Genesis 30
Deze bijdrage van Lukas de Groote verscheen eerder in Stethoscoop op Genesis, uitgegeven door de stichting Amphora Books, 2010.
Jaäkovs kinderen, Jaäkovs kudde.
Vers 1: * En Racheel zag dat zij Jaäkov niet baarde en Racheel werd jaloers op haar zuster. En ze zei tot Jaäkov: geef op, aan mij, zonen en zo niet dan sterf ik.
In dit vers komen alleen de namen ´Racheel´en ´Jaäkov´ voor en allebei zelfs twee keer! Lea wordt niet genoemd.
Racheel gebruikt, net als Jaäkov tegenover Lavan in Genesis 29 : 21 de gebiedende wijs ´geef op!´ Ook is een kind niet goed, nee het moet een zoon zijn, ja zelfs zónen.
Geef: in die tijd werd onvruchtbaarheid altijd aan de vrouw geweten. Dus vanuit deze opvatting lijkt Racheels verwijt aan Jaäkov volstrekt absurd.
Een bijbels persoon wordt gekenmerkt door de uitspraak die door die persoon als eerste gedaan wordt. Het is hier de eerste uitspraak van Racheel die vastgelegd is. Het is dramatisch dwingend wat ze zegt en ook heeft ze het over haar sterven als dit niet zal gebeuren.
Vers 2: En de toorn van Jaäkov ontbrandde tegen Racheel en hij zei: ben ik in Gods plaats die jou de vrucht van de schoot onthouden heeft?
Vrucht van de schoot: Jaäkov heeft het niet over het geslacht van het kind, in tegenstelling met Racheel.
Jaäkov gebruikt de godsnaam ´Elohim´ en niet JHWH (de Eeuwige) zoals Lea. Deze zelfde woorden ´ben ik in Gods plaats?’ gebruikt Joseef in Genesis 50:19 tegenover zijn broers.
In een Midrasj, een Joodse uitleg, over vers 2, vindt een gesprek plaats tussen Jaäkov en Racheel, waarbij verbinding gelegd wordt met vers 3:
Racheel: behandelde jouw vader jouw moeder op een dergelijke wijze? Nee, hij bad ter wille van haar.
Jaäkov: Mijn situatie is niet zoals de zijne in die tijd. Hij had geen kinderen, ik wel.
Racheel: denk dan eens aan je grootvader Avraham. Die had al een zoon, namelijk Jisjmaëel, toen hij tot God bad ter wille van je grootmoeder Sara.
Jaäkov: zou jij in staat zijn te doen wat mijn grootmoeder gedaan heeft?
Racheel: Wat deed zij dan?
Jaäkov: Zij liet haar rivale (Hagar) in haar huis binnen.
Racheel: als dat de belemmering is, hier is mijn slavin Bilha. Ga tot haar. Dan zal ook ik moeder worden door haar, zoals Sara moeder werd door háár slavin.
Vers 3: * En zij zei: zie! mijn werkster Bilha. Kom tot haar. En zij zal baren op mijn knieën en ik zal gebouwd worden – ook ik! – uit haar.
Werkster: Racheel gebruikt niet het woord ‘sjifchah’ wat steeds door Lavan, Jaäkov en Lea gebruikt wordt en ook door de schrijver zelf als hij de twee dienstmeisjes aanduidt. Racheel gebruikt het woord ‘ammah’. Naar mijn opvatting duidt dit woord op een werkster. ‘Sjifchah’ duidt meer op een dienstmeisje dat deel uitmaakt van de familie.
Baren op de knieën: dit was een gebruik in het Midden Oosten bij onvruchtbaarheid waarbij het kind dat geboren was gold als kind van degene op wiens/wier knieën gebaard was. In het Midden Oosten beviel een vrouw op een soort baarkruk (zie het verhaal in Exodus 1 over de twee vroedvrouwen) waarbij een begeleidster de barende van achteren ondersteunde. De barende leunde tegen de helpster en beviel als het ware op haar knieën. Naast deze letterlijke verklaring heeft de uitdrukking ‘baren op de knieën van een ander’ ook een diepere zin, namelijk dat degene die zijn knieën beschikbaar stelt de verantwoordelijkheid draagt voor het te baren kind. Zie hiervoor Genesis 48:12, 50:23, Roet 4:16,17 en Iov 3:12.
Vers 4: En zij gaf hem Bilha haar dienstmeisje tot vrouw en hij kwam tot haar, Jaäkov. Hem: zonder gebruik van de eigennaam, in tegenstelling met vers 9 waar staat ‘aan Jaäkov’ als Lea Jaäkov nog een vrouw geeft.
Dienstmeisje: de schrijver gebruikt dit woord en geeft daarmee aan het gebeuren objectief te willen beschrijven. Hij gebruikt niet het denigrerende ´ammah´ (werkster) dat hij Rachel in de mond legt. Ook noemt de schrijver hier de naam van Racheel niet. Het is alsof hij hiermee zegt dat dit huwelijk iets is tussen Bilha en Jaäkov en dat Racheel hier buiten staat.
Vers 5: En Bilha werd zwanger en zij baarde Jaäkov een zoon. Bij de naam Bilha staat hier niet ‘dienstmeisje’. Zij is als nieuwe vrouw van Jaäkov geen dienstmeisje van Racheel meer zo lijkt de schrijver te zeggen.
Het op de knieën baren van Racheel wordt niet vermeld. Het kind lijkt dus een kind van Bilha en Jaäkov te zijn, zonder tussenkomst van Racheel.
Vers 6: En Racheel zei: God heeft mij recht verschaft en ook heeft hij gehoord naar mijn stem en hij gaf mij een zoon. Daarom noemde zij zijn naam Dan.
