2 Koningen 04: 08-37
In de eerste hoofdstukken van 2 Koningen worden een aantal wonderverhalen verteld over Elisa. Al deze gebeurtenissen speelden zich af tijdens de regering van Joram, de koning van Israël. Er wordt geen chronologische volgorde aangehouden, zoals is na te gaan aan het frequent ontbreken van het voegwoord.
Opvallend is dat in al de vier verhalen in hoofdstuk 4 de personen anoniem blijven, m.u.v. Elisa en zijn knecht Gehazi. Blijkbaar is belangrijk wát Elisa doet en niet voor wie hij het doet.
Ook is er een duidelijk onderscheid met Elisa’s voorganger, Elia. Deze verbleef ook bij een vrouw, maar dat was een weduwe. Een ander onderscheid is dat bij Elia zijn wóórden benadrukt worden en hier bij Elisa vooral zijn dáden.
De overeenkomst is dat beide vrouwen één zoon hebben, en dat die zoon sterft aan een ziekte. Beide profeten gaan op het kind liggen, waarna die weer tot leven gewekt worden. Zie 1 Koningen 17:7-24.
Omdat het een vrij lang verhaal is om voor te lezen verdient het aanbeveling het in twee gedeelten te lezen: Eerst vers 8-17, daarna vers 18-37.
Hieronder volgt een commentaar bij de te lezen gedeelten, waarbij uitleg gegeven wordt m.b.t. bepaalde woorden of uitdrukkingen die in het Hebreeuws vaak andere nuances laten zien dan de NBV weergeeft. Mogelijk dat die kunnen bijdragen bij de uitleg van dit bijbelgedeelte, want in de NBV wordt de sfeer van dit verhaal niet bepaald goed weergegeven.
Vers 8
Sunem was een dorpje ten noorden van Jizreël, twaalf kilometer ten zuiden van de berg Tabor.
Een voorname vrouw. Letterlijk staat er ‘een grote vrouw’. Volgens rabbi Eliëzer was deze vrouw de zuster van Abisag, het meisje dat David in diens laatste dagen moest verzorgen. Ook die vrouw kwam namelijk uit Sunem (zie 1 Koningen 1:3).
Vers 9
Heilig. Zelden wordt dit woord gebruikt ten aanzien van mensen. Het betekent eigenlijk ‘apart gezet zijn voor een bepaalde taak’.
Vers 10
Dak: De daken van oosterse huizen waren plat en de opgang was aan de buitenkant, via een ladder of een trap.
Bed, tafel, stoel en lamp. Het was niet gebruikelijk in die tijd om huisraad te hebben. Gewoonlijk zat men op de vloer en at men van een dierenhuid die in het midden gelegd werd. Alleen aanzienlijke mensen zaten aan tafel.
Vers 12
Knecht. Hier staat niet het gewone woord voor ‘knecht’(‘èved’), maar ‘naär’. Hiermee wordt i.h.a. een jongere helper bedoeld.
Opmerkelijk is dat Elisa via Gehazi tot de vrouw spreekt. Elisa zal beseft hebben dat deze vrouw groot respect heeft voor hem, en hij accepteert deze positie en gaat niet geforceerd joviaal doen. In vers 16, als hij haar een kind belooft, verdwijnt zijn afstandelijkheid.
Vers 13
De NBV geeft het Hebreeuws hier wel heel vlak weer. Er staat zoiets als: U heeft ons volkomen versteld doen staan.
Vers 14
Opvallend is dat Elisa blijkbaar niet op de hoogte was van de leefsituatie van de vrouw. Gehazi heeft het alleen over de leeftijd van de man, en niet over de leeftijd van de vrouw, maar hij weet wel hoe de situatie in dit gezin is.
Nota Bene: Ook in die tijd was bekend dat een oude man nog een kind kon verwekken. Of bedoelt Gehazi met het woord ‘oud’ dat de man mogelijk niet meer in staat was een kind te verwekken? Vergelijk dit met Genesis 18:10 waar Sara dit ook zegt van Abraham, als reden van hun kinderloosheid, terwijl die later nog zes zoons bij Ketura krijgt.
Vers 15
Deuropening. Abarbanel zegt: Uit respect of bescheidenheid blijft de vrouw in de deuropening staan.
Vers 16
Vandaag over een jaar. Deze uitdrukking komt ook nog voor in Genesis 18:10 en 14 als Sara deze belofte krijgt ten aanzien van de geboorte van Izaäk.
In de armen houden. Letterlijk: omhelzen, vasthouden. Een weinig frequent woord, dat duidt op emotionaliteit.
