Maar er staat niet dat Jaäkov de steen wegrolde. Nee, een ánder deed het voor hem. Wie zou die ander of die anderen geweest zijn? Deden de herders dit gezamenlijk?
Er zijn uitleggers die menen dat een put met een bron symbolisch is voor het vrouwelijk geslachtsdeel. De steen op de put zou symbolisch zijn voor het maagdenvlies. In Hooglied 4:12 staat: een verzegelde bron ben jij, mijn geliefde. Wil de schrijver in dit verhaal ook symboliek leggen? Het enige meisje dat een belangrijke rol in dit verhaal speelt, is Racheel. En ‘zij’ konden de steen niet van de opening van de put krijgen. Maar Jaäkov ‘liet’ de steen wegrollen. Suggereert de schrijver hiermee dat iemand anders dan Jaäkov dit zou doen? Zie verder het artikel ‘Een familiegeheim’.
De broer van zijn moeder (vers 10)
Als Jaäkov na een reis van zo’n zeshonderd kilometer bij de stad van zijn voorouders komt, bij Charan, beseft hij dat hij thuis komt. Hij is bij zijn ouders weggegaan omdat hij zich door zijn broer bedreigd wist. Als huiselijk man moet hij zich ontheemd gevoeld hebben, maar nu komt hij bij mensen die vertrouwd zijn, ook al heeft hij ze nog nooit ontmoet. De schrijver geeft dit gevoel thuis te komen fraai aan door driemaal (!) in vers 10 de uitdrukking te gebruiken ‘de broer van zijn moeder’. Niet alleen wordt zijn nicht Racheel de dochter van Lavan ‘de broer van zijn moeder’ zo aangeduid. Ook het vee was van Lavan ‘de broer van zijn moeder’. En tot slot duidt de schrijver de dieren nogmaals zo aan. De vertalers van de Nieuwe Bijbelvertaling vonden deze herhaling niet acceptabel, want zij geven deze uitdrukking slechts eenmaal weer. In het Hebreeuws ziet men vaker herhalingen, maar meestal met variaties. Dat hier driemaal precies hetzelfde gezegd wordt zal met reden gedaan zijn. Op deze manier geeft de tekst aan dat het besef dat Jaäkov bij de broer van zijn moeder is, voor hem uitermate belangrijk is. Dit sluit precies aan bij de opdracht van zijn vader in Genesis 28:2.
Er is trouwens nog iets opmerkelijks in dit vers. Jaäkov ziet twee ‘zaken’: ten eerste Racheel en ten tweede het kleinvee. Beiden behoorden Lavan toe. Nadat Jaäkov deze twee gezien had ging hij tot handelen over. Als eerste daad liet hij de steen van de mond van de put rollen, en als tweede daad drenkte hij het kleinvee. Mogelijk dat de tekst hier al zinspeelt op wat later gaat gebeuren. Jaäkov werkt twee maal zeven jaar bij het kleinvee van Lavan en hij krijgt Racheel tot vrouw. Maar of hij degene is die haar ontmaagt, die de steen van de put rolt? Zie verder het artikel ‘Een familiegeheim’.
Liefde op het eerste gezicht? (vers 11)
Vaak wordt wat in dit vers beschreven staat beschouwd als uiting van liefde op het eerste gezicht. Maar in het Oosten was het heel gebruikelijk elkaar te begroeten met een kus; zie Genesis 33:4; Genesis 45:14 en 15; Lukas 7:45 en Lukas 22:47. Ook werden daarbij vaak tranen geplengd. Maar in al deze verhalen is sprake van een ontmoeting tussen mannen. Als een man een vrouw ontmoet is de ontmoetingskus niet gebruikelijk. Toch lijkt het hier in dit verhaal om een ontmoetingskus te gaan. Jaäkov ziet na zijn lange reis voor het eerst een vertegenwoordiger van zijn familie, en hij is dan zo ontroerd dat hij de normen vergeet. Ook schijnt het woord ‘kussen’ dat hier gebruikt wordt ‘kussen op het voorhoofd’ te betekenen (volgens Ibn Ezra) en niet ‘kussen op de mond’, zoals bij liefdesbetuigingen het geval is. Trouwens pas in vers 18 staat dat Jaäkov Racheel lief kreeg. Toen ontstond pas zijn liefde voor haar. Meir Shalev, de Israelische schrijver heeft het dus niet bij het juiste eind in zijn boek ‘De Bijbel nu’ als hij dit een romantische ontmoeting vindt.
