< Alle onderwerpen
Printen

Deuteronomium 10: 16

De besnijdenis van het vlees en van het hart

Breken met het verleden — Mosjè blikt terug
Mosjè is met Israël aan het eind van de woestijnreis aangekomen in de vlakte van de Jordaan. Hij blikt in vogelvlucht terug tot op de achterliggende tijd, sinds de uittocht uit Egypte. Daarbij komt de onverkwikkelijke episode ter sprake, waarin het volk aan de voet van de berg Sinaï een gouden kalf aanbad, als ware het God Zelf (Deut. 9). Met deze betreurenswaardige daad van afgoderij nog in het achterhoofd roept Mosjè het volk op om met een nieuwe houding de toekomst tegemoet te treden: En jullie zullen de voorhuid van jullie hart besnijden, en jullie zullen jullie nekken niet meer hardmaken. (Deut. 10:16)
Deze woorden spreekt Mosjè uit, vlak nadat hij met een stel nieuwe stenen tafelen voor de tweede keer van de berg Sinaï is afgedaald. Het eerste paar tafelen heeft hij in woede stuk gesmeten. Deze context is van belang om de precieze reikwijdte van zijn aansporing te peilen. Hoe we ons de nieuwe houding van het volk moeten voorstellen, lezen we enkele verzen terug. En nu Israël, wat vraagt de Eeuwige, jouw God (enkelvoudl), van je dan de Eeuwige te vrezen, te gaan op al zijn wegen, Hem lief te hebben en de Eeuwige, jouw God te dienen met je gehele hart en met je gehele ziel. (Deut. 10:12) Dit is een soort liefdesverklaring van de bruid Israël aan de Eeuwige als hemelse Bruidegom. De Tora vormt het huwelijkscontract. Daarin staan de wederzijdse huwelijksverplichtingen opgetekend. De Bruidegom heeft zijn speciale bruid uit liefde verkozen: Slechts tot jouw vaderen voelde de Eeuwige Zich aangetrokken om hen lief te hebben, en Hij verkoos hun nageslacht, jullie, uit alle volkeren, als op deze dag. (Deut. 10:15) De oproep van Mosjè om het hart te besnijden, staat dus in het teken van ‘huwelijkstrouw’ en het verbond tussen God en Zijn volk.

Het houden van Gods geboden
De vernieuwing en besnijdenis van het hart is opdracht maar niet minder belofte. Echte liefde kan tegen een stootje en heeft iets onvoorwaardelijks. De Tora eist menselijk initiatief: Besnijd dan de voorhuid van jullie hart. (Deut. 10:16) Met evenveel dynamiek zet de Tora deze opdracht evenwel om in een goddelijke belofte: De Eeuwige, uw God, zal jouw hart besnijden en ook het hart van jouw nageslacht, zodat je de Eeuwige, jouw God, met je gehele hart en ziel zult liefhebhen. (Deut. 30:6) Valt met die belofte de opdracht weg, en met de besnijdenis van het hart die van het vlees? Wist liefde verantwoordelijkheid uit? Geenszins! Rite en innerlijkheid, voorwaardelijke opdracht en onvoorwaardelijke genade gaan in Tenach en Jodendom samen. Deze paradox is juist wezenlijk voor authentieke spiritualiteit. Zelfs de apostel Paulus voor wie het geloof in Gods genade centraal staat, houdt vast aan de opdracht metterdaad Gods wegen te bewandelen: De besnijdenis is niets en het hebben van een voorhuid is niets, alleen het houden van Gods geboden. (I Kor. 7:19) Al of niet besneden, het doen van de geboden en trouw aan God is het hoofddoel! De besnijdenis van het vlees blijft voor Joden niettemin het uiterlijk markeringsteken van de besnijdenis van het hart.

Wat leren we van Avraham?
Op subtiele wijze verwijst de context van Deut. 10:16 terug naar de besnijdenis van Avraham en diens nazaten, als onuitwisbaar teken van Gods verbond met het nageslacht: Dit is het verbond dat jullie zullen bewaren tussen Mij en jullie en tussen het nageslacht dat na je komt. leder van het manlijke geslacht zal worden besneden. (Gen. 17:10) Besnijdenis is in de context van deze passage onlosmakelijk verbonden met de belofte van het land en het voortbestaan van Avrahams nageslacht: Israël. (Gen. 17: 4-8) Aan de hand van deze passage leren we de besnijdenis van het hart dieper verstaan. De rite van de besnijdenis was in de oudheid een wijd verspreid gebruik. In archaïsche culturen functioneert het vaak als onderdeel van een ‘rite de passage’ op weg naar volwassenheid. De besnijdenis (van jongens) is een identiteitsmarkering in een patriarchale samenleving, waarmee men aangeeft dat iemand bij de stam behoort. Daarnaast betreft het een magisch vruchtbaarheidsritueel. In het Jodendom is de besnijdenis als teken en bekrachtiging van het verbond altijd een belangrijk — zo niet het belangrijkste — uiterlijk kenmerk van joodse identiteit geweest. Besnijdenis is echter al in Tenach geen ‘rite de passage’ meer, en al evenmin magisch vruchtbaarheidsritueel. Met die laatste invulling van het ritueel is in de Tora bewust gebroken. Vruchtbaarheid is in het verhaal van Avraham met grote nadruk toegeschreven aan het ingrijpen van de Eeuwige. De late geboorte van Jitzchak was geen zaak van magie maar een godswonder! Het ritueel is bovendien tot onderdeel gemaakt van het verbond tussen God en Israël. Dit verbond brengt verplichtingen mee, maar veronderstelt tevens wederzijdse liefde tussen God en Avrahams nakomelingen.

Het ‘innerlijke’ aspect van de uiterlijke rite komt helder naar voren in de zegenspreuk die bij het besnijdenisritueel wordt gereciteerd: ‘Moge hij (dit kind), zoals hij toetreedt tot het verbond, ook toetreden tot de Tara, de huwelijksbaldakijn, en goede daden.’ De vijanden van Israël hebben de hechte relatie tussen de besnijdenis van het vlees en die van het hart al vanaf de Syrische en Romeinse overheersing maar al te goed begrepen. Zoals later de nazi’s bestreden ze tegelijk met de besnijdenis van het vlees ook Tora-studie en de opvoeding in de Joodse cultuur. De bittere herinnering hieraan verklaart de Joodse gevoeligheid voor de politieke discussies over het verbieden van de besnijdenis.

Op goede daden komt het aan
In de Babylonische Talmoed {Soekka 52a) definiëren de rabbijnen de strijd tegen de kwade drijfveer op zeven manieren. Een daarvan is de besnijdenis, uitgelegd als het wegsnijden van de kwade drijfveer uit het hart. Dit met een beroep op Deut. 10:16. Met de voorhuid snijdt de mohel (besnijder) dus symbolisch de neiging tot kwaad weg. Zo neemt iemand die zijn oor besnijdt het obstakel weg dat hem verhindert om Gods profetische vermaningen te horen (vgl. Jer. 6:10).
Het besnijden van hart en vlees wijst op een veredelingsproces: slechtheid bestrijden, obstakels uit de weg ruimen, en daarmee ruimte maken voor vernieuwing. Besnijdenis van het vlees levert natuurlijk niet de volle garantie voor goed gedrag, liefde en gehoorzaamheid. Toch blijft het voor de Joodse gemeenschap een uiterst zinvol herinneringsteken, markering van identiteit en messiaanse opdracht. Een opdracht die tegelijkertijd een profetische belofte inhoudt: Geven zal ik jullie een nieuw hart, en een nieuwe geest zal ik in jullie binnenste geven. (Ez. 36:26) Deze roerende belofte maakt de opdracht niet ongedaan. Zelfs Paulus schreef dat het op goede daden aankomt. Voor de Jood met de besnijdenis, als herinnering aan een speciale historische opdracht, voor andere volkeren zonder de besnijdenis.

Marcus van Loopik is verbonden aan Stichting Pardes, stichting voor talmudica en interreligieuze dialoog

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *