< Alle onderwerpen
Printen

Ezechiël 18: 1-4, 25-32

Dr. Coen Constandse, predikant te Bunnik en lid van de Protestantse Raad Kerk en Israël, schreef behalve de exegetische notities bij Matteüs 21: 23-32 ook enkele opmerking over Ezechiël 18. Hij voegde bij onderstaande aantekeningen n.a.v. Ezechiël 18 enkele suggesties voor de preek.

Deze tekst uit de profeten toont heel mooi hoezeer Jezus met Johannes in een continue lijn staat met de profetische oproep tot ommekeer. Ezechiël als profeet van de ballingschap roept het volk terug tot de Eeuwige en zijn verbond, tot de Tora, tot het gaan van de goede ‘weg’.

Ezechiël benadrukt de eigen verantwoordelijkheid. Ieder mens wordt geoordeeld naar zijn eigen wegen (18:30). Hij weerspreekt het idee dat kinderen de schuld van hun ouders dragen (aldus het spreekwoord, de masjal over de druiven en de tanden; 18:2), en dat hun lot dus bepaald is en niet in hun hand. Dit is vanzelfsprekend een thema in de ballingschap. Het volk is daar vanwege eigen schuld in terechtgekomen, en dat treft ook de jonge generaties. Zowel de oudere als de jongere generatie kan een nieuwe start maken. De weg die jij zelf gaat is beslissend of je zult leven of niet, en die weg is allereerst omkeren, terugkeren (werkwoord sjoev, sj-w-b). In de lezing uit Filippenzen komt dit niet expliciet terug, maar ‘ommekeer’ is uiteraard wel te verbinden met de ‘gezindheid van Christus’, van bescheidenheid en verootmoediging.

Richting de preek.

Een aantal overwegingen om het actualiseren en verkondigen te helpen. Er moet gekozen worden uit verschillende boeiende ‘ingangen’. Ik zie er minstens drie en loop ze kort langs.

1. Uiteraard kan op deze Israëlzondag Grote Verzoendag moeilijk onvermeld blijven; het wordt dit weekend gevierd! Goed om daar zo mogelijk van tevoren via kerkblad, website of zondagsbrief al achtergrondinformatie over te geven. Er gaan na Joods Nieuwjaar (21 september) de tien ‘geduchte dagen’ (jamim noraïem) aan vooraf: dagen van inkeer en zelfonderzoek, en vervolgens het daadwerkelijk bijleggen en goedmaken van conflicten. Verantwoordelijkheid nemen! Op deze manier doet de synagoge tot op de huidige dag ‘de wil van de Vader’.

2. In het ‘Lutherjaar’ dat richting 31 oktober uiteraard naar een climax gaat, bieden de teksten uit Matteüs en Ezechiël een weliswaar wat verhulde maar toch onmiskenbare mogelijkheid om over ‘rechtvaardiging (uit het geloof)’ te spreken (Ez. 18:27: rechtvaardiging van de rasja, de goddeloze!). Immers: Johannes de Doper ging ‘de weg der gerechtigheid’ en dat geloven, vertrouwen of zich daaraan toe te vertrouwen doet je ingaan in het Koninkrijk. Duidelijk is dat er dan ook markante verschillen zijn met Luther. Rechtvaardiging, geloof en gerechtigheid moeten vanuit hun bijbelse, joodse herkomst en karakter belicht worden! Rechtvaardiging bijvoorbeeld als een begin, waarop toewijding aan het Koninkrijk van de hemel dient te volgen, het doen van de wil van de Vader.

3. Minstens zo spannend is het te beginnen bij de vraag van de hogepriesters en oudsten. Ook dat is een vraag naar rechtvaardiging die te vertalen is als een vraag naar legitimatie. Wat doet u hier? Wat doet u en met welk recht? Wie bent u; kunt u zich identificeren? Die vragen zijn bijna alomtegenwoordig. Wie ben jij wel niet dat je …? Er zijn de vluchtelingen, soms sans papiers, legaal of illegaal. Wie mag hier legaal verblijven, wie hoort hier thuis, wie hoort erbij en wie niet? De vraag naar rechtvaardiging, naar legitimatie en identiteit wordt aan sommigen nadrukkelijk wel gesteld en aan anderen niet. Maar wie stelt die vraag en met welke legitimiteit? Dat kan vanuit Jezus’ woorden scherp profetisch belicht worden: is dat ex anthropoon of ex ouranou? Een meer verzoenende en verbindende inzet biedt Jezus’ wedervraag ook, opgevat als uitnodiging tot wederkerigheid bij het vragen naar legitimatie en identiteit, ja tot een gezamenlijke identiteit. Uit de tekst komt als legitimatie naar voren het ‘doen van de wil van de vader’ en als principieel onderdeel daarvan inkeer/ommekeer. Dan kan de vraag van rechtvaardiging en legitimatie ook naar ons als kerk, als ‘christenen’ toekomen. Hoeveel ernst maken wij met het doen van des Vaders wil? Praktiseren wij als kerk en als christenen ook inkeer, berouw en ommekeer zoals het jodendom? Met welke rechtvaardiging laten we dat weg? En iets breder gesteld: met welke legitimatie identificeren we onszelf met Jezus, noemen we onszelf ‘christenen’ oftewel ‘messiaanse mensen’?

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *