< Alle onderwerpen
Printen

Genesis 03

Onderstaande tekst werd eerder gepubliceerd in “Van Ver Halen, een verhaal achter de bijbelverhalen”, Meinema 2005.

Dr. Piet van Midden doceert Hebreeuws aan de Tilburg School of Catholic Theology, afdeling Bijbelwetenschappen en Kerkgeschiedenis. Hij is op social media actief met een dagelijkse snelcursus Hebreeuws, is schrijver, uitgever en adviseert de reisorganisatie High Flight International.

DE MENS EN ZIJN VROUW (Genesis 3)
De idylle van de tuin van Eden wordt al gauw verstoord. De slang komt het toneel binnenglippen. ‘Hij is de slimste van alle dieren’ wordt er gezegd. Slim: in het Hebreeuws is dat hetzelfde woord als naakt. De slang heeft inderdaad geen vachtje of veren, maar er is meer aan de hand. De engerd spreekt de vrouw aan: ‘God heeft zeker gezegd: je mag van niet één boom eten.’ Dat had God niet gezegd, de vrouw bevestigt dat dan ook niet. Ze doet er wel een ander eigen schepje bovenop: ‘…Die ene boom van kennis van goed en kwaad, die mogen we niet eens aanraken.’
De slang heeft alle begrip van de wereld: ‘Van God mag je nooit wat. En dat snap ik wel want hij weet duvels goed dat je net als God zult zijn wanneer je van die boom eet…’ Daar valt de sleutel van het verhaal: als God zijn. De diepste droom van de mens wordt wakker gemaakt. Hij is gevormd als een aardmannetje, dient de akker. Maar hij heeft hogere aspiraties: als God worden. En zo zie je in het verhaal de boom dichterbij komen: onafwendbaar gaat de mens kiezen voor de verkeerde weg. De grote ontdekking is uiteindelijk niet dat hij slim is, kennend goed en kwaad, maar naakt. Slim en naakt, hetzelfde woord, alleen zo anders in de praktijk. En ze verbergen zich achter een vijgenblad. Voor wie eigenlijk?
Het antwoord op die vraag volgt meteen: voor de Heer God. Verrukkelijk mensvormig wordt verteld dat hij zijn wandelingetje maakt in de tuin. De mens hoort zijn ‘geluid’. Niet zijn stem per se. Maar zijn tred. En God roept: ‘Waar ben je?’ Niet het veel gehoorde ‘Adam, waar zijt gij?’ Dat Adam staat er niet bij. God is zelfs zijn naam kwijt. Die woorden zijn geen vraag naar zijn schuilplek, in de trant van: ‘Waar heb jij je verstopt?’ maar ‘Waar sta je in het leven? Waar ga je eigenlijk voor?’ De lezer heeft het antwoord al op zak: de mens gaat voor hogere doelen. Hij wil geen aardmannetje zijn maar een god.
In de discussie die volgt wordt de schuld doorgeschoven en komt die bij de slang terecht. Hij wordt vervloekt onder de dieren. Maar de mensen gaan ook niet vrijuit: ze zullen de pijn en moeite van het mens zijn ervaren, inclusief de pijn van het krijgen van kinderen. En de breekbaarheid van de mens wordt onderstreept: hij is stof, kwetsbare materie. Een mens mag dan hemelbestormende dromen hebben, hij gaat wel dood. En hij moet vooral uit die tuin vandaan. Want het idee dat hij ook nog eens zou eten van die levensboom… Dan komt er geen eind aan al die ellende. Hoe vreemd het ook klinkt: de dood is op het eind van het verhaal zelfs nog een stukje genade.

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *