Numeri 27: 12-23
Mozes en Jozua
Het grootste deel van de perikoop van vandaag bestaat uit een gesprek tussen de Eeuwige en Mozes (Num. 27:12-20) dat weer onderverdeeld kan worden in een exposé over het lot van Mozes (vers 12-14) en de vraag (vers 15-17) en instructie (vers 18-21) ten aanzien van diens opvolging. De perikoop wordt afgesloten met de uitvoering van de instructie (vers 22-23).
Een ware leider
Vanwege de gebeurtenissen bij Meriba (Num. 20:2-13) was het Mozes (en Aaron) niet vergund het land binnen te gaan. In 27:12-14 wordt naar deze episode verwezen, maar tegelijk de bijzondere positie van Mozes benadrukt. Anders dan aan Aaron wordt hem wel vergund het land te zien, het hele land zelfs (vers 13). Net als in Deut. 38:42-42 moet Mozes daartoe het Abarim-gebergte beklimmen. Hierna zal hij sterven, zoals ook Aaron op een berg gestorven is (Num. 20:22-29). Het overlijden van Mozes vindt echter pas plaats aan het slot van het boek Deuteronomium, want eerst moeten er nog zaken geregeld worden. Als een ware leider maakt Mozes zich geen zorgen om zijn eigen dood – die noemt hij niet eens – maar om de toekomst van het volk, met name om de vraag wie het volk moet gaan leiden (vers 16-17). Hij bidt de Eeuwige iemand aan te stellen over de gemeenschap die:
‘zal uittrekken voor hun aangezicht
en [in]komen voor hun aangezicht
die hen doet uittrekken
hen doet [in]komen,’
opdat de gemeenschap van de Eeuwige ‘niet zal zijn als schapen die geen herder hebben.’ De uitdrukking ‘uittrekken en komen’ van vers 17 kan op verschillende manieren vertaald worden. De Willibrordvertaling (1975 en 1995) heeft ‘uitleiden en thuisbrengen’, de Naardense Bijbel ‘uittrekken en binnenkomen’, terwijl NBV vertaalt met ‘de troepen aanvoeren’. Die laatste vertaling perkt de uitgaande beweging in tot krijgsverrichtingen, misschien niet helemaal gelukkig met het oog op vers 17c, waar de leider wordt gezien als een herder. Dit beeld vinden we regelmatig bij de profeten, bijvoorbeeld in Jes. 40:11; 44:28 en Ezechiël 34, en vooral in verband met David: 1 Sam. 16,11; 25,16; 2 Sam 5,2; 7,7. Met het merisme ‘uittrekken en inkomen’ wordt het totale handelen van de leider bedoeld, niet alleen zijn krijgsverrichtingen. Verder is er sprake van wisselwerking tussen de leider en de gemeenschap: zijn initiatief (‘hij zal uittrekken voor hun aangezicht’) zet hen aan tot handelen (‘die hen doet uittrekken’). Kortom: een ware leider is aanvoerder, beschermer, inspirator en goed voorbeeld tegelijk.
Jozua – zomaar een ‘bediende’?
Nu de profielschets van Mozes’ opvolger gegeven is, moet die opvolger aangewezen worden. Zoeken is niet nodig, want de Eeuwige weet al wie Hij wil hebben: Jozua, de zoon van Nun (vers 18), een man met ‘geestkracht’. De keuze van de Eeuwige is weinig verrassend, aangezien Jozua al heel lang Mozes’ dienaar is.
In Ex. 17,9 is Jozua voor het eerst genoemd. Daar komt hij enigszins uit de lucht vallen als de aanvoerder in de strijd tegen Amalek. In Ex. 24,13 komen we hem tegen als de ‘dienaar’ of ‘bediende’ (mesjaret) van Mozes die bij hem verblijft op de berg waar de Eeuwige Israël de Tora schenkt. Daar blijft hij zelfs als Mozes terugkeert naar het volk (32,17). De gebruikelijke introductie als ‘zoon van’ valt hem pas ten deel ten tijde van de crisis rond het gouden kalf (Ex. 32,11). Mozes en Jozua staan als getrouwen van de Eeuwige tegenover Aaron en het volk, die de afwezigheid van Mozes niet konden bolwerken en hun heil hadden gezocht bij een zelf gefabriceerde afgod. Het verkeren met Mozes is op zich nog geen garantie voor wijsheid. Ondanks het feit dat hij al sinds zijn jonge jaren Mozes ‘assistent’ is geweest, blijkt Jozua in zijn ideeën over wat van de Eeuwige mag en niet mag een tikje te rechtlijnig en moet hij door Mozes gecorrigeerd worden (Num. 11,28). In de episode over de verkenning van het gegeven land en de verslaggeving daarover in Numeri 13-14 speelt Jozua opnieuw een belangrijke rol. Merkwaardig genoeg wordt hij hier geïntroduceerd als ‘Hosea’ en is het Mozes die hem de naam ‘Jozua’ geeft (13,8). Verder blijkt hier dat hij uit de stam Efraïm komt (13,8). Met Kaleb uit de stam Juda vormt hij vanaf 14,6 een min of meer vast duo. Efraïm en Juda: wellicht een verwijzing naar de latere koninkrijken Israël en Juda. In ieder geval zijn Jozua en Kaleb de enige verkenners die een getrouw en betrouwbaar verslag uitbrengen van het verkende land. Daarom zullen zij als enigen van hun generatie het land mogen binnengaan (14:30; 26:64 en 32:12). Al lang voordat er van Mozes’ opvolging sprake is heeft Jozua zich dus laten gelden als Godsgetrouwe. Daarnaast heeft hij ‘de geest in zich’ (Num. 27:18), d.w.z. dat hij de kracht in zich heeft om zijn opdracht te volbrengen. Opmerkelijk detail: deze ‘geestkracht’ is hiervoor genoemd met betrekking tot Gods ‘dienaar’ (‘ebed) Kaleb (14:24). Ook in dit opzicht gaan Efraïm en Juda samen.
