Genesis 01: 1-2: 4a
Deze bijdrage van Lukas de Groote verscheen eerder in Stethoscoop op Genesis, uitgegeven door de stichting Amphora Books, 2010.
Begin
Pas in de 13e eeuw is de indeling in hoofdstukken van de verschillende bijbelboeken tot stand gekomen. Bij het slot van Genesis 1 is een fout gemaakt waardoor het verhaal over de zevende dag in Genesis 2 terecht is gekomen. De eerste drie of vier verzen van dat hoofdstuk horen nog bij het eerste ‘scheppingsverhaal’ van Genesis 1. De huidige indeling is zo ingeburgerd geraakt dat alle bijbeluitgaven na die tijd deze indeling overgenomen hebben. Of de scheiding tussen het eerste en het tweede ‘scheppingsverhaal’ moet vallen na Genesis 2:3 of na Genesis 2:4a zijn de meningen verdeeld.
Voor een verklaring van de aanhalingstekens bij het woord ‘scheppen’, zie het artikel ‘Schepping?’ aan het eind van dit hoofdstuk.
Vers 1: *** In het begin van heeft God de hemel en de aarde gesplitst.
Vers 1-3 heeft een ingewikkelde grammaticale constructie. De traditionele vertaling van vers 1a met ‘In het begin schiep God…’ is een wel heel simpele weergave van de eerste drie woorden. Er zijn in de loop van de tijd vier verschillende zienswijzen geponeerd over dit begin van Genesis 1:
1/ vers 1 is een bijzin van tijd bij vers 2. De vertaling wordt dan: In het begin toen God de hemel en de aarde schiep was de aarde…. Dit is onder andere de opvatting van Ibn Ezra.
2/ vers 1 is een bijzin van tijd bij de hoofdzin die in vers 3 komt, en vers 2 is een tussenzin. De vertaling wordt dan: In het begin toen God de hemel en de aarde schiep, de aarde was woest en leeg en…,zei God…. Dit is de opvatting van Rasji en na hem vele anderen. Omdat bij het woord ‘begin’ het lidwoord ‘het’ ontbreekt kan dit woord vertaald worden met ‘begin van’. Gewoonlijk staat achter een dergelijk woord een onbepaalde wijs. Hier zou ‘het scheppen’ moeten staan, net als bijvoorbeeld in Hosea 1:2 staat. Er staat echter ‘hij heeft geschapen’.
3/ vers 1 is de hoofdzin die alle gebeurtenissen van vers 2-31 samenvat. Vers 1 is dan de titel van het hele hoofdstuk, het opschrift. De vertaling kan dan luiden: In het begin was God schepper van hemel en aarde. Dit opschrift wordt in de volgende verzen verder uitgewerkt. Onder andere Cassuto en Westermann menen dat vers 1 een opschrift is.
4/ vers 1 is een hoofdzin die de eerste scheppingsdaad beschrijft. Vers 2 en 3 beschrijven de volgende stappen in het scheppingsproces. Deze opvatting wordt tegenwoordig door de meeste geleerden aangehangen.
Theologisch hebben deze verschillende opvattingen nogal wat consequenties, want bij de eerste drie mogelijkheden veronderstelt men een oerstof waaruit God schiep. Bij de vierde mogelijkheid veronderstelt men een ‘scheppen uit niets’.
Vers 1 bestaat uit zeven woorden. Het getal 7 vindt men op verborgen wijze op verschillende plaatsen terug in Genesis 1.
Zie verder het artikel ‘In het begin van’.
Splitsen: Vrijwel altijd wordt dit woord door ‘scheppen’ vertaald. De oorspronkelijke betekenis was ‘splitsen’, en in Jozua 17:15 en 18 vindt men dit woord terug als ‘klieven’. Degenen die dit woord met ‘scheppen’ vertalen, zijn wel van mening verdeeld of hier sprake is van ‘scheppen uit niets’ of dat er mogelijk een oerstof was waar God uit schiep. Zo zegt Abravanel dat ‘scheppen’ een drastische verandering in de natuurwetten betekent zodat iets wezenlijk nieuws ontstaat. Zeker is in elk geval dat ‘scheppen’ niet alleen gebruikt wordt als er sprake is van het begin van alles. Mijn mening is dat de vertaling ‘scheppen’ vermeden zou moeten worden omdat ieder dan direct verband legt met ‘uit niets’, en van dit laatste hoeft beslist geen sprake te zijn. Zie verder het artikel over ‘schepping?’. Dit woord komt in totaal zeven maal (!) voor in dit gedeelte.
God hééft gesplitst: of dit de beste vertaling is of dat ‘God schiep’ beter is, zijn de meningen verdeeld. De Hebreeuwse vorm is niet goed te vergelijken met onze voltooid verleden tijd (heeft), maar deze vorm geeft aan het begin van een verhaal meestal een toestand weer en niet een actie of handeling zoals met ‘hij schiep’ het geval zou zijn.
God: Dit woord is een aanspreektitel. Dat met het woord ‘God’ geen abstract filosofisch concept bedoeld is blijkt al direct uit het handelen van God. Hij blijkt een werker te zijn. Dat met ‘God’ (in het Hebreeuws ‘Elohiem’, en de uitgang –iem is de aanduiding van een mannelijk meervoud) hier enkelvoud bedoeld is blijkt uit de werkwoordsvorm die in het enkelvoud staat. Het meervoud zou een soort majesteitsmeervoud kunnen zijn. Met dit woord kunnen ook andere goden bedoeld zijn; het is het woord waarmee men zijn eigen god maar ook andere goden mee aanduidt. Volgens Rasji wordt met deze aanduiding aangegeven dat ‘Elohiem’ degene is die het recht handhaaft. Het woord ‘Elohiem’ komt 35 (5×7) keer voor in dit gedeelte. In Genesis 1-4 komt het in totaal 70 voor. Een introductie van ‘Elohiem’ blijft achterwege. Hij is een vanzelfsprekendheid.
Hemel: ‘sjamájiem’. Dit woord is een zogenaamde dualisvorm. Het geeft een tweeëenheid aan, en het woord ‘water’(‘májiem’) is erin verborgen. Samen met het woord ‘uitspansel’ komt het 21 x voor in dit gedeelte.
Aarde/Land: Met dit woord wordt speciaal het land Israel bedoeld, maar ook de gehele aarde. In Genesis 1 is vanzelfsprekend de hele aarde bedoeld. Het land Israel staat in latere verhalen symbool voor de hele aarde. Dit woord komt 21 x voor in dit gedeelte.
Alle naamwoorden uit vers 1 worden dus zevenvoudig herhaald!
Na dit opschrift komen zeven paragrafen aan bod.
Vers 2: En de aarde, zij was geworden vormloos en leeg. En duisternis was op het oppervlak van de diepte. En de geest/wind van God zweefde over het oppervlak van de wateren.
Was geworden: als alleen ‘was’ bedoeld is zou men in het Hebreeuws een zin zonder werkwoord toepassen. Hier staat dat er iets gebeurde, of eigenlijk dat er iets gebeurd wás.
Vormloos en leeg: Deze twee woorden komen samen ook voor in Jeremia 4:23. Als iets geen vorm heeft en geen inhoud, waar bestaat het dan nog uit? Pas in vers 10 lijkt de aarde vorm te krijgen.
Duisternis: Dit woord staat voor iets vreeswekkends. Het is symbolisch voor de macht die tegenover God staat. Vaak wordt gezegd naar aanleiding van Jesaja 45:7 dat God de duisternis ‘schiep’ (Ik ben de Eeuwige en er is geen ander die het licht formeer en de duisternis schept, die de vrede maakt en het kwaad schept. Ik de Eeuwige die dit alles). Hier staat alleen maar dat de duisternis er was en niet dat God deze schiep. Zie het artikel ‘Schepping?’.
Oppervlak: ‘paniem’. Dit woord is afgeleid van het werkwoord ‘toewenden’. Het is dus letterlijk ‘de toegewende zijde’. Als er sprake is van personen vertaal ik dit woord met ‘aangezicht’.
Diepte: of oervloed. Dat deze geschapen wordt staat hier niet.
Geest/wind: ‘Roeach’. Met dit woord wordt zowel wind, adem als geest bedoeld.
Zweven: volgens Benno Jacob is bedoeld ‘op en neer bewegen zonder voorwaartse beweging’. Er wordt beslist geen ‘broeden’ mee bedoeld.
Wateren: ‘májiem’. Met dit woord wordt zowel het enkelvoud ‘water’ als het meervoud ‘wateren’ aangeduid. Er staat niet dat God het water schiep. Zie verder vers 6.
De traditionele opvatting is dat God eerst chaos schiep en er later ordening in aanbracht. In Jesaja 45:18 echter wordt gezegd dat God orde schiep en geen chaos.
Vers 3: En God zei: Er zij licht. En er ontstond licht.
Na het opschrift van vers 1 en de beschrijving van een situatie in vers 2 begint in vers 3 een opeenvolging van gebeurtenissen waarbij God de handelende persoon is.
Zeggen: na gebruik van dit woord behoort altijd te staan wát er gezegd wordt. Het woord ‘zeggen’ komt tien keer voor in dit gedeelte.
Zijn, ontstaan: met deze woorden worden vormen van het werkwoord ‘zijn, gebeuren’ aangeduid. Het eerst wordt een wens of aanbeveling uitgesproken en daarna staat er dat wat God wilde ook gebeurde. Opvallend is dat door Gods woord licht ontstaat maar er staat niet dat God het licht ‘schiep’!
Licht: Het begrip ‘licht’ is symbolisch voor leven en voor Gods aanwezigheid. Als God voortgaat te produceren staat er steeds ‘en het geschiedde zo’, maar bij het licht staat er ‘en het licht geschiedde’. Wel gaat het spreken van God hieraan vooraf.
Vers 4: En God zag het licht: hoe goed. En God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis.
Zien: in ogenschouw nemen. Als er later in de wet gesproken wordt van een rechtvaardige rechter wordt verondersteld dat hij met eigen ogen gaat zien en niet afgaat op wat anderen vertellen.
Hoe: dit woord kan ook vertaald worden met ‘want, immers, dat’. De vertaling ‘dat het goed was’ is wat vervlakkend, maar na een werkwoord als ‘zien’ wel gebruikelijk.
Goed: Ook dit woord komt 7x voor in dit gedeelte.
Scheiding maken: scheiden, verdelen. Met dit woord wordt het scheiden van ongelijksoortige dingen aangeduid.
Vers 5: En God noemde het licht ‘dag’, en de duisternis had hij genoemd ‘nacht’. En er geschiedde een avond. En er geschiedde een ochtend. Dag één.
Noemen: dit gebeurt altijd hardop. Het is ook het werkwoord dat gebruikt wordt voor ‘roepen’. De eerste keer wordt een werkwoordsvorm gebruikt die past in de voortgang van het verhaal, de tweede keer wordt een werkwoordsvorm gebruikt die een toestand aanduidt. Deze laatste vorm kan dus beter vertaald worden met ‘had genoemd’. De consequentie hiervan is dat chronologisch gezien de duisternis het eerst een naam had, maar omdat de schrijver niet de duisternis voorop wilde zetten maar het licht, heeft hij deze taalkundige constructie bedacht. Licht en duister zijn elkaars tegenpolen maar ze vullen elkaar ook aan.
Dag: Dit woord komt 14 (2 x 7) keer voor in dit gedeelte.
Nacht: Bij het licht is het onderwerp ‘God’, maar bij de duisternis is het onderwerp ‘hij’. Mogelijk dat de schrijver Gods naam niet in verband wilde brengen met de duisternis?
Avond: mogelijk dat dit woord ‘èrev’ oorspronkelijk te maken had met een Assyrisch woord dat ‘ondergang van de zon’ betekent.
Ochtend: dit woord ‘boker’ houdt verband met ‘splijten’. Het is de tijd dat men zaken weer van elkaar kan onderscheiden.
Dag één: vaak wordt vertaald ‘de eerste dag’. Omdat er nog geen sprake is van eerdere dagen is ‘eerste’ niet op zijn plaats. Rasji zegt dat bedoeld kan zijn ‘dag van de Ene’, waarbij ‘de Ene’ de aanduiding van God is.
In vers 3-5 komt voor het eerst de standaardformulering voor:
– God zei – laat er zijn – het was zo – de uitvoering – instemming – God noemde – de dagaanduiding.
Vers 6: En God zei: laat er een uitspansel zijn tussen de wateren. En er ontstond een scheiding tussen wateren tot wateren.
Uitspansel: dit woord is afgeleid van een werkwoord dat ‘pletten’ betekent.
Zijn, ontstaan: ook weer beiden vormen van het werkwoord ‘gebeuren, zijn’.
Scheiding: het naamwoord dat afgeleid is van het werkwoord ‘scheiden’ (zie vers 4).
Tot: mogelijk dat door dit woordje aangeduid wordt dat water de neiging heeft samen te vloeien en dat dit door God voorkomen wordt. Het is voor het eerst dat sprake is van scheiding van twee gelijksoortige eenheden.
Vers 7: En God maakte het uitspansel. En hij maakte scheiding tussen de wateren die onder het uitspansel waren en de wateren die boven het uitspansel waren. En het ontstond zo.
Maken: dit is het gewone woord voor iets (ambachtelijks) maken. In Exodus 20:11 staat dat God in zes dagen de hemel en de aarde gemaakt heeft. Volgens Benno Jacob is bedoeld ‘doelmatig vervaardigen’. Net als ‘splitsen/scheppen’ komt dit woord 7x voor in dit gedeelte.
Scheiding maken: ook hierbij wordt Gods naam niet genoemd. Komt dit doordat scheiding tussen gelijksoortigheden in wezen tegen Gods bedoeling ingaat?
Vers 8: En God noemde het uitspansel ‘hemel’. En het werd avond. En het werd ochtend: een tweede dag.
In dit vers ontbreekt de uitdrukking ‘en God zag hoe goed’. Een verklaring is dat Gods werk hier nog niet af is. Pas op de derde dag wordt dit voltooid.
Vers 9: En God zei: Dat de wateren verzameld worden onder de hemel naar één plaats. En dat het droge gezien worde. En het werd zo.
Plaats: met dit woord wordt altijd een specifieke plek aangeduid.
Droge: hier gaat het om. Eerst moest er scheiding komen tussen water boven en water beneden. En nu moeten de wateren beneden samengevoegd worden.
Zien: tevoren was het steeds God die zag. Nu moet er gezien wórden, door ieder die daar toe in staat is.
Vers 10: En God noemde het droge aarde en de verzameling wateren had hij zeeën genoemd. En God zag: hoe goed.
Aarde: dit woord uit vers 1 wordt hier pas weer voor het eerst genoemd.
Hij had genoemd: weer zonder dat God als onderwerp genoemd wordt, en ook weer zijn de zeeën eerst genoemd, maar het gaat om de drooggevallen aarde.
Vers 11: En God zei: Laat de aarde spruiten uitspruiten, gewas zaad zaaiend, vruchtbomen vrucht makend naar zijn aard die zijn zaad in zich heeft, op de aarde. En het geschiedde zo.
Spruiten: met dit woord wordt doorgaans het jonge frisse gras dat na de lenteregens ontspruit bedoeld. Mogelijk dat het hier planten in het algemeen betekent.
Gewas: een algemene term voor planten.
Vrucht maken: in het Nederlands gebruiken we de term ‘vrucht dragen’, of ‘vrucht voortbrengen’.
Vers 12: En de aarde deed uitgaan spruiten, gewas, zaad zaaiend naar zijn aard. En geboomte makend vrucht waarin zijn zaad was, naar zijn aard. En God zag: hoe goed.
Vers 13: En het werd avond. En het werd ochtend: een derde dag.
Vers 14: En God zei: Dat er lichten zijn aan het uitspansel van de hemel om scheiding te maken tussen de dag en de nacht. En dat zij zullen zijn tot tekenen, en tot vaste tijden en tot dagen en tot jaren.
Lichten: bedoeld zijn voorwerpen die licht verspreiden, lichtgevers.
Scheiding maken: Opvallend is dat de eerste betekenis van de lichtgevers niet is licht geven, maar scheiding maken! In vers 4 werd al gezegd dat God scheiding maakte tussen het licht en de duisternis. Hier wordt hetzelfde woord ‘scheiding maken’ gebruikt, maar in een iets andere betekenis. Niet God zelf scheidt hier maar de lichten aan het uitspansel moeten scheiding maken.
Tekenen: signalen dat een nieuw tijdperk aangebroken is.
Vaste tijden: Zowel ‘tekenen’ als ‘vaste tijden’ hebben betrekking op de maan.
Dagen en jaren: deze hebben betrekking op de zon.
Vers 15: En dat zij zullen zijn tot lichten aan het uitspansel van de hemel om licht te geven op de aarde. En het werd zo.
In vers 14 werd gezegd dat het eerste doel van de lichten was om scheiding te maken, maar voor de aarde was het belangrijkste dat ze licht gaven, ieder op zijn tijd.
Vers 16: En God maakte de twee grote lichten. Het grote licht om te heersen over de dag en het kleine licht om te heersen over de nacht. En de sterren.
Heersen over: dit woord betekent ook ‘vertegenwoordigen’.
Vers 17: En God stelde hen aan het uitspansel van de hemel om licht te geven op de aarde.
Stellen: letterlijk alleen ‘geven’, maar dit kan ook vertaald worden met ‘toestaan’ of ‘stellen’. De hemel was de woonplaats van God, maar deze twee lichten mochten van daaruit de mens licht geven.
Vers 18: En om te heersen over de dag en over de nacht en om scheiding te maken tussen het licht en de duisternis. En God zag: hoe goed.
Vers 19: En het werd avond en het werd ochtend: een vierde dag.
Bij het ‘scheppings’proces op de vierde dag is een concentrische volgorde te herkennen:
A- Scheiding van dag en nacht vers 14a
B- Tekenen vers 14b
C- Licht geven op aarde vers 15
D- Heersen over de dag vers 16a
D’- heersen over de nacht vers 16b
C’- licht geven op aarde vers 17
B’- heersen over dag en nacht vers 18a
A’- scheiden van licht en donker vers 18b
Vers 20: En God zei: Dat de wateren wemelen van gewemel met een levende ziel, en gevogelte vliegend over de aarde, over het oppervlak van het uitspansel van de hemel.
Wemelen: zwermen. Met dit woord wordt snel, chaotisch heen weer bewegen bedoeld. Ook het aspect van zich sterk vermeerderen zit hierin.
Gewemel: zwerm. Niet alleen kleine dieren zouden bedoeld zijn, maar alle dieren. In Gods oog zijn ze immers allen onooglijk.
Ziel: ‘nefesj’. Met dit woord wordt het levende bedoeld. Oorspronkelijk was het ‘adem’.
Gevogelte: niet alleen vogels maar alles wat vleugels heeft wordt hiermee bedoeld.
Vers 21: En God splitste de grote zeemonsters en alle levende wezens die kropen, die wemelden in de wateren, naar hun soort, en al het gevogelte met vleugels naar zijn soort. En God zag: hoe goed.
Splitsen: voor het eerst nadat dit woord in vers 1 gebruikt is wordt dit opnieuw gebruikt. Opvallend is dat het is bij dieren die een bedreiging vormden voor de mens. Hun macht wordt blijkbaar door God gebroken.
Zeemonster: met dit woord worden ook de krokodil, de draak en de leviatan, voorwereldlijke monsters, aangeduid. In Exodus 7:9 en 12 wordt dit woord gebruikt om slangen mee te benoemen. In Genesis 1 worden planten en dieren niet met hun soortnaam aangeduid, behalve deze dieren. Volgens Cassuto is dit omdat deze dieren in oude mythologische verhalen een belangrijke rol speelden.
Wezens: in het Hebreeuws staat hier het woord ‘nefèsj’ dat oorspronkelijk ‘keel’ betekende, en vaak met ‘ziel’ vertaald wordt. Het duidt op een levend wezen.
Vers 22: * En God zegende hen door te zeggen: Wordt vruchtbaar en wordt veel en vervult de wateren in de zeeën. En het gevogelte worde veel op aarde.
Zegenen: eigenlijk betekent dit woord ‘kracht verlenen om iets te doen’. Hier, in Genesis 1:28, 2:3 en 5:2 volgt dit woord direct na het woord ‘splitsen’.
Door te zeggen: deze manier van uitdrukken wijst op een officiële uitspraak.
Vers 23: En het werd avond, en het werd ochtend: een vijfde dag.
Vers 24: En God zei: Dat de aarde voortbrenge levende wezens naar hun aard, vee en kruipend gedierte en zijn wilde dieren naar hun aard. En het geschiedde zo.
Voortbrengen: letterlijk staat hier ‘doen uitgaan’.
Wilde dieren: letterlijk ‘levenden’. Meestal wordt met ‘levenden’ het wild levende dieren bedoeld.
Vers 25: En God maakte de wilde dieren van de aarde naar hun aard, en het vee naar zijn aard en al het kruipende gedierte van de grond naar zijn aard. En God zag: hoe goed.
Grond: dit woord wordt ook wel vertaald met ‘akker’.
In vers 24 en 25 vinden we een kruisstelling:
-A vee en kruipende dieren vers 24a
-B wilde dieren vers 24b
-A’ wilde dieren vers 25a
-B’ vee en kruipende dieren vers 25b
Opvallend is dat de landdieren niet gezegend worden en dat van hen niet gezegd wordt dat ze vruchtbaar moeten zijn, in tegenstelling met vogels, vissen en de mens. Benno Jacob verklaart dit door te zeggen dat de landdieren concurrent van de mens zijn, en als zij zich alsmaar zouden vermenigvuldigen zij een bedreiging voor de mens zouden vormen. Westermann meent dat de zegen die de mens ten deel valt betrekking heeft op alles wat op de zesde dag geschapen is, dus ook op de landdieren.
Vers 26: *En God zei: Laat ons maken een mensheid in ons beeld, als onze gelijkenis. En zij moeten heersen over de vissen van de zee en over het gevogelte van de hemel en over het vee en over heel de aarde en over al het kruipende gedierte dat kruipt op de aarde.