Recht verschaffen: zoals een rechter een vonnis uitspreekt.
God: Lea noemt steeds de naam van de Eeuwige (JHWH) als er een kind geboren is, maar Racheel heeft het over ´God´(Elohim). Bij recht spreken past deze aanduiding van God beter. Voor Lea is God de nabije, de ontfermende God, voor Racheel is het de God die recht doet.
Dan = Hij (God) heeft mij gerechtvaardigd.
Vers 7: En zij werd nogmaals zwanger en Bilha het dienstmeisje van Racheel baarde een tweede zoon voor Jaäkov.
Hier is geen sprake meer van geven van Bilha. Blijkbaar werd Bilha door Jaäkov als volwaardige vrouw aangenomen.
Vers 8: En Racheel zei: goddelijke worstelingen heb ik geworsteld met mijn zuster. Het is me gelukt ook! En zij riep zijn naam Naftali.
Worstelen: een weinig voorkomend woord. Het heeft te maken met ´draaien´. In Spreuken 8:8 is sprake van ´verdraaide woorden´. Speelt deze betekenis hier ook een rol? Alles wat zich afspeelt in Charan tussen Lavan, zijn dochters en Jaäkov is vol manipulatie. En zoals Racheel met Lea worstelt, zo heeft Jaäkov dit met Esau gedaan.
Vers 9: En Lea zag dat zij opgehouden had te baren en zij nam Zilpa haar dienstmeisje en zij gaf haar aan Jaäkov tot vrouw.
Wie hield op te baren, Lea of Bilha? Gunde Lea haar dienstmeisje ook een kind?
Lea ´nam´ en gaf. Racheel ´gaf´ alleen. Wat voor betekenis zou dit verschil hebben?
Vers 10: En Zilpa het dienstmeisje van Lea baarde aan Jaäkov een zoon.
Van zwangerschap is bij Zilpa in tegenstelling tot bij Bilha geen sprake. De Midrasj Rabba zegt hierover: omdat Zilpa nog erg jong was, was haar zwangerschap niet zichtbaar. Volgens de wetenschap is deze verklaring niet logisch. Het is wel opvallend dat bij Bilha eerst sprake is van gemeenschap (vers 4), dan van zwanger worden en dan van baren (vers 5). De tweede keer is bij Bilha alleen sprake van zwanger worden en baren (vers 7), en hier bij Zilpa is alleen sprake van baren. Het lijkt dus een aflopende reeks te zijn. Wat de schrijver hiermee voor heeft?
Vers 11: En Lea zei: ´in voorspoed´. En zij riep zijn naam Gad (voorspoed).
Volgens de oudste commentaren bedoelt Lea de naam Gad zo: ´Gekomen is voorspoed´. Letterlijk staat er ´met/in voorspoed: ‘bGad’. Het is net alsof Lea een letter inslikt. Ze bedoelt waarschijnlijk ‘bá Gad’.
Vers 12: En Zilpa het dienstmeisje van Lea baarde een tweede zoon aan Jaäkov.
Ook hier is weer geen sprake van gemeenschap en zwanger worden; alleen van ´baren´.
Vers 13: En Lea zei: In mijn geluk, want dochters zullen mij gelukkig prijzen. En zij noemde zijn naam Asjeer (geluk).
Ook hier past beter de verklaring ´mijn geluk is gekomen´. Ook hier zou Lea dezelfde letter, de alef, ingeslikt kunnen hebben. N.B. het woord ´ik´ begint met de alef.
Waarom Lea hier ´dochters´ noemt is niet duidelijk. Met dochters kunnen ook vrouwen in het algemeen bedoeld zijn, want de vrouwen van een stad, een gebied of stam worden meestal met de term ´dochters´ aangeduid.
Vers 14: En Reoeveen ging in de dagen van de tarweoogst en hij vond liefdesappelen in het veld en hij bracht ze naar Lea zijn moeder. En Racheel zei tot Lea: geef mij toch van de liefdesappelen van je zoon.
Volgens de Midrasj zou Reoeveen hier ongeveer zeven jaar oud zijn. Dit zal wel ongeveer kloppen want hij had drie jongere broers en al Lea´s kinderen werden geboren in de tweede zeven jaar van Jaäkovs verblijf bij Lavan. In vers 25 is sprake van de zes jaar hierna als Jaäkov voor loon bij zijn oom werkt. Volgens deze berekening zou Reoeveen niet veel ouder dan zes jaar geweest kunnen zijn.
De tijd van de tarweoogst is vrij vroeg in de zomer.
Liefdesappelen = de wortel van de alruin die wel een meter lang kan worden. Het zijn beslist geen appelen. Volgens een volksgeloof zouden deze ´liefdesbevorderend´ zijn; een zogenaamd afrodisiacum. Of ze gegeten worden of onder het bed gelegd, is mij niet bekend. De vorm van de wortels lijkt op het onderlijf van een mens. In het volksgeloof gaat het verhaal dat de plant gaat gillen als men hem uit de grond trekt. Met gevaar voor eigen leven zou men dit doen. Vandaar dat men een hond of een ezel inschakelde. Deze zou soms dood neervallen bij dit karwei. Mogelijk dat de schrijver al bekend was met dit sprookje en dat hij er hier de draak mee steekt want een kleine jongen als Reoeveen kon ze blijkbaar al vinden en uittrekken. Was Reoeveen zo jong al op de hoogte van dit volksgeloof?
`Van de liefdesappelen’: blijkbaar vraagt Rachel niet alle ‘doedajiem’ (= liefdesappelen).
Wie heeft Racheel geïnformeerd over deze wortels? Zag ze Reoeveen ermee lopen? Of vertelde Lea erover aan haar?
In elk geval is dit de eerste keer dat de schrijver ons op de hoogte brengt van een gesprek tussen beide zusters.
Vers 15: En zij zei tot haar: is het weinig – je hebt mijn man genomen! – en om ook de liefdesappelen van mijn zoon te nemen? En Racheel zei: daarom ligt hij vannacht bij jou in ruil voor de liefdesappelen van jouw zoon.
Normaal is het dat een man een vrouw ´neemt´. Hier is het de enige (?) plaats waar gezegd wordt dat een vrouw een man neemt. Jaäkov is niet alleen door zijn oom gemanipuleerd, maar blijkbaar manipuleren zijn belangrijkste vrouwen hem ook. Opvallend is dat Racheel Jaäkovs naam niet eens noemt. Hij is alleen een ´hij ´. Trouwens ook Lea ´s naam wordt weggelaten. Racheel is de handelende figuur in dit vers.
Liggen bij: als er sprake is van twee personen van verschillend geslacht wordt met het woord ´liggen bij´ altijd seksueel contact bedoeld.
Vers 16: * En Jaäkov kwam van het veld ´s avonds en Lea ging uit hem tegemoet en ze zei tot hem: kom tot mij, want gekocht, gekocht heb ik je voor de liefdesappelen van mijn zoon. En hij lag bij haar ´s nachts, hij.
Lea ging uit: De Midrasj bekritiseert Lea omdat hier staat dat zij ´uitging´. Lea was een vrouw die steeds op stap wilde en haar dochter Dina erfde dit van haar moeder, want in Genesis 34:1 staat ook van Dina geschreven dat zij ´uitging´om de dochters van het land te zien.
Volgens rabbijn Munk is deze kritiek niet terecht. Hij geeft een andere verklaring voor het ´uitgaan´ van Lea. Lea wilde Jaäkov buiten tegemoet gaan om hem te vragen bij haar te slapen. Als zij dit verzoek in de nabijheid van anderen zou doen zou ze hem in verlegenheid gebracht hebben. Maar hoe wist Lea dat Jaäkov in aantocht was? Wel, aan het balken van Jaäkovs ezel hoorde ze dit. Daarom wordt bij de zegen van Jisachar in Genesis 49:14 deze met een ezel vergeleken. Een ezel was namelijk de aanleiding tot zijn verwekking.
Kopen: met veel nadruk gebruikt Lea dit woord. Jaäkov was hier niet alleen door zijn schoonvader gehuurd, maar wordt hier nota bene door zijn eigen vrouw ´gekocht´, alsof hij een slaaf is op de slavenmarkt.
‘s Nachts, hij: gewoonlijk worden de laatste woorden van dit vers vertaald met ‘die nacht’. Letterlijk staat er met nadruk dat ‘hij’ ‘s nachts bij haar lag. Mogelijk dat de schrijver een tegenstelling aan wil geven met de erop volgende woorden (van vers 17): en God hoorde naar Lea. Dan zou bedoeld kunnen zijn: Jaäkov lag wel bij Lea, maar de zwangerschap die hieruit ontstond was Gods werk.
Vers 17: En God hoorde naar Lea. En zij werd zwanger. En ze baarde Jaäkov een vijfde zoon.
Vers 18: En Lea zei: God heeft mijn loon gegeven, dat ik mijn dienstmeisje aan mijn man gegeven heb. En ze noemde zijn naam Jisachar.
Het woord ´loon´ komt vier maal voor in dit gedeelte (vers 18, 28, 32 en 33). Het vrouwelijk woord ´loon´ komt voor in Genesis 31:41.
De betekenis van Jisachar is ´er is loon´.
Lea gebruikt hier niet het woord ´ki´ (want) zoals ze dat bij de naamgeving van de eerste drie zoons doet. De logische volgorde van oorzaak en gevolg lijkt niet meer te bestaan voor Lea.
Vers 19: En Lea werd nogmaals zwanger en ze baarde Jaäkov een zesde zoon.
Vers 20: En Lea zei: God heeft mij begiftigd, mij, een goede gift. Deze keer zal mijn man bij mij verblijven, want ik heb hem zes zoons gebaard. En ze noemde zijn naam Zevoeloen. Verblijven: is bedoeld ´heersen/beheersen´? In het Oegaritisch (een aan het Hebreeuws verwante taal) betekent dit woord dat namelijk. In het Hebreeuws komt dit woord verder niet voor. Het etymologisch woordenboek van Klein geeft als basisbetekenis van dit woord ‘wonen’.
Het woord ´want´ wordt hier wel weer gebruikt door Lea.
Vers 21: En daarna heeft zij een dochter gebaard en ze riep haar naam Dina.
Met zeven woorden wordt de geboorte van Dina vermeld en Dina was het zevende kind van Lea. De naam ´Dina´ is de vrouwelijke pendant van Dan.
Uit Genesis 37:35 en Genesis 46:7 maken sommigen op dat Jaäkov meerdere dochters heeft gekregen. De meeste uitleggers menen dat op die plaatsen met het woord ´dochters´ schoondochters bedoeld zijn.
Opvallend is dat hier niet staat ´zij baarde´, maar ´zij heeft/had gebaard´. De geboorte van Dina vindt wel plaats ´daarna´. De geboorte van Dina is niet zomaar de zevende in een reeks. De schrijver staat als het ware even stil bij haar geboorte en vraagt ook onze aandacht voor dit gebeuren.
Vers 22: En God gedacht Racheel. En God hoorde naar haar. En hij opende haar schoot.
