1 Samuël 02: 1-36
1 Samuel 2. Vertaling en verklaring
1 Samuel 2:1-10 is het lied van Hanna. Dit lied en het lied van David in 2 Samuel 22 zijn elkaars tegenhanger en ze omvatten de verhalen van Samuel, Saul en David.
Volgens Fokkelman bestaat het lied van Hanna uit drie stanza’s: vers 1-3, vers 4-8 en vers 9-11. Elke stanza bestaat weer uit drie strofen. De eerste en de derde strofe hebben een gelijk aantal regels, de middelste meer; deze neemt daarom een aparte positie in. De middelste strofe van elke stanza staat ook weer apart en gaat vooral over de Eeuwige.
In dit gedicht is vooral sprake van verticale bewegingen: omhoog – en omlaag gaan.
Wesselius verdeelt 1 Samuel 2-3 in zes verschillende gedeelten op basis van het gebruik van de woorden ‘dienen’ en ‘groot’ die beide driemaal voorkomen. Opvallend is dat op elke plaats deze woorden gecombineerd voorkomen met de godsnaam JHWH. De verzen waarin deze woorden voorkomen zijn:2:11, 18, 21, 26 en 3:1 en 19.
De te onderscheiden gedeelten zijn:
1- 2:1-10
2- 2:12-17
3- 2:19-21
4- 2:22-25
5- 2:27-36
6- 3:2-18.
In de gedeelten 2,4 en 5 gaat het vooral over Eli en zijn huis. In de gedeelten 1, 3 en 6 over de opkomst van Samuel.
Vers 1 En Hanna bad en ze zei:
Mijn hart verheugt zich in de Eeuwige
Mijn hoorn is verheven in de Eeuwige
Mijn mond is wijd tegenover mijn vijanden
Want ik verheug mij over uw bevrijding.
Zich verheugen, opspringen.
Verheven zijn, hoog zijn.
Hoorn. Dit woord komt voor in vers 1 en 10. De hoorn is het symbool van kracht. Nadat een dier het gevecht met een overwinning afgesloten heeft richt het zijn hoorn op. Het verhogen van de hoorn is thematisch in dit gedicht. Zie Deuteronomium 33:17 voor de beschrijving van een dier dat zijn kop hoog houdt.
Wijd zijn, zich wijd openen.
Bevrijding, redding.
In dit vers worden drie lichaamsdelen genoemd, het hart, de hoorn en de mond. Ze worden allemaal op een overdrachtelijke wijze gebruikt: De mond is symbolisch voor de woorden die zij uitspreekt
Het eerste zinsdeel van dit vers, regel 2, bevat een parallellisme.
Vers 2 Niemand is heilig als de Eeuwige
Want er is niemand als Hij
En geen rots als onze God
Heilig: apart gezet, afgezonderd.
Als: uitgezonderd.
Rots: symbool voor stevigheid en zekerheid.
#
Vers 3 Ga niet door met jullie spreken: hoog, hoog
laat geen arrogantie uit jullie mond komen,
want een God die kent, dat is de Eeuwige
En door hem worden de daden beoordeeld.
Doorgaan: vermeerderen, veel maken.
Hoog: bedoeld is hoogmoed. De herhaling geeft een versterking aan.
Arrogantie: dit doelt vooral op woordgebruik.
Beoordeeld worden, Geschat worden, bewezen worden, juist zijn, in orde zijn.
Daad, actie, show. Buber vertaalt ‘Spiel’.
Vers 4 Heldhaftige boogschutters worden verbroken
En struikelenden omgorden zich met kracht.
Verbroken worden, verbrijzeld worden. Zie ook vers 10. Dit woord wordt alleen gebruikt als het gaat over verbrijzelen van mensen. Ook wordt hier een meervoud gebruikt. Dus het kan geen betrekking hebben op ‘boog’, wat enkelvoud is. Het zou hier slaan op de boogschutters. Het kenmerk van mensen die met de boog vechten in tegenstelling met hen die het zwaard hanteren is dat eerstgenoemde hun vijand niet in de ogen zien. De meeste vertalingen hebben het over het verbrijzelen van de boog.
Vers 5 Die verzadigd waren, verhuren zich voor brood
En hongerigen zijn er niet meer.
Terwijl de onvruchtbare vrouw er zeven baart
En die met veel zonen verwelkt.
Onvruchtbaar zijn, verwelkt zijn, uitgeput zijn
In Jeremia 15:9 wordt ook gesproken over het verlies van kinderen.
Vers 6 De Eeuwige doodt en doet leven
Laat afdalen in het dodenrijk en brengt omhoog.
Dodenrijk, onderwereld.
Drie deelwoorden worden gebruikt in dit vers (letterlijk: dodend, leven gevend en latende afdalen) en het eindigt met een vervoegde werkwoordvorm: Hij brengt omhoog. Mogelijk dat Hanna deze laatste vorm op zichzelf betrekt, terwijl de deelwoorden een langere duur aan, een continuïteit aangeven.
Vers 7 De Eeuwige maakt arm en maakt rijk,
hij vernedert en ook verhoogt hij.
Arm maken. Dit is het tegenovergestelde van de normale betekenis ‘laten beërven’.
Vernederen, gering maken.
Ook in dit vers staan weer vier deelwoorden, wat op continuïteit wijst: Hij doet steeds.
Vers 8 Hij doet de geringe opstaan uit het stof,
van de mestvaalt verheft hij de arme,
om te zitten bij aanzienlijken,
en hij geeft hen een erezetel.
Want van de Eeuwige zijn de zuilen der aarde
en hij zette daarop het aardrijk
Mestvaalt, ashoop, mesthoop. Het is de plaats waar bedelaars en leprozen om aalmoezen bedelen.
Verheffen: nu wordt weer een vervoegde werkwoordsvorm gebruikt. Past Hanna dit op zichzelf toe?
Geven, in bezit geven.
Zuil, pilaar, steunpilaar.
Aardrijk, wereld (poëtisch).
Vers 9 De voeten van zijn toegewijden bewaart hij
en de bozen komen om in duisternis.
Want niet door kracht is een man sterk.
Toegewijde, vrome.
Omkomen, stil worden. De onderwereld wordt in andere liederen aan geduid als ‘plaats van stilte’.
Vers 10 De Eeuwige, verpletterd worden zijn tegenstanders,
tegen hem dondert hij in de hemel;
de Eeuwige spreekt recht tot de einden der aarde.
En hij geeft zijn koning kracht,
en hij verheft de hoorn van zijn gezalfde.
De Eeuwige: Dit woord staat met nadruk voorop.
Verpletteren, verbrijzelen.
Donderen, doen schudden.
Recht spreken, twisten, een rechtsgeding voeren.
Hoorn. In 1 Samuel 16:1 en 13 wordt beschreven hoe Samuel David zalft met olie uit een hoorn.
#
Vers 11 En Elkana ging naar Rama, naar zijn huis. En de knaap was in dienst van de Eeuwige bij het aangezicht van Eli de priester.
Dit vers sluit aan bij 1 Samuel 1:28.
In dienst zijn, dienst doen, met name de priesterdienst vervullen. Dit woord komt ook voor in vers 18 en 1 Samuel 3:1. Het ‘dienen’ van Samuel en zijn ‘opgroeien’ komen beide 3 x voor, en elke keer in combinatie met de eigennaam van God.
Bij het aangezicht van: dat is ‘onder de ogen van’.
Levitische priesters deden van hun 25e tot 30e jaar dienst in het heiligdom.
Vers 12 En de zonen van Eli waren waardeloze lieden. Zij hadden geen weet van de Eeuwige.
Waardeloos, nietswaardig. Letterlijk ‘Belial’. In 1 Samuel 1:16 wordt Hanna zo genoemd door Eli en hier duidt de schrijver Eli’s eigen zonen zo aan. Het woord komt 9x voor in de boeken Samuel (1:16; 2:12; 10:27; 25:17,25; 30:22; 16:7; 20:1 en 23:6). Verder nog 7x elders.
Mogelijk dat de uitdrukking ‘zonen van Eli, Belials zonen’ een woordspeling is. In het woord Belial staan dezelfde letters als in de naam Eli. Zouden niet alleen de zonen van Eli nietswaardige lieden geweest zijn, maar ook Eli zelf?
Vers 13 En het recht van de priesters bij het volk was: Als iemand een offer bracht dan kwam de knaap van de priester als men het vlees kookte en een drietandige vork in zijn hand.
Recht, oordeel, wettelijk voorschrift.
In zijn hand: in die situatie slachtte de offeraar het offerdier zelf.
Hier gaat het over het deel van het offerdier dat na het offeren overbleef en dan door de priester gegeten mocht worden. Volgens Leviticus 7:34 was dit de borst en de rechter dij.