En God zei: deze uitdrukking komt hier voor de achtste keer voor. Met ‘7’ wordt iets voltooid geacht, de ‘8’ gaat hier nog bovenuit.
Laat ons maken: Wie wordt er bedoeld met ‘ons’? Zie het artikel hierover.
Mensheid: hier wordt het algemene woord voor ‘mens’ (adam) gebruikt. Deze is de kroon op de schepping. Van Wolde zegt: net als in Genesis 2 de vrouw bij háár schepping de kroon wordt.
In ons beeld: ‘In’ betekent ‘naar het patroon van’. Dit betekent dat de mens een kopie is van een afbeelding van God. Dit betekent niet dat de mens een kopie van God zelf is.
Beeld: of afbeelding. In dit woord is het begrip ‘schaduw’ verborgen. (Beeld = tsèlem, en schaduw = tseel). Op grond hiervan wordt wel de wat negatief gekleurde gedachte geopperd dat de mens naar de schaduwkant van God geschapen is. In elk geval wordt met dit woord nooit een concrete afbeelding bedoeld. De rabbijnen zeggen: elk mens draagt Gods stempel, en toch is ieder uniek.
Gelijkenis: gestalte.
Als: gelijk aan.
De vraag is of met deze twee uitdrukkingen ‘ons beeld’ en ‘onze gelijkenis’ hetzelfde bedoeld is of toch niet.
In de christelijke traditie meent men dat het twee verschillende aspecten van de mens zijn. Het begrip ‘afbeelding’ wijst op de natuurlijke eigenschappen van de mens terwijl het begrip ‘gelijkenis’ betrekking heeft op zijn bovennatuurlijke eigenschappen, onder andere zijn ethische normen.
Volgens andere exegeten wijst het begrip ‘afbeelding’ op lichamelijke overeenkomsten zoals in Genesis 5:3 Sjeet de eigenschappen van zijn vader Adam had. Wat hier tegen pleit is dat altijd met nadruk gezegd wordt dat God niet lichamelijk is (zie Deuteronomium 4:15-16). Wat zijn lichaam betreft, daarin lijkt de mens juist sterk op het dier.
Een andere opvatting is dat met ‘afbeelding’ bedoeld is dat de mens God vertegenwoordigt op aarde. In Egyptische en Assyrische geschriften en afbeeldingen wordt de koning als beeld van de godheid beschreven, respectievelijk afgebeeld. In ons bijbelverhaal is de hele mensheid Gods beelddrager. Ook wordt de hele mensheid hier opgedragen te heersen over de rest van de schepping. Zie 1 Koningen 5:4 en Psalm 8.
Heersen: dit woord wordt meestal in ongunstige zin gebruikt, in de betekenis van ‘vertrappen’. Zie Jesaja 14:6 en Joël 4:13.
Vissen: bedoeld is vissen als soort.
Wat hebben God en mensen gemeen en wat onderscheidt hen?
Aan de werkwoorden die bij beiden gebruikt worden is na te gaan wat zij gemeen hebben:
-zien
-horen
-spreken
-rusten op de zevende dag
Het onderscheid is:
– de mens is sterfelijk en God niet.
– God splitst en de mens niet.
– God kan niet gezien worden.
Vers 27: En God splitste de mensheid in zijn beeld. In het beeld van God heeft hij hem gesplitst, mannelijk en vrouwelijk heeft hij hen gesplitst.
Hem: de mensheid als geheel.
Hen: tevoren was de mensheid één geheel, na de splitsing in mannelijk en vrouwelijk zijn het er twee.
Mannelijk: dit woord is afgeleid van een werkwoord dat ‘inprenten’ en ook ‘zich herinneren’ betekent.
Vrouwelijk: dit woord is afgeleid van het woord ‘holte’. Beide woorden lijken van oorsprong een specifiek seksuele betekenis te hebben.
Op grond van deze tekst concluderen de rabbijnen dat alle mensen van één mensenpaar afkomstig zijn. Een mens kan zich niet boven een ander verheffen door te wijzen op zijn afkomst die hoger zou zijn dan die van een ander.
Vers 28: En God zegende hen. En God zei tot hen: Weest vruchtbaar en wordt veel en vervult de aarde en onderwerpt haar. En heerst over de vissen der zee en over het gevogelte van de hemel en over al de wilde dieren die kruipen op de aarde.
God: De naam ‘God’ wordt herhaald, terwijl de schrijver de tweede keer ook gewoon ‘hij’ had kunnen gebruiken. Mogelijk dat dit een extra verbondenheid aangeeft met het lijdend voorwerp ‘hen’.
Onderwerpen: in dit woord zit het aspect van gewelddadigheid.
Wilde dieren: letterlijk ‘het levende’, maar gewoonlijk worden hier ‘wilde dieren’ mee bedoeld.
Vers 29: En God zei: Zie! Ik heb aan jullie gegeven al het kruid dat zaad zaait dat op het oppervlak van heel de aarde is en al het geboomte waaronder vruchtbomen die zaad zaaien. Het zal voor jullie tot voedsel zijn.
Zie: met dit woord wordt extra aandacht gevraagd.
Ik heb gegeven: het is hier de enige keer dat de schrijver met betrekking tot de uitspraken van God geen aanvoegende wijs gebruikt maar een gewone stellende wijs.
Vers 30: En aan al de wilde dieren van de aarde en aan al het gevogelte van de hemel en aan al de kruipende dieren op de aarde waarin een levende ziel is, is al het groene kruid tot voedsel. En het geschiedde zo.