Direct aansluitend aan het noemen van de naam Dina komt Racheel God in de gedachten. Zou er een verband zijn tussen beide?
God hoorde naar Racheel. Hierdoor lijkt het dat Jaäkov God niet gebeden heeft voor zijn vrouw zoals Jitschak dat wel deed voor zijn vrouw Rivka.
Racheel is een opmerkelijke figuur. Van de vrouwen van de aartsvaders is haar naam de enige die niet met de vrouwelijke uitgang ´ha´ eindigt. (Sarai krijgt later de naam Sara, en wordt daarna pas zwanger). De letter ´H´ betekent in het Hebreeuws ´opening´. Het geeft een opening naar de toekomst aan.
Vers 23: En zij werd zwanger en zij baarde een zoon. En ze zei: God heeft mijn afkeuring weggenomen.
Van gemeenschap wordt door de schrijver geen melding gemaakt.
Opnieuw gebruikt Racheel de aanduiding ´God´ waar Lea steeds de eigennaam van God gebruikt (JHWH).
Afkeuring: dit woord betekent zoiets als berisping, verwijt. Mogelijk ook schande of smaad? Of dit op haar kinderloosheid slaat of meer op wat haar vroeger – de incest door Lavan – is overkomen?
Wegnemen: letterlijk staat hier het woord ‘verzamelen’.
Vers 24: * En zij noemde zijn naam Joseef door te zeggen: De Eeuwige voege toe aan mij een andere zoon.
In de Joodse traditie worden deze woorden profetisch uitgelegd. Racheel profeteert: de Eeuwige zal mij een zoon erbij geven.
Opvallend is dat zodra Racheel haar eerste zoon gebaard heeft, zij al over een andere zoon spreekt. Elke andere onvruchtbare vrouw die moeder wordt (Sara, Rivka, Roet en Channa) heeft het niet over een tweede of een ánder kind.
Ander: ook het gebruik van dit woord is heel opmerkelijk. Normaal zou zijn ´tweede´. Het woord ´ander´ lijkt er op te wijzen dat deze zoon Racheels goedkeuring niet kon wegdragen.
Het is hier wel de eerste keer dat Racheel God niet met de algemene aanduiding `God´ noemt maar ze gebruikt hier Gods eigennaam JHWH (de Eeuwige).
#
Genesis 30 vers 25 – 43.
Vers 25 – 43 is een nieuwe eenheid die ongeveer zes jaar in beslag neemt. Zie voor deze tijdsbepaling Genesis 30:26 en Genesis 31:38.
Vers 25: En het geschiedde zodra Racheel Joseef gebaard had dat Jaäkov tot Lavan zei: laat mij weggaan en ik wil naar mijn plaats en naar mijn land gaan.
Weg laten gaan: dit woord wordt gebruikt als het gaat over het loslaten van een slaaf. Zie Deuteronomium 15:12-18 en de bevrijding van het volk uit Egypte in de eerste hoofdstukken van Exodus.
Plaats: Jaäkov gebruikt hier niet het woord ´familie´. Logisch zou geweest zijn ´mijn land en mijn familie´. Bij de ontmoeting met God te Beet El had Jaäkov trouwens de gelofte gedaan dat deze zijn God zou mogen worden als hij hem veilig had laten terugkeren naar het huis van zijn vader. Het woord ´plaats´ heeft een bijzondere betekenis; het geeft een plek aan van stabiliteit, van rust. Daarnaar is Jaäkov op zoek. Als vreemdeling zoekt men zo´n plaats en Jaäkov zou nu eindelijk eens zo´n plaats willen bereiken.
Vers 26: Geef mijn vrouwen en mijn kinderen waarvoor ik bij jou gediend heb zodat ik ga want jij, jij weet mijn dienst hoe ik jou gediend heb.
Geef: Alsof Jaäkovs gezin nog steeds bezit van Lavan was.
Dienen/dienst: driemaal komt deze uitdrukking hier voor. Het is het woord voor slavenarbeid, het als slaaf dienen. Veertien jaar is Jaäkov slaaf geweest en nu wil hij zijn vrijheid terug.
Later komt Jaäkov in een twistgesprek met Lavan op deze veertien jaar trouwe dienst terug. Dan noemt hij met zoveel woorden wat deze dienst betekend heeft: werken in de hitte en kou en veel lichamelijke en psychische stress. Lavan wist hiervan, maar een blijk van waardering heeft hij Jaäkov nooit gegeven.
Vers 27: En Lavan zei tot hem: als ik toch genade in jouw ogen gevonden heb, ik heb de voortekens nagegaan en de Eeuwige zegende mij vanwege jou.
Lavan bedoelt waarschijnlijk dat hij onder een slecht gesternte leefde en werkte voordat Jakob kwam. Na diens komst ging alles voorspoedig, dankzij Jaäkovs God.
Voortekens nagaan: een heidens gebruik dat overal ter wereld toegepast werd. Men ging aan de stand van de sterren of aan de ligging van de inwendige organen van een geslacht dier of aan natuurverschijnselen na of de goden welgezind waren. Daarna durfde men pas een reis te ondernemen of ten strijde te trekken.
De Joodse traditie zegt over Lavan: voor de komst van Jaäkov was Lavan was aan lager wal geraakt en zijn kudden waren gedecimeerd. Daardoor had hij zijn herders moeten ontslaan en de resterende kleine kudde had hij aan zijn jongste dochter Racheel toevertrouwd (zie vers 30).
Vers 28: En hij zei: bepaal je loon tegen mij en ik zal geven
Jaäkov reageert niet op wat Lavan in vers 27 zegt. Hij wacht af en dan gaat Lavan verder.
Bepalen: dit woord betekent ´aanwijzen´, ´specificeren´.
Tegen mij (of: op mij). Lavan zegt beslist niet ´van mij´. Het is alsof Lavan zegt dat uitbetalen aan een ander hem tegen de borst stuit.
Geven: wát Lavan zal geven wordt niet genoemd. Maar Jaäkov heeft al deze jaren geleerd dat zijn oom in zaken niet te vertrouwen is. Met het geven van zijn vrouw was het ook al zo (zie Genesis 29:19: ´het is beter haar aan jou te geven dan aan een andere man´) ; maar zoals Jaäkov toen Racheel niet kreeg maar Lea, zo is hij ook nu bang niet het loon te krijgen waar hij meent recht op te hebben.
Vers 29: En hij zei tot hem: jij, jij weet hoe ik jou gediend heb en hoe jouw veestapel bij mij geweest is.
Opnieuw, net als in vers 26, de uitdrukking ´jij, jij weet hoe ik jou gediend heb´. Alleen het woord ´dienst´ gebruikt Jaäkov hier niet meer. Heeft hij het gevoel dat hij het slavenjuk van zijn schoonvader van zich af werpt?
Veestapel: dit woord wordt gebruikt om ´bezit´ aan te duiden, met name veebezit.
Vers 30: Want weinig was het dat jij had voor mijn gelaat en het brak uit in menigte en de Eeuwige zegende jou voor mijn voet; en nu wanneer zal ik (het) doen, ook ik, voor mijn huis?
Voor mijn gelaat: dit betekent ´voor ik kwam´.
Nadat Lavan al toegegeven heeft dat de Eeuwige hem vanwege Jaäkov gezegend had bevestigt Jaäkov dit ook.
Voor mijn voet: is bedoeld ´ter wille van mij´? Of ‘waar ik ging’?
Voor mijn huis: driemaal in dit vers staat er voor mijn: voor mijn gelaat, voor mijn voet en voor mijn huis. Welke betekenis dit heeft? Huis is wel een gebruikelijk uitdrukking om het gezin of de familie mee aan te duiden.
Vers 31: En hij zei: wat zal ik je geven. En Jaäkov zei: helemaal niets hoef je mij te geven dan dat je mij dit woord gestand zult doen: ik zal opnieuw jouw kudde weiden, ik zal bewaken.
Niets geven: Jaäkov vertrouwt Lavan niet meer en hij denkt dat hij een kat in de zak koopt als hij Lavan zijn loon laat bepalen.
Bewaken: wát Jaäkov gaat bewaken zegt hij niet, net zomin als Lavan aangeeft wat hij zou willen geven. Lavan en Jaäkov proberen elkaar te slim af te zijn.
Vers 32: *Ik zal heden heel jouw kudde doortrekken – verwijderen vandaar al het jonge kleinvee dat gespikkeld of gevlekt is en al het jonge kleinvee dat donker is onder de lammeren en de gevlekten en gespikkelden van de geiten. En het zal mijn loon zijn.
Donker: met dit woord wordt bedoeld donkerbruin of zwart, maar oorspronkelijk betekent het ´warm´. Donkere kleuren zijn warmer dan lichte kleuren.
Geiten zijn gewoonlijk zwart en schapen wit in het oosten. Zie bijvoorbeeld het Hooglied waar de zwarte haren van het meisje vergeleken worden met geiten en haar tanden met schapen. Gespikkelde en gevlekte dieren behoren tot de uitzonderingen.
Het is niet duidelijk uit Jaäkovs voorstel of alleen de hierná geboren niet egaal gekleurde dieren zijn eigendom zullen worden of dat de húidige niet egaal gekleurde dieren al zijn bezit worden.
Heeft het egaal zwart en egaal wit van de dieren te maken met rechtlijnigheid, met duidelijk onderscheid tussen goed en kwaad? En heeft het gespikkelde en gevlekte te maken met het feit dat bij Jaäkov alles gemengd is?
Vers 33: En mijn oprechtheid zal getuigen tegen mij op de dag van morgen als jij komt tegen mijn loon voor jouw aangezicht, alles dat niet gespikkeld is of gevlekt van de geiten en donker van de lammeren: gestolen zal dat zijn bij mij.
Oprechtheid: hier gebruikt Jaäkov het woord ´tsèdek´. Tegenwoordig betekent dit woord barmhartigheid, aalmoes.
De dag van morgen: dit kan ook betekenen ´voortaan´.
Tegen mijn loon: of ´op mijn loon´. De betekenis is mij niet duidelijk.
Vers 34: *En Lavan zei: welaan, als het slechts zal zijn naar jouw woord.
Een onduidelijk vers. Als men de woorden welaan en als slechts verwisselt, komt er te staan: En Lavan zei tot hem: zie, het zal zijn naar jouw woord. Op deze manier staat er een logische zin die ook goed in het verband past. Maar als men het op deze manier leest moet de schrijver genoemde twee woorden omgewisseld hebben.
Vers 35: En hij verwijderde op die dag de gestreepte en gevlekte geitenbokken en al de gespikkelde en gevlekte geiten, alles waar iets wits aan was en alle donkere lammeren en hij gaf ze in de hand van zijn zonen.
Hij: Lavan of Jaäkov? Zijn zonen: die van Lavan of van Jaäkov?
Zoals boven al beschreven was waren geiten zwart. Dus geiten en geitenbokken met iets wits waren automatisch niet geheel van één kleur. Lammeren waren per definitie wit; dus de donkere waren Jaäkovs loon.