Vers 14 En hij prikte in de pot of de pan of de ketel of de kookpot. Alles wat de vork ophaalde nam de priester in zich. Zo deden zij voor alle Israëlieten, die daar kwamen in Silo.
Prikken: er staat eigenlijk het woord ‘slaan’.
Pan: bedoeld is een diepe pan met hengsel.
Kookpot: een pan met één handvat.
Qumran heeft slechts twee woorden voor ‘pot’. De Septuaginta heeft er drie, de Masoretische tekst vier.
In zich. Meestal wil men lezen ‘voor zichzelf’, wat natuurlijk beter past. Mogelijk dat dit woordje ‘ in’ nog meer de hebberigheid aangeeft.
Op deze wijze kreeg de priester meer vlees dan hem volgens de wet toekwam.
Met de opsomming van vier soorten potten moet de schrijver een bepaalde bedoeling hebben, want gewoonlijk zijn bijbelverhalen spaarzaam met details. Bij de beschrijving van de wapenrusting van Goliath in I Samuel 17 vinden we iets dergelijks. De bedoeling zal zijn de hebzucht van Eli’s zonen aan de kaak te stellen.
Vers 15 Ook voordat zij het vet in rook lieten opgaan kwam de knaap van de priester en zei tegen de man die offerde: Geef vlees om te braden voor de priester. En hij neemt van jou geen gekookt vlees, maar rauw.
In rook laten opgaan. Oorspronkelijk het aansteken van reukwerk; later ook: het in rook laten opgaan van offers.
Braden. Dit woord komt alleen hier voor en in Jesaja 44:16 en 19.
Maar, in tegendeel, uitsluitend: dit woord geeft een sterke tegenstelling aan.
Rauw. Letterlijk ‘levend’ vlees.
Vers 16 En (als) de man tot hem zei: Laat eerst het vet in rook opgaan, en neem voor jou zoals je zelf begeert, dan zei hij tot hem: Voorwaar nu moet je het geven. En zo niet, dan neem ik het met geweld.
Eerst: letterlijk ‘omstreeks de dag’.
En zo niet, en anders.
Vers 17 En de zonde van de knapen was zeer groot bij het aangezicht van de Eeuwige, want de mannen verachtten de gave aan de Eeuwige.
Verachten,versmaden.
Gave, geschenk, belasting, (spijs)offer.
#
Vers 18 En Samuel was in dienst bij het aangezicht van de Eeuwige, een knaap, omgord met een linnen efod.
In dienst zijn, dienen, bedienen. Opvallend is dat hier staat dat Samuel in dienst was van de Eeuwige, en niet van Eli.
Efod. Dit was een kledingstuk dat over de schouder gedragen werd of om de heupen. Het was een kort kleed, gemaakt van linnen, om het middel door een gordel vastgehouden. Het werd alleen gedragen door priesters. Het werd ook gebruikt om te vragen naar een goddelijke uitspraak (zie vers 28).
Vers 19 En een kleine mantel maakte zijn moeder voor hem. En zij nam het mee voor hem elk jaar, als zij opging met haar man om het jaarlijkse offer te brengen.
Mantel. Dit was een mouwloos overkleed dat omgeslagen werd, een soort cape. Hierover droegen de priesters en levieten de efod. Zo’n mantel werd ook gedragen door koningen (zie I Samuel 18:4), profeten (zie 1 Samuel 28:14) en ook wel door vrouwen (zie 2 Samuel 13:18). Mogelijk dat er verband was met de mantel van de hogepriester (zie Exodus 28: 31 e.v.).
De mantel zal in Samuels leven een belangrijke rol blijven spelen en speelt zelfs een rol na zijn dood.
Elk jaar. Letterlijk: van dagen tot dagen.
Jaarlijks: ook weer ‘dagen’. Het is alsof de schrijver hiermee aangeeft dat voor Hanna elke dag telde tot zij haar zoon weer zou zien.
Vers 20 En Eli zegende Elkana en zijn vrouw, en hij zei: de Eeuwige geve jou zaad uit deze vrouw in plaats van de gevraagde die hij gevraagd heeft voor de Eeuwige. En zij gingen naar zijn plaats.
Eli richt het woord tot Elkana, zoals in het Midden Oosten gebruikelijk was om bij een echtpaar de man aan te spreken. Opvallend is dat in vers 19 Hanna onderwerp is, zelfs driemaal.
Die hij gevraagd heeft: In plaats van de 2e persoon enkel- of meervoud (waarmee Eli Elkana of Elkana samen met Hanna aan zou spreken, staat hier de 3e persoon mannelijk enkelvoud. Wilde de schrijver bewust een onbepaalde vorm ‘men’ gebruiken? Mijn mening is: een tweede persoon mannelijk zou niet kloppen, want Hanna had het namelijk gevraagd en niet Elkana. Maar de vrouw van een man aanspreken terwijl de man erbij was, was ongepast. Mogelijk dat Eli daarom het onderwerp onzijdig houdt. Of geeft Elia met deze mannelijke vorm te kennen dat Hanna door haar vasthoudendheid zich als het ware als man gedragen had?
Vers 21 Want de Eeuwige heeft omgezien naar Hanna, en zij werd zwanger en zij baarde drie zonen en twee dochters. En de knaap, Samuel, werd groot bij de Eeuwige.
Omzien naar, laten meetellen.
#
Vers 22 En Eli was zeer oud. En hij had gehoord alles wat zijn zonen heel Israël aandeden, en dat zij lagen bij de vrouwen die dienst deden bij de ingang van de tent der samenkomst.
Liggen: als het één persoon betreft heeft het de gewone betekenis van ‘liggen’. Als het twee personen betreft is bedoeld ‘seksueel contact hebben’.
Bij: dit woord ‘èt’ duidt erop dat het niet met instemming van de andere partij gebeurt.
Dienst doen: een ander woord als in vers 11.
In de Qumran-tekst ontbreekt dit gedeelte dat de zonen van Eli bij de dienstdoende vrouwen liggen. Ook wordt straks bij de opsomming van de wandaden van Eli’s zonen seksueel misbruik niet genoemd.
Alter meent dat het met een vork vlees uit de pot grijpen symbolisch is voor het grijpen van deze vrouwen, waarbij de vork een fallussymbool kan zijn.
Vers 23 En hij zei tot hen: Waartoe doen jullie overeenkomstig deze berichten. Want ik hoor over jullie slechte daden van heel het volk, deze.
Berichten. Eigenlijk ‘woorden/daden’.
Deze: meervoud. Dit zal betrekking hebben op de boze daden. Doordat het aan het eind van de zin staat krijgt het extra nadruk.
Wat Eli hier zegt komt er erg haperend uit. Dit zal te maken hebben met emoties.
Vers 24 Neen mijn zonen. Voorwaar, niet goed is het gehoorde dat ik hoor. (Jullie) laten het volk van de Eeuwige laten verder gaan.
Neen: subjectief: ik meen van niet.
Gehoorde, bericht.
Laten verdergaan. Volgens Klein is bedoeld ‘waardoor jullie het volk van de Eeuwige laten zondigen’.
Ook dit is weer een erg haperende zin.
Vers 25 Als een man tegen een man zondigt, kan God tussenbeide komen, maar als een man tegen de Eeuwige zondigt, wie zal voor hem tussenbeide komen? Maar zij hoorden niet naar de stem van hun vader. Want het behaagde de Eeuwige hen te doden.
Tussen beide komen, in de bres springen, beoordelen.
Bidden: dit woord is verwant aan ‘tussen beide komen.
Behagen, plezier hebben in.
Vers 26 En de knaap Samuel werd gaandeweg groter en beter zowel bij de Eeuwige als bij de mensen.
#
Vers 27 En een man van God kwam tot Eli, en hij zei tot hem: Zo zegt de Eeuwige: Heb ik mij niet uitgebreid geopenbaard aan het huis van jouw voorvaders, toen zij in Egypte waren, aan het huis van farao?
Zich openbaren, zich onthullen.
Uitgebreid: hier wordt een uitdrukking gebruikt die een intensivering van het werkwoord ‘zich openbaren’ aangeeft.
Aan het huis van farao: Het zich openbaren was aan het voorgeslacht van Eli gedaan, maar ook aan de farao. Grammaticaal is dit onregelmatig.
Vers 28 En heb ik hem niet uitgekozen uit alle stammen van Israël voor mij tot priester om te offeren op mijn altaar, om wierook te laten ontbranden, om de efod te dragen voor mijn aangezicht. En ik gaf aan het huis van je vader al de vuuroffers van de kinderen van Israël.
Vuuroffer: hiermee worden zowel dierenoffers als offers bestaande uit graan bedoeld.
Vers 29 Waartoe trapten jullie tegen mijn offer en mijn graanoffer, dat ik bevolen heb –een woning- En jij eert je zonen boven mij doordat jullie je tegoed doet aan het beste van heel de gave van Israël, mijn volk.