Het groen: in Exodus 10:15 wordt met dit woord zowel het gras als de bomen aangeduid.
Het groene kruid tot voedsel: wilde dieren kunnen als carnivoren geen plantaardig voedsel verteren met uitzondering van fruit.
Vers 31: En God zag alles wat hij gemaakt had. En zie! Het was zeer goed. En er geschiedde een avond en er geschiedde een ochtend: de zesde dag.
Zie: een woord dat verrassing uitdrukt en dat extra aandacht vereist.
Het was zeer goed: tot nu toe was de standaarduitdrukking ‘en God zag: zeer goed’.
De zesde dag: het is hier de eerste keer dat een dag aangeduid wordt met het bepaald lidwoord. Eerder was het steeds ‘een’ dag.
Genesis 2
Vers 1: En de hemel en de aarde werden voltooid en heel hun voortgang.
Voortgang: ‘tsava’: gewoonlijk wordt dit woord vertaald met ‘leger’. Het heeft te maken met soldaten die op hun doel afgaan, die in marsorde voortgaan. Vandaar mijn vertaling ‘voortgang’.
Genesis 2:2: En God voltooide op de zevende dag zijn werk dat hij gemaakt had. En hij staakte op de zevende dag met al zijn werk dat hij gemaakt had.
Werk: met dit woord wordt speciaal het werk van een handwerkman bedoeld. Het gaat bij dit woord uitsluitend om het resultaat, het uiteindelijke werkstuk en niet zozeer om de inspanning zelf.
Staken: ophouden. In Exodus 20:11 staat dat God rustte op de zevende dag. Eerst heeft God zijn werk laten liggen en daarna is hij gaan rusten.
Op de zevende dag: De rabbijnen verklaren met stelligheid dat de uitdrukking ‘op de zevende dag’ betekent ‘op het moment dat de zevende dag aanbrak’. Op de zevende dag zelf heeft God natuurlijk niet gewerkt.
Genesis 2:3: En God zegende de zevende dag en hij heiligde die. Want daarop heeft hij gestaakt van al zijn werk dat God gesplitst heeft om te doen.
Heiligen: dit heeft de betekenis van ‘apart zetten’ voor een speciaal doel. Wat geheiligd is mag niet meer voor gewone doeleinden gebruikt worden. Het heeft een specifieke taak gekregen.
God heeft gesplitst: Genesis 1:1 begint met deze zelfde woorden. Dit zou ervoor pleiten dat dit het afsluitende vers zou zijn van hoofdstuk 1.
Om te doen: God heeft een begin gemaakt door te splitsen. Is de betekenis hier dat de mens gods werk voortzet door te doen, te maken?
Genesis 2:4a: Dit zijn de nakomelingen van de hemel en de aarde toen zij gesplitst werden.
Nakomelingen: soms wordt dit woord vertaald met ‘verwekkingen’ in navolging van Breukelman en meestal zelfs met ‘geschiedenis’. Breukelman deelde het boek Genesis in volgens dit woord in de verschillende geslachtsregisters. Het woord is afgeleid van het werkwoord ‘baren’, dat ook de betekenis kan hebben van ‘doen baren’. Deze laatste betekenis wordt meestal weergegeven met ‘verwekken’, hoewel er gewoonlijk negen maanden tijdsverschil zit tussen verwekken en baren. In het woord ‘nakomeling’ wordt niet specifiek de nadruk gelegd op het verwekken. En het gaat met name om voortbrengen.
Het ontbrekende voegwoord ‘en’ (vers 1)
Verhalende tekst in Tenach is een aaneenschakeling van zinnen die met het voegwoord ‘en’ beginnen. In het Hebreeuws is dit slechts één letter, namelijk de ‘waw’ die de betekenis heeft van ‘haak’. Deze letter geeft een verbinding aan en wordt om die reden dan ook meestal met ‘en’ vertaald. Soms is ‘maar’ meer op zijn plaats en een enkele keer ‘dat’. Door consequent dit voegwoord te vertalen lijkt de tekst saai te worden en alle mij bekende vertalingen passen dit voegwoord zo nu en dan toe, maar slechts sporadisch. Toch heeft deze letter een belangrijke functie, en het valt vooral op als deze letter ontbreekt zoals in Genesis 1:1 het geval is. Het lijkt logisch dat een boek niet begint met ‘en’, maar ook Genesis 2:4 begint zonder ‘en’. Als men nauwgezet mijn vertaling nagaat zal men op kunnen merken dat er hier en daar zinnen zonder ‘en’ voorkomen. Dit onderbreekt de loop van het verhaal. Het geeft aan dat er een nieuw begin gemaakt wordt.