Immers (vers 15)
Nadat Jaäkov een maand bij Lavan is gebleven, beseft Lavan dat hij aan Jaäkov een goede arbeidskracht kan hebben. Hij stelt hem dan ook voor bij hem in dienst te komen. En Lavan suggereert dat tussen familieleden eigenlijk geen sprake hoeft te zijn van uitbetaling van loon. Hij is echter zo welwillend tegenover zijn neef dat hij wel bereid is Jaäkov loon te geven, ook al is deze familie van hem. Jaäkov hoeft niet helemaal voor niets te werken, maar als neef zal hij zijn oom toch niet uitbuiten. Het woord immers dat Lavan gebruikt had Jaäkov achterdochtig moeten maken, want in Genesis 27:36 gebruikt Esau dit zelfde woord als hij tot de ontdekking komt dat Jaäkov hem – zijn broer! – bedrogen heeft. Ook Lavan zal – als broer! – op zijn beurt Jaäkov bedriegen.
Groot en klein (vers 16)
Als het over twee kinderen gaat worden deze zelden met ‘grootste en kleinste’ aangeduid. Alleen Esau en Jaäkov worden in Genesis 27:15 en 42 grootste en kleinste genoemd. Daar gaat het over bedrog, en de kleinste is de schuldige. De enige andere keer dat een kind ‘klein’ genoemd wordt is in Genesis 9:24. Mogelijk dat de schrijver verband wil leggen met dit verhaal, waar Noachs jongste zoon (die ook ‘klein’ genoemd wordt) kritiek krijgt omdat hij zijn vaders naaktheid ziet. De schrijver van het boek Genesis lijkt een verband te willen leggen tussen ‘de kleinste’ van kinderen en de relatie met de vader, die bij Noach en Jitschak bepaald niet zonder problemen is. Zou dit ook het geval zijn bij Racheel en Lavan? Zie verder het artikel: Een familiegeheim.
Lea’s fletse ogen (vers 17)
In vers 17 wordt van de beide dochters van Lavan iets van hun uiterlijk gezegd. Van de jongste, Racheel, wordt ons volgens de Nieuwe Bijbelvertaling verteld dat zij ‘mooi en aantrekkelijk’ was. Maar ‘Lea’s ogen hadden geen glans’. De NBG-vertaling luidt: Lea’s ogen waren flets. Ook de Groot Nieuws Bijbel en de Willibrord vertaling sluiten zich hierbij aan en vertalen: Lea had fletse ogen. De Staten Vertaling heeft een meer positieve weergave: Lea had tedere ogen. De vertaling van Buber- Rosenzweig heeft: Die Augen Leas waren schwach. Gelukkig zijn er verschillende geleerden die deze uitdrukking niet zo denigrerend vertalen. Rabbijn Hirsch, Jagersma en de redactie van Tenachon menen dat met het Hebreeuwse woord ‘rach’ niet ‘flets’ bedoeld is, maar zacht, teer. Rasjbam spreekt van ‘lichte’ ogen.