Vers 36: En hij zette een weg van drie dagen tussen hem en tussen Jaäkov en Jaäkov weidde het kleinvee van Lavan, het overblijvende. Een weg van drie dagen: drie dagreizen.
Het lijkt alsof Lavan hier weer slim wil zijn. Hij scheidt de gekleurde dieren van zijn eigen vee om te voorkomen dat gekleurde rammen egaal gekleurde ooien bespringen en hij laat zijn zoons Jaäkovs vee bewaken. Jaäkov zelf moet Lavans vee hoeden. Denkt hij zo Gods zegen te behouden, zoals hij die de afgelopen veertien jaar ervaren heeft?
Vers 37: En Jaäkov nam voor zich een verse tak van de abeel en van de amandelboom en van de plataan en hij schilde daarop strepen, het wit blootleggend dat op de takken was.
Vers 38: En hij legde de gestreepte takken in de troggen die dienden om water uit te drinken wanneer het kleinvee kwam om te drinken, voor het kleinvee. En zij werden bronstig als zij kwamen drinken.
Bronstig zijn: dit woord heeft zowel mannelijke als vrouwelijk kenmerken. Bedoelt de schrijver zowel de vrouwelijke als mannelijke dieren?
Vers 39: En het kleinvee werd bronstig bij de takken en het kleinvee wierp gestreepte en gespikkelde en gevlekte.
van Selms zegt: een wijdverbreid bijgeloof is dat wat de zwangere ziet van invloed is op de ongeboren vrucht (Zo moest vroeger een zwangere vermijden een zwarte kat te zien).
Vers 40: En de lammeren scheidde Jaäkov af en hij gaf (stelde) het aangezicht van het kleinvee naar het gestreepte en al het donkere kleinvee wit en hij zette voor zich kudden apart en niet had hij hen tegen het witte kleinvee gezet.
Een grammaticaal zeer onduidelijk vers. Van Selms zegt hierover: de bedoeling van Jaäkov is dat de gevlekte mannelijke dieren apart gezet worden en de rest van de kudde moet daarachter aan gaan, zodat hun koppen – en ogen – op de gevlekte dieren gericht zijn.
Of is het zo dat het Jaäkov door zijn gemanipuleer zwart en wit voor ogen wordt?
Vers 41: En het was als al het krachtige kleinvee bronstig was dat Jaäkov de takken voor de ogen van het kleinvee in de troggen legde om bronstig te worden bij de takken.
Vers 42: En bij het zwakke kleinvee legde hij ze niet. En het was dat de zwakken voor Lavan waren en de sterken voor Jaäkov. Het is zeer de vraag of Jaäkov zelf geloofde in de truc van de takken. Straks als hij zijn vrouwen uitlegt hoe hij aan al zijn vee is gekomen is (Genesis 31:10) heeft hij het niet over deze manier van handelen.
Vers 43: En de man brak heel erg door en hij had veel kleinvee en dienstmeisjes en dienstknechten en kamelen en ezels.
De volgorde is apart. Eerst het kleinvee; mogelijk omdat dit hele verhaal daar over gaat. Dan dienstmeisjes. Mogelijk omdat Jaäkovs derde en vierde vrouw dit ook waren?
Eén zoon is niet genoeg (vers 1)
Lea heeft Jaäkov vier zoons gebaard, en Racheel blijft maar onvruchtbaar. In Genesis 30:1 eist zij van Jaäkov dat hij haar ook een kind geeft. Maar letterlijk staat er: Geef op! Aan mij. Zonen. Zowel in de Staten Vertaling, de NBG-vertaling als in de Nieuwe Bijbelvertaling klinkt het keurig: Geef mij kinderen. Maar in de grondtekst wordt niet het woord ‘geven’ gebruikt, maar een apart woord dat gebruikt wordt in uitroepen. Het betekent iets als ‘Welaan!’ of ‘Geef op!’. Na deze uitroep zou men de gebiedende wijs van ‘geven’ verwachten, maar er staat alleen maar het woordje ‘aan mij’. En dan volgt niet het woord ‘kinderen’, maar ‘zonen’.
Vele onvruchtbare vrouwen in Tenach verlangen naar een kind, en speciaal naar een zoon. Denk aan Sara, Rivka, Roet en Channa. Al deze vrouwen zijn dankbaar zodra ze zwanger geworden zijn en een zoon gebaard hebben. Racheel vraagt niet om zwangerschap, nee ze vraagt zelfs niet een zoon, nee, ze vraagt zonen. In vers 24 zal blijken of ze tevreden is met de zoon die God haar geeft.
De ene slavin is de andere niet (vers 3, 4, 7, 9, 10 en 12)
In het Hebreeuws komen twee woorden voor die vertaald worden met slavin of dienstmeisje. Het ene is sjifchah’, het andere is’ ammah’. Het lijkt alsof deze woorden willekeurig dooreen gebruikt worden. Zo wordt Bilha, de derde vrouw van Jakob in Genesis 30:3 ‘ammah’ genoemd, en in vers 4 ‘sjifchah’. De Nieuwe Bijbelvertaling en de NBG-vertaling gebruiken in beide verzen als vertaling het woord ‘slavin’, en de Staten Vertaling heeft het in beide gevallen over ‘dienstmaagd’. Toch is het onbevredigend volkomen verschillende woorden in het Hebreeuws door één Nederlands woord te vertalen. De schrijver noemt Bilha de ene keer ‘ammah’ en de andere keer’ sjifchah’, maar Zilpa noemt hij in vers 9 en 10 beide keren ‘sjifchah’. Als wij geen betekenis hechten aan dit verschillend woordgebruik doen wij de schrijver ernstig tekort. In een zorgvuldig opgebouwd verhaal als dit moeten verschillende woorden een verschillende betekenis hebben. Ik meen dat we hier achter kunnen komen als we de oorsprong van deze woorden nagaan.