In het begin van (vers 1)
Staat er in het Hebreeuws nu ‘In het begin van’: of ‘in het begin’. Zoals Rasji al aangeeft hoort bij deze laatste vertaling een ander Hebreeuws woord te staan (niet: ‘beresjiet’, maar ‘berisjoná’). Het woord ‘resjiet’ betekent ‘begin’. Het is afgeleid van het woord ’rosj/resj’ dat ‘hoogste punt’, ‘top’, ‘hoofd’ betekent. Het woord ‘beresjiet’ wijst dus niet zozeer op de tijd maar het geeft een rangorde aan. Genesis 1:1 is dus geen tijdsaanduiding! Beter dan met ‘begin’ te vertalen kan men ‘op het toppunt van’ vertalen. Het woord ‘beresjiet’ komt vijf maal voor in Tenach. De andere vier keer alleen in Jeremia (26:1, 27:1, 28:1 en 49:34) en daar heeft het steeds de betekenis van ‘In het begin/toppunt van…’. Het woord ‘resjiet’ zelf komt 28 x voor in Tenach en 26 x hiervan in de betekenis van ‘begin/toppunt van’. Zie bijvoorbeeld Genesis 10:10. Alleen in Jesaja 46:10 en Spreuken 8:23 lijkt de betekenis te zijn ‘begin/toppunt’ (zonder ‘van’). Met het woord ‘resjiet’ wordt steeds het eerste, het beste aangeduid. Meestal gaat het om de vruchten van het land. Ramban (Nachmanides) is van mening dat men na dit woord ‘beresjiet’ een zelfstandig naamwoord moet denken, en hij suggereert: ‘het begin van (alle dingen)’. Sommigen geven in afwijking van de Masoretische versie andere klanktekens bij dit woord en lezen dan ‘baresjiet’, dat betekent ‘in het begin.’. Ook de Samaritaanse Pentateuch leest het zo. Ellen van Wolde zegt hierover: Nu er nog geen sprake is van tijd kan ook niet van ‘hét begin’ sprake zijn. De Masoreten zelf hebben een scheiding willen aanbrengen na dit woord en suggereren dus om te lezen ‘in het begin’. Bij zinnen die een tijdsaanduiding hebben kan het lidwoord namelijk vaak ontbreken.
Joodse verklaringen waarom de Bijbel begint met de letter ‘beet’ (de ‘b’) zijn onder andere:
-de letter ‘beet’ is aan alle kanten gesloten behalve aan de voorzijde. Dit betekent dat voor ons de toekomst open is. Wat achter ons ligt en wat boven en onder ons is, is verborgen.
-de betekenis van de letter ‘beet’ is ‘huis’. Ons huis geeft ons vaste grond onder onze voeten, een dak boven ons hoofd en bescherming in de rug. En tegelijk een opening naar voren.
-de letter ‘beet’ is de tweede letter van het alfabet en heeft de getalswaarde 2. Wij en de gehele schepping worden gekenmerkt door dualisme; alleen God zelf is de Ene.
Schepping? (vers 1)
In dit artikel worden vrij uitgebreid argumenten genoemd tegen de foutieve vertaling ‘scheppen’ van het Hebreeuwse werkwoord ‘BaRA’. In dit artikel geef ik de Hebreeuwse medeklinkers met hoofdletters weer en de klinkers (die in het Hebreeuws niet als letters weergegeven worden maar alleen als streepjes of puntjes) met kleine letters.
De vertaling van dit woord met ‘scheppen (uit niets)’ is één van de grootste missers in de meeste vertalingen van Tenach.
Het woord dat in de meeste bijbelvertalingen met ‘scheppen’ vertaald wordt is in de oorspronkelijke taal, het Hebreeuws, ‘BaRA’. Met dit woord ‘bara’ wordt niet bedoeld ‘scheppen uit niets’. Het heeft als oorspronkelijke betekenis: scheiden, splitsen*, en er is mijns inziens geen enkele reden om van deze oorspronkelijke betekenis af te wijken.
Er zijn drie zwaarwegende argumenten om de oorspronkelijke betekenis van dit woord aan te houden.
Allereerst: Alle Hebreeuwse woorden die met ‘BaR’ beginnen betekenen: ‘snijden, afsnijden, insnijden, verspreiden, afbreken’.
Ten tweede: bij het woord ‘BaRA’ is nooit sprake van één ding. Het resultaat van ‘BaRA’ is altijd dat er meerdere zaken genoemd worden. Tevoren kan er wel sprake zijn van één geheel, maar ná het ‘BaRA’ zijn er meerdere.
Twee teksten die mijns inziens duidelijk aangeven dat met ‘BaRA’ niet ‘scheppen uit niets’ kan bedoeld zijn maar ‘scheiden’, zijn:
Numeri 16:30. Hier wordt het woord ‘BaRA’ en ‘BeRiAH’ gebruikt. Meestal wordt het zelfstandig naamwoord ‘BeRiAH’ vertaald met ‘iets nieuws’.
Voorbeelden zijn:
De Statenvertaling: “Indien de Heere wat nieuws zal scheppen, en het aardrijk zijn mond zal opendoen, en hen verslinden…”.
De NBG: “Maar indien de Here iets nieuws zal scheppen, zodat de grond zijn mond zal opensperren en hen verzwelgen…”.
De NBV: “Maar als de HEER iets laat gebeuren dat nog nooit gebeurd is, als de aarde haar mond openspert en hen opslokt…”.
De Willibrord vertaling: “Maar doet JHWH iets volkomen ongehoords, spert de grond zijn muil open en verslindt hij hen…”.
De vertaling van Alter: “But if a new thing the Lord should create, and the ground gapes open its mouth and swallows them…”.
Maar er zijn ook vertalingen die consequent het werkwoord en het ervan afgeleide naamwoord op een gelijkluidende manier vertalen:
De vertaling van Buber-Rosenzweig: “Aber schafft eine Schaffung Er, macht der Boden seinen Mund auf, und verschlingt sie…”.
De vertaling van Chouraqui: “Si Adonai crée une creature, que la glèbe bée de sa bouche, les engloutit…”.
De vertaling van Buijs en Storm: “Als JHWH een schepping schept, de akker spert zijn mond open, hij verslindt hen…”.
De vertaling van Gispen: “Maar indien Jahwe een schepping zal scheppen, en de aardbodem zijn mond zal opensperren en hen verslinden…”.
Jagersma zegt in zijn commentaar op Numeri dat de Hebreeuwse tekst –ongewijzigd- een zinvolle vertaling oplevert. Letterlijk staat er ‘een schepping scheppen’. Van daaruit zou men kunnen vertalen: ‘een spleet opensplijten’.