Een argument tegen de verklaring dat Lea ‘fletse’ ogen had, is dat als er iets over het uiterlijk van een vrouw in Tenach gezegd wordt, dit altijd positief is, nooit negatief. Van de meeste vrouwen wordt niets over haar voorkomen gezegd. Denk aan Chava, Hagar, Dina, Tamar, de vrouw van Potifar, Tsipora, Mirjam, Jocheved, Roet, Chana, enzovoort. Sara wordt in Genesis 12:11 en 14 ‘mooi’ genoemd en daardoor valt zij in de smaak bij de Egyptenaren. Van Avigajil wordt in 1 Samuel 25:3 gezegd dat zij ‘mooi om te zien’ was en David is onder de indruk van haar schoonheid. Tamar wordt in 2 Samuel 13:1 ‘heel mooi’ genoemd, en dit gegeven zal een reden geweest zijn waarom haar halfbroer Amnon verliefd op haar wordt. Rivka wordt ‘goed’ genoemd in Genesis 24:16. Bij haar gaat het niet in de eerste plaats om haar uiterlijke schoonheid maar vooral of zij een goede vrouw voor Jitschak zal zijn. Ook Batseva wordt ‘zeer goed om te zien’ genoemd, dezelfde uitdrukking die bij Rivka gebruikt wordt. En het meisje in Hooglied wordt herhaaldelijk door haar geliefde geprezen om haar schoonheid.
Rasjbam zegt: Meisjes in het Midden Oosten hebben in het algemeen bruine donkere ogen. Lichte ogen zijn opvallend en zulke ogen geven een zachtere, meer tedere uitstraling dan bruine.
Hoe het zij, Lea had iets opmerkelijks als men haar in de ogen keek. Mogelijk dat die licht van kleur waren. Het waren in elk geval ogen met een opvallend kenmerk, anders had de schrijver dit niet zo expliciet vermeld. Door dit apart noemen suggereert de schrijver ook dat Lea op een bijzondere manier keek. Lea blijkt later ook een bijzonder inzicht te hebben in de situatie.
Racheel aan Jaäkov toegezegd? (vers 19)
Omdat Jaäkov zonder enig bezit bij zijn oom Lavan is gearriveerd en hij graag zijn nichtje Racheel als bruid wil verwerven, stelt Jaäkov Lavan voor zeven jaar te werken als bruidsprijs voor diens dochter. Lavan lijkt akkoord te gaan met Jaäkovs voorstel. In de Nieuwe Bijbelvertaling zegt Lavan het zo: Ik kan haar beter aan jou geven dan aan een ander. Zeven jaar later meent Jaäkov dan ook dat hij recht heeft op Racheel. Groot is dan ook zijn teleurstelling als hij bedrogen wordt. Maar Jaäkov had beter moeten weten, want Lavan en hij zijn elkaars gelijken als het gaat om handig manipuleren. Lavan heeft in vers 19 namelijk niet gezegd dat hij Racheel aan Jaäkov zou geven. Lavans uitspraak is slechts een gemeenplaats, maar geen belofte. Hij zegt alleen dat het ene beter is dan het andere, maar hij zegt niet dat hij dat ene – het uithuwelijken van Racheel aan Jaäkov – ook zal doen.
‘Enige dagen’ (vers 20)
Het woord ‘enige’, zoals hier meestal vertaald wordt is het meervoud van ´één´. De Nieuwe Bijbelvertaling vertaalt het met ‘maar een paar’. Dit woord gebruikt Rivka ook in Genesis 27:44 als ze Jaäkov naar Lavan stuurt om daar ´enige´ dagen te verblijven. Ook komt dit woord voor in het verhaal van de torenbouw van Bavel waar de inwoners één van spraak en ´enige´ woorden waren. In deze beide verhalen lijkt de enig juiste betekenis van dit meervoud ´enige´ te zijn: één voor één, dat wil zeggen: veel verschillende. Het is ook meer dan logisch dat Jaäkov de dagen aftelde tot de zeven jaar voorbij waren. Mogelijk dat ze áchteraf snel voorbij waren, maar deze zeven jaar moeten voor hem een eeuwigheid geweest zijn, zoals voor elke verliefde die reikhalzend uitkijkt naar het samen zijn met de ander.