Leiderschap: een eenmanszaak?
In vers 15-17 heeft de Eeuwige Mozes de opdracht gegeven Jozua bij zich te laten komen als toekomstig leider. Nu moeten er stappen ondernomen worden om de opvolging te bevestigen, en wel volgens het bekende patroon opdracht (vers 18-21) en uitvoering (vers 22-23). Mozes moet Jozua de hand opleggen (vers 18) en een deel van – het Hebreeuws heeft hier een bepaling met min – zijn ‘gezag’ of ‘waardigheid’ (mehodeka) op Jozua doen overgaan (vers 20). Jozua heeft blijkbaar niet automatisch de status en zeker niet de statuur van Mozes (vgl. Deut. 34:9-10). Pas in Joz. 24,1 zal hij net als Mozes ‘ebed JHWH, ‘dienaar van de Eeuwige’ genoemd worden. Interessante vraag is natuurlijk waarom Kaleb al eerder door de Eeuwige ‘mijn dienaar’ genoemd is… Weer een knipoog naar Juda en het Davidisch koningschap?
In ieder geval blijkt in onze tekst dat het regelen en bekrachtigen van Jozua als nieuwe leider geen onderonsje is tussen Mozes en Jozua. Het leiderschap moet overgedragen worden (wetsiwwitehu) in bijzijn van de priester Eleazar en de hele gemeenschap (vers 19). Letterlijk staat er dat Mozes Jozua voor hen moet opstellen (weta’amad). Door die openbare overdracht van gezag zal zelfs de hele gemeenschap van Israël – in vers 19b is de kring nog groter geworden: het hele volk- naar Jozua luisteren. De aanstelling van Jozua is een zaak van profeet, priester en het hele volk. En ook als hij leider is kan Jozua niet op eigen houtje beslissingen nemen. Hij moet zich namelijk eerst voor de priester Eleazar opstellen (ya‘amad) om door hem de Eeuwige te raadplegen (vers 21). Van de uitspraak van de priester hangt af of Jozua, net als in vers 19 met ‘alle Israëlieten en heel de gemeenschap’, moet ‘uittrekken en komen’.
De handen van Mozes
Na de instructie over het leiderschap is het dan zover: Mozes stelt Jozua aan als zijn opvolger. In vers 22-23 weerklinkt de instructie uit vers 18-19, zij het in iets andere volgorde. Mozes laat Jozua bij zich komen (vers 22; vgl. vers 18b), stelt hem op (waya‘amidehu) voor de priester en de hele gemeenschap (vers 22; vgl. vers 19), legt hem de handen op (vers 23; vgl. vers 18d) en stelt hem aan (wayetsawwehu; vgl. vers 19c). Deze beschrijving wordt omsloten met de vermelding dat Mozes handelt naar de opdracht van de Eeuwige: ‘Mozes deed zoals de Eeuwige hem geboden had’ (vers 22a) en ‘zoals de Eeuwige door Mozes gesproken had’ (vers 23b).
Rest nog een aardig detail. Mozes kreeg van de Eeuwige de instructie Jozua de hand (’et-yadka) op te leggen, maar bij de uitvoering legt hij hem zijn beide handen (’et-yadaw) op. Waarom is dat? Volgens de Joodse traditie (Sifre Pinchas 23, b. Sanh. 105b; zie het commentaar van Rasji op Num. 27:23) betekent dit dat Mozes Jozua een overvloed aan wijsheid schenkt. De ware leider in Israël is een herder en een wijze. Daar zou menig hedendaags politicus nog iets van kunnen opsteken.