Het woord ‘sjifchah’ is afgeleid van het Hebreeuwse woord ‘sjafach’ dat ‘uitgieten’ betekent. De woorden die van dit kernwoord afgeleid zijn hebben te maken met het ‘uitgieten’ van het zaad van de voorouder. Met’ sjifchah’ wordt iemand bedoeld die behoort tot de familiekring, tot de clan, tot de ‘misjpogge’ (in dit laatste woord zit ook de wortel sj.f.ch). Ik vertaal dit woord met ‘dienstmeisje’.
Het woord ‘ammah’ is verwant aan het woord dat in het Hebreeuws ‘elleboog’ of ‘onderarm’ betekent. Is een ‘sjifchah’ dus ‘iemand die tot de familiekring behoort’, een ‘ammah’ is een ‘werkster’, een ‘dienstmeid’. Dit woord vertaal ik met ‘werkster’, vooral om het onderscheid tussen deze woorden goed te laten uitkomen.
Met dit betekenisverschil in het achterhoofd begrijpen wij waarom de schrijver Racheel in vers 3 Bilha een ‘ammah’, een werkster, laat noemen. Bilha moet werk gaan verrichten voor haar meesteres, namelijk zwanger worden en een zoon baren voor Racheel. Lea gaat blijkbaar met meer respect om met haar slavin, met Zilpa. Zilpa wordt namelijk steeds ’sjifchah’ genoemd.
Dit verschil in betekenis zal men ook terugvinden bij Hagar en bij Roet.
Een ander opmerkelijk verschil tussen het geven door Racheel en Lea van hun slavin aan Jaäkov is dat als Racheel Bilha geeft – in vers 4 – Jaäkovs naam niet genoemd wordt. Zij gaf hem. Maar als Lea Zilpa geeft – in vers 9 – staat er: Zij gaf haar aan Jaäkov.
Hoorde Jaäkov? Hoorde God? (vers 16 en 17)
In Genesis 16:3 biedt Sarai haar man Avram als tweede vrouw haar slavin Hagar aan. Avram stemde met dit voorstel in, zo zegt de Nieuwe Bijbelvertaling. In de oorspronkelijke tekst staat: Avram hoorde naar de stem van Sarai. In Genesis 30:16 zegt Lea dat ze voor een nacht met haar wettige echtgenoot haar zuster Racheel betaald heeft. Ze zegt dan ook tegen Jaäkov: Kom. Met dit woord ‘komen’ wordt niet alleen naderen bedoeld, maar ook seksuele toenadering met geslachtsgemeenschap. Opvallend is dat Jaäkov niet antwoordt op Lea’s uitnodiging. Er staat alleen: Hij sliep met haar ’s nachts, hij! En God hoorde naar Lea. Het lijkt alsof Jaäkov zich als willoos werktuig laat behandelen door zijn beide vrouwen. Of hij instemde met de deal die zijn vrouwen gesloten hebben, wordt niet vermeld. En hij laat zich gebruiken. Maar er is Eén die wel hoort.
Een andere zoon (vers 24)
Evenals Lea haar kinderen de naam geeft, zo ook Racheel. In Genesis 30:24 staat dat Racheel haar oudste zoon de naam ‘Joseef’ geeft. In de naam Joseef klinkt niets door van wat ze in het vers ervoor gezegd had, namelijk dat God haar smaad weggenomen heeft. Nee, de naam ‘Joseef’ heeft te maken met het begrip toevoegen. Zij geeft zelf trouwens de verklaring van zijn naam door te zeggen: De Eeuwige voege toe aan mij een andere zoon. In de Nieuwe Bijbelvertaling staat het zo: Ik hoop dat de HEER mij er nog een zoon bij geeft. In vrijwel alle vertalingen wordt het woord ‘andere’ vervangen door een woord dat het schrijnende van het woord ‘andere’ verzacht. Maar in de grondtekst staat echt het woord andere! De enige goede conclusie is dan ook dat de zoon die Racheel net gebaard heeft haar niet bevalt. Als Racheel niet voldaan was met de geboorte van één zoon, en een tweede wenste, zou ze het woord ‘tweede’ of ‘nog één’ gebruikt hebben. Ook dat zou al opmerkelijk geweest zijn, want bij geen enkele andere onvruchtbare vrouw in Tenach ziet men dat deze om een tweede kind vraagt als zij eenmaal door Gods genade een kind heeft gekregen. Maar voor Racheel is deze zoon niet de zoon waar ze op gehoopt had. Het moet een ander worden.
Wat er aan Joseef mankeerde bij zijn geboorte is niet duidelijk.
Wel ziet men dat Joseefs vader hem verwent en voortrekt. Zou dit een compensatie zijn voor de afwijzing door zijn moeder?
Jaäkov, waar zijn de witte geiten? (vers 32)
Als Jaäkov veertien jaar bij zijn oom Lavan gewerkt heeft en intussen een gezin heeft gekregen met vier vrouwen en twaalf kinderen vindt hij het tijd geworden om naar zijn vaderland terug te keren. In Genesis 30 :25-43 wordt beschreven hoe zijn schoonvader en oom hem over weet te halen het dienstverband te verlengen. Laban vraagt hem wat hij hem géven zal als loon. Maar Jaäkov gaat hier niet op in.
In Genesis 29:23 staat dat Lavan Jaäkov bedroog toen deze hem zijn bruid gaf. Hij kreeg daar de door hem niet-gewenste vrouw in plaats van de geliefde. In Genesis 30:31 zegt Jaäkov dan ook: Géven hoef je me niets. Jaäkov stelt daarna zijn eigen voorwaarden. Vers 32 – 35 zegt het zo:
Ik zal heden heel jouw kudde doortrekken: verwijderen vandaar al het jonge kleinvee dat gespikkeld of gevlekt is en al het jonge kleinvee dat donker is onder de lammeren en de gevlekten en de gespikkelden van de geiten. En dat zal mijn loon zijn. En mijn oprechtheid zal voor mij getuigen op de dag van morgen als jij mijn loon tegen komt, alles dat niet gespikkeld of gevlekt is van de geiten en donker van de lammeren: gestolen zal het door mij zijn.
En Lavan zei: welaan, als het slechts zal zijn naar jouw woord.
En hij verwijderde op die dag de gestreepte en gevlekte geitenbokken en al de gespikkelde en gevlekte geiten, alles waar iets wits aan was en alle donkere lammeren, en hij gaf ze in de hand van zijn zonen.
Duidelijk is dat Jaäkov de dieren die niet egaal van kleur waren, dus niet helemaal wit of helemaal zwart, voor zich als loon wenst. Een vraag die de beschrijving hier oproept is wel: waarom wordt door de schrijver driemaal uitvoerig de diverse kleurschakeringen vermeld? Een tweede vraag: waarom worden de geiten steeds ‘gevlekt’ en ‘gespikkeld’ beschreven en de lammeren alleen de eerste keer? En waarom worden de lammeren de tweede en derde keer allen tezamen ‘donker’ genoemd?
Een mogelijke verklaring voor deze vragen is de volgende:
In het beloofde land werden in de tijd van Avraham, Jitschak en Jaäkov als vee alleen schapen en geiten gehouden. Alleen in het overjordaanse Gilead was de grond vruchtbaar genoeg om als weide voor runderen te dienen. In het land Palestina zelf leverde de grond geen sappig gras dat geschikt was voor runderen. Het gras dat er groeide was alleen geschikt voor kleinvee. Dit kleinvee bestond uit schapen, en deze waren wit, en uit geiten die zwart waren. Dit kleurenonderscheid is onder andere op te maken uit het boek Hooglied. Daar worden in Hooglied 4:2 de tanden van het meisje vergeleken met pas gewassen en geschoren schapen. En in Hooglied 4:1 wordt haar (zwarte) haar vergeleken met een kudde geiten.
In Genesis 30:32 bepaalt Jaäkov het loon dat zijn schoonvader hem moet uitbetalen. Hij laat zich in natura uitbetalen, namelijk in de vorm van schapen en geiten. Hij bedingt dat alle schapen waar iets zwarts aan is voor hem zullen zijn en alle geiten waar iets wits aan is evenzo. Al deze dieren hadden niet de gewone kleur. Jaäkov onderscheidt zes groepen; donker gespikkelde lammeren, donker gevlekte lammeren, geheel donkere lammeren, wit gevlekte geiten, wit gespikkelde geiten en witte geiten.
In Genesis 30:32, 33 en 35 worden deze verschillende groepen nota bene drie maal genoemd. Maar de goede lezer zal opmerken dat de zesde groep ontbreekt! De witte geiten worden door Jaäkov niet genoemd, in geen van de drie verzen. (De gekleurde lammeren worden in vers 32 als drie aparte groepen genoemd en in vers 33 en 35 samengevat als één groep: de ‘donkere lammeren’).
Zou de oorzaak kunnen zijn dat hij zo’n hekel heeft aan zijn schoonvader die immers Lavan heette, wat betekent ‘de witte’, dat hij zelfs geen ‘witte’ dieren in zijn kudde wil?
Lavan verwisselt (vers 34)
Van Jaäkov is bekend dat hij probeerde anderen te bedriegen. Het bekendste voorbeeld hiervan is het bedrog van zijn vader om diens zegen te krijgen (Genesis 27). In Genesis 30 probeert hij zijn oom Lavan door bedrog diens veestapel afhandig te maken. Maar Lavan kan er ook wat van. Die verwisselt op Jaäkovs huwelijksdag de bruid voor haar zuster (Genesis 29:23). Later beschuldigt Jaäkov hem ervan dat hij zijn loon meerdere keren verwisseld heeft (Genesis 31:7). Het is best mogelijk dat Jaäkov zijn handigheid van zijn moederskant geërfd heeft.
In Genesis 30:34 zegt Lavan iets tegen Jaäkov waarvan de betekenis niet zomaar duidelijk is. In de verzen ervoor heeft Jaäkov zijn oom een voorstel gedaan over wat zijn loon zal zijn. Volgens de Nieuwe Bijbelvertaling reageert Lavan zo: Goed, ik neem je voorstel aan. Lavan kennende kan zo’n duidelijke uitspraak nooit uit Lavans mond komen. De Statenvertaling laat Lavans uitspraak wat onduidelijker klinken: Zie, och ja, het zij naar uw woord. Iets dergelijks staat ook in de grondtekst: Welaan, als het slechts zal zijn naar jouw woord. Een dergelijke vage uitspraak past precies bij Lavans manier van doen, maar het dubbelzinnige in Lavans antwoord wordt nog duidelijker als men in de grondtekst twee woorden verwisselt. Als men de woorden ‘welaan’ en ‘als slechts’ verwisselt, komt er een fraaie volzin, die sterk overeenkomt met wat de Nieuwe Bijbelvertaling zegt: Zie, het zal zijn naar jouw woord. Zo hád het moeten klinken, maar nu spreekt Lavan iets dat dubbelzinnig is.