Lea, de meid (vers 24)
In de Nieuwe Bijbelvertaling worden vers 23 en 24 zo weergegeven: Toen de avond was gevallen bracht hij zijn dochter Lea bij Jaäkov. Ook gaf Lavan haar een van zijn slavinnen mee, Zilpa. In vers 29 krijgt ook Racheel van haar vader een slavin mee, en in de Nieuwe Bijbelvertaling wordt dit op dezelfde manier weergegeven: Ook gaf Lavan haar een van zijn slavinnen mee, Bilha. Toch is in de grondtekst een verschil tussen beide zinnen. Bij Racheel staat dat Lavan Bilha als slavin aan Racheel gaf. Bij Lea ontbreekt het woordje als. Letterlijk staat het er zoals in bovengegeven vertaling weergegeven wordt. Het laatste woord van de zin, ‘dienstmeisje’, moet betrekking hebben op wat direct er aan vooraf gaat, dus op ‘Lea, zijn dochter’. Dit betekent dat Lea voor Lavan niet veel meer betekende dan een slavin, een dienstmeisje.
Deze week? (vers 27)
Als Jaäkov tegen heug en meug met Lea getrouwd is, krijgt hij als toegift Lea’s jongere zuster, Racheel, erbij. Ook al moet hij nog weer zeven jaar werken voor zijn tweede vrouw. Op de ochtend na de eerste huwelijksnacht met Lea ontdekt Jaäkov dat hij bedrogen is. Het is wel de bedoeling dat hij de week van de bruiloft af maakt. Lavan zegt dan ook tegen hem in vers 27: Maak deze week vol. En dan volgt in vers 28: En Jaäkov deed zo en hij maakte deze week vol en hij gaf hem zijn dochter Racheel tot vrouw. Maar in de grondtekst staat het niet zo eenvoudig. Het woord ‘week’ is namelijk mannelijk en het woord ‘deze’ is vrouwelijk. Er staat dus ook niet ‘deze week’, maar ‘de week van deze’, waarbij ‘deze’ op een vrouw betrekking heeft. En de vrouw waar het hier om gaat is Lea. De bruiloftsweek wordt door Lavan dus aangeduid met ‘de week van deze’, ‘de week van Lea’.
Hiermee is nog niet alles gezegd over deze uitdrukking, want waarom heeft Lavan het niet over ‘de bruiloftsweek van Lea’? Waarom duidt hij zijn dochter alleen maar aan met het woord ‘deze’? In vers 28 noemt Lavan de naam van Racheel wel. Mogelijk dat de tekst ons zo duidelijk wil maken op het feit dat Lea als persoon nauwelijks meetelt voor haar vader, dat hij alleen maar gebruik van haar maakt.
Ook Racheel (vers 30)
Aan het eind van de bruiloftsweek met Lea krijgt Jaäkov van zijn schoonvader ook diens jongste dochter als vrouw. In de Nieuwe Bijbelvertaling staat in vers 30: Toen sliep Jaäkov ook met Racheel, en van Racheel hield hij echt, meer dan van Lea. De NBG zegt het zo: Hij kwam ook tot Racheel, en hij had Racheel lief, in tegenstelling met Lea. Maar wat zegt de grondtekst? In de eerste plaats is het opvallend dat de naam ‘Jaäkov’ in vers 30 ontbreekt. Zoals Lea in vers 23 anoniem is, zo is Jaäkov in deze verzen naamloos. Jaäkov wordt alleen met ‘hij’ aangeduid.
In de tweede plaats valt op dat ‘hij’ Racheel lief kreeg. De vertalingen doen alsof die liefde een al lang bestaande toestand was omdat in vers 18 al staat dat Jaäkov Racheel lief kreeg. Maar hier staat niet dat de liefde van Jaäkov een bestaande situatie was. In vers 30 wordt precies dezelfde werkwoordsvorm gebruikt als in vers 18: hij kreeg lief. Een verklaring hiervoor is te vinden in het gebruik van het woordje ‘ook’. Jaäkov sliep ook met Racheel. En daarna staat er in de grondtekst: hij kreeg ook Racheel lief. Men gaat er vanuit dat ‘ook’ slaat op ‘het slapen met’ en ‘het houden van’ Lea. Dit lijkt echter zeer gezocht, want in vers 31 staat dat Lea gehaat was en in vers 33 bevestigt Lea dit zelf. De oplossing is voorlopig een raadsel. Zie voor een verdere verklaring hiervan het artikel ‘Een familiegeheim’.
Ook nog een opmerking over ‘meer dan’ in dit vers. Letterlijk staat er ‘gezien vanuit Lea’. Het is alsof de schrijver ons opmerkzaam maakt op het inzicht dat Lea heeft. Lea heeft wel zeer bijzondere ogen.
Een familiegeheim
Het meest vreemde huwelijk dat in de bijbel beschreven wordt is dat van Jaäkov met Lea en Racheel. De Nieuwe Bijbelvertaling vertaalt vers 18-28 zo:
Jaäkov was verliefd op Racheel en daarom zei hij tegen Lavan: ‘Ik zal zeven jaar voor u werken om Racheel, uw jongste dochter’. Zo werkte Jaäkov zeven jaar om Racheel. Toen zei Jaäkov tegen Lavan: ‘De termijn is om. Geef me nu mijn vrouw, ik wil met haar slapen. Lavan nodigde alle inwoners van de stad uit en gaf een feest. Toen de avond was gevallen bracht hij zijn dochter Lea bij Jaäkov, en Jaäkov sliep met haar.’s Morgens ontdekte Jaäkov dat het Lea was met wie hij had geslapen. ‘Hoe hebt u mij dit kunnen aandoen!’ wierp hij Lavan voor. ‘Ik heb toch om Racheel bij u gewerkt? Waarom hebt u me zo bedrogen!’ Lavan antwoordde: ‘Het is hier niet de gewoonte om de jongste voor de oudste uit te huwelijken. Wacht daarom tot de bruiloftsweek met de een voorbij is, dan krijg je ook de ander, op voorwaarde dat je nog eens zeven jaar voor me werkt.’ Jaäkov stemde toe en wachtte tot de week om was; daarna gaf Lavan hem zijn dochter Racheel tot vrouw.
Lavan wordt in de bijbel beschreven als een listige, op geld beluste bedrieger. Hij weet het zo te regelen dat Jaäkov nog eens zeven jaar moet werken om de bruidsschat voor zijn tweede vrouw te verdienen. Maar het verhaal lijkt op verschillende punten niet te kloppen. Een belangrijk aspect is: Waarom laat Lea zich door haar vader misbruiken door Jaäkov te bedriegen? Laat men zich eens voorstellen hoe de eerste dag van de bruiloft zich afgespeeld heeft: Jaäkov, als bruidegom, was een van de hoofdfiguren. Maar naast hem was de bruid het middelpunt van het feest. Wie was de bruid zolang het nog licht was? Dat moet wel Racheel geweest zijn, want Lea zou herkend kunnen worden aan haar opvallende ogen, zelfs achter de sluier. Maar dan volgt de vraag: Waarom komt er geen reactie van Racheels kant als vader Lavan, zodra de duisternis is gevallen, haar verwisselt met haar oudere zus? Kortom, de grote vraag in dit verhaal is: Waarom zwijgen zowel Lea als Racheel bij dit bedrog en spelen zij met hun vader onder één hoedje?
Het is een te simpele oplossing om de plot van dit verhaal maar af te doen met de gedachte dat de schrijver het verhaal niet goed opgebouwd heeft. Als we de tekst goed nagaan zullen we tot de conclusie komen dat de schrijver alles met een speciale bedoeling zo heeft weergegeven. Om te beseffen hoe het verhaal opgebouwd is moeten we eerst teruggaan naar vers 17, waar in de Nieuwe Bijbelvertaling staat: Racheel was mooi en aantrekkelijk. In de grondtekst wordt tweemaal hetzelfde woord gebruikt, namelijk ‘mooi’, mooi van gestalte en mooi van uiterlijk.