Voorspiegelen. Letterlijk: bedriegen, teleurstellen.
Me: dit persoonlijk voornaamwoord gebruikt de vrouw niet. Ze zegt het minder persoonlijk, namelijk: ‘uw dienstmaagd’.
Vers 18
Opgroeien. Letterlijk: groot worden. Hoe oud het kind op dat moment was, wordt niet verteld. Deze uitdrukking komt alleen nog voor in Genesis 21:8 en Exodus 2:10. Daar gaat het over Izaäk, respectievelijk Mozes, die beiden zo’n jaar of drie vier zijn. Van hen wordt daar gezegd dat ze ‘gespeend’ worden, dat wil zeggen, dat ze van borstvoeding op vast voedsel overgaan. Dit kind zal daarom ook deze zelfde leeftijd hebben, en als kleuter mag hij blijkbaar zelfstandig zijn vader opzoeken die aan het oogsten is.
Vers 19 Zie aan het eind van dit commentaar: ‘De dodelijke ziekte van het kind’.
‘Mijn hoofd! Mijn hoofd! (Vrijwel) alle vertalers menen dat gedacht moet worden aan een zonnesteek. Men wijst hierbij op Jesaja 49:10 en Psalm 121:6, waar staat dat de zon ’slaat’. Zie verder bij vers 20.
Opvallend is dat de vader niet zelf het zieke kind onder zijn hoede neemt.
Vers 20
Zij hield hem op haar schoot. Letterlijk ‘hij zat op haar knieën’.
Tegen het middaguur stierf hij: Doordat hier gezegd wordt ‘hij zat’, lijkt een langere periode te worden aangeduid, een geruime tijd, waarna het stierf. Maar dit sterven geschiedde tegen de middag, als de zon nog niet eens op zijn hoogst is. Met andere woorden: het kind moet al vroeg in de ochtend over zijn hoofd zijn gaan klagen. Het kind moet dus al betrekkelijk vroeg in de voormiddag naar huis gebracht zijn, ver voordat de zon op zijn hoogst was. En in de eerste uren kan het geen zonnesteek opgelopen hebben. Een zonnesteek ontstaat door extreme hitte, gecombineerd met uitdroging.
Vers 21
Naar buiten gaan: Omdat de vrouw naar buiten gaat nadat ze de deur op slot heeft gedaan, zal bedoeld zijn dat ze het huis uit ging, naar het veld waar blijkbaar haar man nog steeds was
Vers 22
Een van de knechten: Blijkbaar waren alle knechten druk bezig met de oogst, en was niemand thuis gebleven.
Ezelin. Maar niet alleen alle mannen waren op het veld bezig, zelfs ook alle rijdieren waren daar.
Terugkomen, omkeren, terugkeren. Waarom zegt de vrouw dit erbij? Zou ze anders geen toestemming van haar man gehad hebben om op reis te gaan?
Vers 23
Waarom? Wat is de reden? De man wist dat zijn zoontje ziek naar huis gegaan was, maar er is geen enkele vraag over het kind van zijn kant!
Laat me nu maar. Letterlijk staat hier alleen het woord ‘shaloom’, vrede, gerustheid. Als men dit als antwoord geeft houdt dit een geruststelling in, maar tegelijkertijd geeft het geen concreet antwoord.
Blijkbaar zou de man het normaal vinden als zijn vrouw op een feestdag de godsman zou bezoeken, maar op een werkdag bevreemdt het hem. Van Gelderen zegt hierover: op sabbath werd niet gewerkt, en dan zou een knecht de vrouw kunnen vergezellen als zij de profeet zou opzoeken. (Blijkbaar mocht men in die tijd op sabbath wel meer dan de 1000 schreden doen, een maximum dat in het latere jodendom voorschrift werd).
Vers 25
Toen de godsman haar zag aankomen. Letterlijk: Toen de godsman haar zag, ‘tegenover’. Vaak wordt het woord ‘minèged’ vertaald ‘op een afstand’. Maar de schrijver lijkt hier al te willen suggereren dat de vrouw zich tegenóver hem opstelde, dat zij met beschuldigingen naar hem toe kwam, en dat Elisa dat besefte?
De afstand van Sunem naar de Karmel is ongeveer dertig kilometer.
Daar, de vrouw uit Sunem: Letterlijk ‘zie, dit is de Sunamitische’. Het woord ‘halaz’, ‘dit’ heeft hier een bijzondere vorm die alleen nog gevonden wordt in 1 Samuël 14:1 en 17:26. In die beide teksten gaat het om Filistijnen waar schamper over gedaan wordt. Door dit woord ‘halaz’ te gebruiken lijkt de schrijver Gehazi ook te verdenken van minachting t.a.v. de vrouw.
Vers 26
Het ging goed: ook hier weer, net als in vers 23, woord ‘shalom’, ‘vrede’ (dat daar in de NBV vertaald is met ‘laat me nu maar’). Elisa gebruikt dit woord ‘shalom?’, als vraag zelfs drie keer in dit vers. Alsof Elisa zelf al twijfelt of er echt sprake is van ‘shalom’.
Vers 27
Wegjagen. Door het gebruik van dit woord geven de vertalers van de NBV aan dat ze niet aanvoelen wat de schrijver bedoeld heeft. Er staat namelijk ‘wegduwen’, ‘wegstoten’.
Laat haar maar: Deze uitdrukking werd in vers 23 gebruikt als vertaling van het woord ‘shalom’, en hier als vertaling van ‘laat haar begaan’.
Vers 28
Geen valse hoop wekken. Ook hier wordt weer een woord gebruikt dat ‘bedriegen’ betekent, net als in vers 16. Maar het woord dat de vrouw hier gebruikt is een Aramees woord, en in vers 16 gebruikte ze een Hebreeuws woord. Mogelijk was het Aramees in deze tijd al de gewone spreektaal aan het worden en het Hebreeuws wat archaïsch aan het worden en daardoor klonk het Hebreeuws wat formeler.
Vers 29
De vertaling van de NBV ‘zo snel mogelijk’, is in het Hebreeuws: ‘Omgord je heupen’ (en neem mijn staf in je hand en ga). Blijkbaar hebben de vertalers deze laatste uitdrukking voor hedendaagse lezers onbegrijpelijk gevonden. Maar de staf is voor Gehazi een onmisbaar voorwerp, want daarmee moet hij proberen de jongen tot leven te wekken. De uitdrukking ‘de staf in de hand nemen’ betekent dat Gehazi Elisa’s autoriteit meekrijgt. (Trouwens, zonder staf kan men harder lopen dan mét zo’n voorwerp in de hand).
Vers 30
Met haar mee: Nee, er staat ‘achter haar aan’. De vrouw neemt steeds het initiatief!
Vers 32
Bij het huis aankomen. Nee, Elisa ging het huis binnen!
Hij zag de jongen dood op zijn eigen bed liggen. Hierdoor lijkt het schokkende in dit vers te zijn dat Elisa zag dat het zijn eigen bed was waar de dode jongen lag. Maar de tekst klinkt anders: En zie, de jongen, dood. Neergelegd op zijn bed.
Vers 33
Achter zich: Nee, er staat ‘achter hen’. In de volgende verzen gaat het over twee mensen, de profeet en de dode jongen. Als iemand een kamer binnengaat is het vanzelfsprekend dat hij de deur ‘achter zich’ sluit. Maar hier wordt benadrukt dat Elisa alleen wil zijn met de dode jongen als hij God aanroept.
Vers 35
Bij Elia (in I Koningen 17) wordt het kind plotseling tot leven gewekt, hier bij Elisa gebeurt dit geleidelijk.
De dodelijke ziekte van het kind:
De vraag is wat de reden was dat het kind zo plotseling over zijn hoofd ging klagen. De meeste exegeten veronderstellen dat het om een zonnesteek ging, en wijzen op Jesaja 49:10 en Psalm 121:6 waar ook sprake van een zon die steekt.
Medisch gezien lijkt het een onmogelijkheid dat het kind aan een zonnesteek is bezweken, want de hitte van de zon is de eerste uren van de dag nog niet zo sterk dat men oververhit zal raken. Trouwens als het kind met een zonnesteek thuis was gekomen zou de moeder het zeker afgekoeld hebben en niet uren op (een warme) schoot hebben laten zitten.
Er lijken enkele mogelijke oorzaken te zijn voor de ziekte van dit kind:
1/Een acute hersenvliesontsteking. Daaraan kan een kind in korte tijd bezwijken.
2/Een acute hersenbloeding door afwijkende bloedvaten in de hersenen.
3/Een anafylactische shock, doordat het kind iets gegeten had waar het overgevoelig voor was. Bij zo’n overgevoeligheid kan, naast benauwdheid en misselijkheid, ook hoofdpijn optreden. Het niezen van het kind zou hier ook bij kunnen passen. En als het effect van de veroorzakende stof is weggeëbd kan het kind weer bijkomen.