Trappen tegen. Dit woord komt verder alleen nog voor in Deuteronomium 32:15.
Graanoffer: dit bestond uit meel.
Een woning. De NBV vertaalt: in mijn woning. Bedoelt de mans Gods: ‘ten aanzien van mijn huis’, maar hakkelt hij door emotie?
Zich te goed doen, zich vetmesten.
Beste, toppunt.
Vers 30 Daarom – uitspraak van de Eeuwige de God van Israël – ik zeg met nadruk: jouw huis en het huis van je vader, zij zullen heen en weer gaan voor mijn aangezicht voor altijd. En nu – uitspraak van de Eeuwige: het zij verre van mij. Ja, ik zal eren hen die mij eren en die mij verachten zal ik geringschatten.
Uitspraak, godspraak. In profetische teksten komt dit woord vaak voor, maar in verhalende tekst is het zeldzaam.
Met nadruk zeggen: een intensivering van het werkwoord ‘zeggen’.
Heen en weer gaan: Bedoeld lijkt te zijn ‘rondzwerven’.
Het zij verre (van mij), beslist niet. Het is een sterke afwijzing.
Eren: eigenlijk ‘van gewicht laten zijn, zwaar laten tellen’.
Verachten, gering achten.
Geringschatten, van geen gewicht achten.
Vers 31 Zie de dagen komen dat ik zal afhouwen jouw arm en de arm van het huis van je vader. Zodat er niemand meer oud zal worden in jouw huis.
Afhouwen, in stukken breken.
Arm. Dit woord is symbolisch voor ‘kracht’. Mogelijk is bedoeld dat zij in de kracht van hun leven zullen wegvallen. Alter vertaalt in plaats van ‘arm’ (zeroah) ‘zaad’ (zèrah).
Vers 32 En jij zult aanzien de benauwdheid van de woning in alles waarmee hij Israël goed gedaan heeft. En er zal geen oude man meer zijn in je huis alle dagen.
In de Qumran-versie ontbreekt dit hele vers.
Bezien, beschouwen.
Woning. Is bedoeld ‘mijn woning’? Volgens Alter is de correctie tot ‘oog’ beter (‘ayin’ in plaats van ‘maon’). Dit levert de betekenis op van ‘kijken met een beperkte blik’.
In alles. Hier: ondanks alles?
Er lijkt gezinspeeld te worden op 1 Koningen 2:27 waar de priester Abjathar afgezet wordt omdat hij Adonia steunde in zijn streven naar de troon.
Vers 33 En een man die ik niet zal afsnijden van jou van bij mijn altaar om jouw ogen te beëindigen en om jezelf te laten wegkwijnen. En heel de menigte van jouw huis: de mannen zullen sterven.
Afsnijden, vernietigen.
Beëindigen, afmaken, voltooien.
Van jou: logischer is als deze bijstelling achter ‘een man’ zou staan. Ook dit kan weer op emotionaliteit wijzen.
Menigte, veelheid.
Alter zegt: erg logisch lijkt dit vers niet want in vers 34 staat dat de beide zonen van Eli op één dag zullen omkomen.
Vers 34 En dit is voor jou het teken dat jouw twee zonen overkomt, Chofni en Pinechas. Op één dag zullen zij beiden sterven
Vers 35 En ik zal doen opstaan voor mij een betrouwbare priester die zal handelen in mijn hart en in mijn geest, en ik zal voor hem een betrouwbaar huis bouwen. En hij zal heen en weer gaan voor het aangezicht van mijn gezalfde alle dagen
Hart: het symbool voor de plannen die men maakt.
Geest: ziel, leven, adem, zelf.
Deze voorspelling heeft betrekking op Zadok wiens geslacht hogepriester zal zijn vanaf de tijd van Salomo tot de verwoesting van de tempel.
Vers 36 En het zal gebeuren dat ieder die overblijft in jouw huis zal komen om zich voor hem neer te buigen voor een geldstukje en een broodje. En hij zal zeggen: Laat mij toch mogen aansluiten bij een van de priesterdiensten om een stuk brood te eten.
Opvallend zijn de vele haperingen en onregelmatigheden in deze uitspraak van de man Gods. Waarschijnlijk heeft dit te maken met de moeilijke boodschap die hij de priester moest aanzeggen.
Commentaar verwerkt van de Biblia Hebraïca Stuttgartensia, Alter, v.d.Born, Budde, Goslinga, de Groot, Hertzberg, Keil, Klein, Pulpit, de Soncino-uitgave, v.d.Spek, en van Zijl.