Er bestaat een verhaal dat sterke overeenkomsten vertoont met dit verhaal uit Genesis 29, namelijk het verhaal in Genesis 24, waar de knecht van Avraham een bruid voor Jitschak zoekt. De overeenkomsten zijn: iemand maakt een lange reis en komt aan bij een bron, een put in de buurt van een stad. Een extra punt van overeenkomst is dat het dezelfde put betreft, namelijk de put bij Charan. (Een derde verhaal over de ontmoeting van een man met een meisje bij een put, is dat van Mosje in Exodus 2). De man ziet bij de put een meisje dat op de schapen van haar vader past. De man wordt bij de familie binnen genodigd. Daarna wordt het meisje de vrouw van de man waar het in het verhaal om gaat. Dit zijn de gemeenschappelijke kenmerken van deze verhalen. Maar nu we weten wat de overeenkomsten van deze verhalen zijn gaat het om de verschillen. In Genesis 24 is het meest opvallend de afwezigheid van de toekomstige bruidegom. Daarnaast wordt in Genesis 24 al direct iets over het uiterlijk van het meisje verteld als de man haar bij de put ziet aankomen. Genesis 24: 16 zegt: Ze was een heel knap meisje, een maagd nog, er had nog nooit een man met haar geslapen. In Genesis 29 wordt ons niets meegedeeld over het uiterlijk van het meisje als ze bij de put komt. Het belangrijkste op dat moment is dat alles wat Jaäkov ziet, te maken heeft met zijn moeder. Pas na een maand lijken Jaäkovs ogen open te gaan en ziet hij dat Racheel mooi is (vers 14 en 17). Welke kwalificaties heeft het verhaal voor de beide meisjes? Bij Rivka wordt in de Nieuwe Bijbelvertaling wel gezegd dat ze ‘knap’ was, maar in de grondtekst staat ‘goed’. Bij Racheel staat dat ze ‘mooi’ was. Rivka was ‘goed’ (tov), het woord dat direct herinneringen oproept aan Genesis 1: En God zag dat het goed was. Rivka was niet alleen qua uiterlijk, maar helemaal een ‘goed’ meisje. Van Racheel wordt alleen iets over haar uiterlijk meegedeeld. Het tweede dat van Rivka gezegd wordt is dat zij maagd was en geen man had gemeenschap met haar gehad. En wat wordt met betrekking tot Racheels maagdelijkheid gezegd? Niets, totaal niets. Wat Rivka dubbel op had, ontbreekt bij Racheel. Zou de schrijver hiermee willen suggereren dat de maagdelijkheid bij Racheel ontbrak?
De bruiloft
In Deuteronomium 22:17 staat in de Nieuwe Bijbelvertaling: ‘Hier is het kleed dat bewijst dat mijn dochter maagd was’. Het is nog steeds een wijdverspreide misvatting dat bij ontmaagding bloed behoort te vloeien. Zeker in het Middenoosten was het noodzakelijk dat na de eerste huwelijksnacht het bewijs van de maagdelijkheid van de bruid overlegd wordt. Zelfs in onze tijd geldt als bewijs voor maagdelijkheid het demonstreren van wat bloed na de eerste geslachtsgemeenschap. Een bebloed laken is hiervoor een noodzakelijk bewijsstuk. Gelukkig weten wijze moeders hun wel of niet maagdelijke dochters een goede raad te geven: zorg dat je wat kippenbloed bij je hebt zodat je de volgende morgen het bebloede laken als bewijsstuk kunt tonen. Hoeveel bruidjes zullen anders de eerste huwelijksnacht in angst hebben gezeten en hoeveel verschillende oplossingen zullen hiervoor bedacht zijn.