De vertalingen die het oorspronkelijk Hebreeuws ‘een schepping scheppen’ wijzigen in ‘iets nieuws scheppen’ doen de oorspronkelijk tekst geweld aan en verbreken het verband met wat daarna gebeurt: de aarde die zich splitst. Zij maken mijns inziens twee fouten: Ten eerste, twee woorden die dezelfde wortel bevatten op een volkomen verschillende manier vertalen. En ten tweede de wezenlijke betekenis van ‘BaRA’ wijzigen.
De tweede tekst is uit Jesaja 45:6-7. Daar staat:
In de Staten vertaling: “Ik ben de Heere, Ik formeer het licht, en schep de duisternis; Ik maak den vrede en schep het kwaad”.
In de NBG:” Ik ben de Here,die het licht formeer en de duisternis schep, die het heil bewerk, en het onheil schep”.
In de NBV: “Ik ben de HEER, die het licht vormt en het donker schept, die vrede maakt en onheil schept”.
In de Willibrord vertaling: “Ik ben JHWH, Ik, die het licht vormt en de duisternis schept, die vrede maakt en onheil schept”.
In de vertaling van Buber-Rosenzweig staat het zo: “Ich bins und keiner sonst: der das Licht bildet und die Finsternis schafft, der den Frieden macht und das Übel schafft, Ich bins, der all dies macht”.
En in de vertaling van Chouraqui: “Moi, Adonai, le formateur de la lumière, le créateur de la ténèbre, le faiseur de la paix, le créateur du mal”.
De vertalingen die hier weergeven dat God de duisternis ‘schept’ en ook het onheil ‘schept’ gaan volkomen voorbij aan de werkelijke betekenis van deze tekst. Het is onmogelijk voor te stellen dat God zelf de duisternis maakt uit niets en ook het onheil. Bedoeld is dat God het duister afscheidt van het licht en scheiding maakt tussen heil en onheil.
Een vertaling die beter past bij het origineel zou zijn:
Ik ben JHWH en er is geen ander, die het licht formeer en de duisternis scheid, die het heil bewerk en het onheil scheid. Ik JHWH doe dit alles.
Zo zegt Genesis 1 dat het van den beginne Gods bedoeling geweest is dat er scheiding komt, geen uniformiteit, maar onderscheid. Heel Genesis 1 staat vol van het onderscheiden, nadat in vers 1 al een begin hiermee gemaakt is door de aarde van de combinatie aarde/hemel af te splitsen. Daarna wordt in vers 3 het licht van het duister gescheiden. In vers 7 scheidt God de wateren boven het uitspansel van die eronder. In vers 9 wordt het droge van de wateren gescheiden. In vers 16 maakt God de twee grote lichten om het licht te scheiden van de duisternis. En in vers 27 ‘splitste’ God de mens als mannelijk en vrouwelijk. En het laatste vers van het verhaal eindigt met de woorden:
Dit zijn de nakomelingen van de hemel en de aarde toen zij gesplitst werden.
* Zie van de Ploeg in Museon 59 (1946) en Hanson in VT 22 (1972).
Door te zeggen (vers 22)
Deze onbepaalde wijs van het werkwoord ‘zeggen’ wordt gewoonlijk genegeerd of hoogstens weergegeven met een dubbele punt. Toch heeft deze vorm een belangrijke betekenis. Het geeft altijd een officieel karakter aan de uitspraak die volgt. Opvallend is dat het hier bij de opdracht tot voortplanting het de eerste keer is dat deze vorm voorkomt. Voordien was alleen sprake van levenloze dingen en nu van levende wezens die deze officiële opdracht van God krijgen.
Laat ons maken (vers 26)
De Joodse schrijver Philo uit het begin van onze jaartelling heeft de opvatting geponeerd dat met ‘ons’ God en zijn engelen bedoeld is. Deze opvatting is later door vele anderen overgenomen.
Een christelijke uitleg is dat met ‘ons’ God en Christus bedoeld is. Hier zou dan al sprake zijn van de drieëenheid. Huidige christelijke commentatoren verwerpen deze gedachte. Een rabbijnse reactie op deze gedachte is de volgende: Toen Mosje deze woorden op moest schrijven protesteerde hij tegen God door te zeggen: Heer der wereld, waarom geeft u de bestrijders argumenten in handen om het één zijn van u te ondermijnen? Maar de Eeuwige zei: Schrijf! Wie dwalen wil dwale.
Ook de gedachte dat hier sprake zou zijn van een majesteitsmeervoud wordt tegenwoordig niet meer aanvaard. Jouon zegt hierover dat een dergelijk meervoud nooit gecombineerd wordt met een werkwoordsvorm in het meervoud.
Cassuto meent dat het meervoud hier betekent dat God zichzelf aanzet tot het maken van de mens. Deze opvatting wordt ook door Westermann gedeeld. Ook van Selms zegt: God gaat bij zichzelf te rade.
Een rabbijnse verklaring is dat bedoeld is: God samen met de hemel en de aarde. Zo schrijft Ramban: het lichaam van de mens wordt gevormd uit de aarde, zijn ziel uit Gods adem. Benno Jacob tekent hierbij aan: Als er ‘mij’ had gestaan zou erop moeten volgen: ‘in mijn beeld, als mijn gelijkenis’. En dan zou ook de lichamelijkheid van de mens van God afgeleid zijn, wat ten enenmale onmogelijk is.
In dit vers is voor het eerst sprake van een persoonlijke betrokkenheid. Tevoren was er steeds sprake van de aansporende wijs ‘er geschiede’, nu spreekt God voor het eerst in de eerste persoon: wij!