Als mijn opvatting over de maagdelijkheid van Racheel juist is, zal ook zij vol spanning de naderende huwelijksnacht hebben afgewacht. Wat voor oplossing kon Racheel bedenken? Dan blijkt de oplossing voor de hand te liggen: haar eigen zuster kan haar plaats innemen en de volgende morgen kan het bebloede laken getoond worden, met bloed van Lea. De nauwgezette lezer zal echter opmerken dat wat hier plaats vindt, niet een onderonsje tussen de twee zusters is, maar Lavan, hun vader, heeft hier de hand in. Hij bracht zijn dochter Lea bij Jaäkov, staat in vers 23. De schrijver laat ons zo merken dat niet alleen Racheel en Lea van dit bedrog af wisten, maar ook Lavan. En Lavan zelf bewerkstelligde de ruil van de twee dochters! Dit moet betekenen dat Lavan op de hoogte was van het probleem en hij heeft zelf de oplossing bedacht of heeft ingestemd met de manier waarop de zusters het probleem aanpakken. Door deze regeling bedriegen zij gedrieën Jaäkov, maar de bruidegom kan Lavan en zijn dochters niet het verwijt maken dat hij geen maagd gehuwd heeft. En na de bruiloftsweek met Lea krijgt Jaäkov Racheel als toegift. Niemand zal meer gedacht hebben aan het bewijsmateriaal van háár maagdelijkheid, na alle commotie van de vorige week.
Een vraag die overblijft, is de volgende: Hoe was Lavan op de hoogte van de situatie van zijn dochter Racheel? Als men de tekst nauwkeurig leest kan men aanwijzingen vinden voor de oplossing van dit probleem. In het verhaal is steeds sprake van ‘grootste’ en ‘kleinste’ dochter. Maar in vers 26 worden Racheel en Lea opeens ‘jongste’ en ‘eerstgeborene’ genoemd. Deze woorden doen denken aan het verhaal van Lot en zijn dochters in Genesis 19. Deze zelfde twee woorden komen daar voor in vers 31, 33, 34 en 35. Het verhaal daar gaat over incest tussen Lot en zijn beide dochters. Door in het verhaal van Lea en Racheel op dit moment deze twee woorden te gebruiken, roept de schrijver associaties op met het incestverhaal in Genesis 19. Dat ‘jongste’ voorop staat zou kunnen betekenen dat de schrijver suggereert dat Laban met zijn jongste dochter incest gepleegd had. Een andere aanwijzing kan zijn het woordje ‘ook’ in vers 30. Daar staat dat Jaäkov ‘ook’ Rachel lief kreeg, gezien vanuit Lea. In vers 32 en 33 staat dat Lea nog steeds gehaat was door Jaäkov. Dus het woord ‘ook’ kan niet slaan op Lea. Ook de werkwoordsvorm ‘hij kreeg lief’ past hier niet, want in vers 18 is al beschreven dat Jaäkov Racheel lief kreeg. Mogelijk dat ‘ook’ dus betrekking heeft op Racheels eigen vader. Nadat Lavan zijn dochter lief gehad heeft, kreeg ook Jaäkov haar lief. Een psychologische onderbouwing van deze visie is dat als een andere man dan Lavan zijn jongste dochter ontmaagd had, de familie-eer op het spel had gestaan. Het lijkt dan niet verklaarbaar dat Lavan in een dergelijk situatie zo laconiek gereageerd zou hebben.
Bovenstaande visie geeft een verklaring voor vele onbegrijpelijke aspecten in dit verhaal. Wat er in de verschillende personen omgegaan zal zijn, daar kunnen wij alleen naar gissen. Wel lijkt het erop dat Lea haar leven lang dit familiegeheim voor zich gehouden heeft.
Extra argumenten voor deze visie zijn te vinden in mijn commentaar bij Genesis 31.