< Alle onderwerpen
Printen

Genesis 18-19

SODOM EN GOMORRA

Als het verbond van God met Abraham (Gen. 15) wordt vernieuwd in Genesis 17, moet de geboorte van de zoon er toch eindelijk van komen. Opnieuw wordt een zoon beloofd. Drie mannen komen op het heetst van de dag langs en Abraham ontvangt hen met voorbeeldige oosterse gastvrijheid. Zelfs het gemeste kalf wordt van stal gehaald. Tijdens de maaltijd blijft Sara in de tent. Ze kan horen wat er wordt gezegd:
‘Over een jaar kom Ik zeker terug en dan zal uw vrouw Sara een zoon hebben’(18:10).
Sara zal de moeder van Israël zijn. Nu schiet Sara in de lach, na eerst Abraham in 17:17. Beiden geven ze op die manier uitleg aan de naam Isaäk, ‘hij lacht’, ‘lachertje’. Sara lacht ‘in zichzelf’, ‘in haar binnenste’. Het is niet hoorbaar maar voor de Heer niet minder duidelijk. Sara lacht om het idee dat ze nog plezier in seks zal hebben, maar de Heer gaat een stapje verder: Hij vraagt zich af waarom Sara lacht om het idee dat ze nog een zoon zal baren. Is er een zaak voor de Heer te wonderlijk?
Sara ontkent dat ze gelachen heeft, maar de Heer zegt: ‘Nee, jij hebt wel gelachen!’ Niet alleen om zijn gelijk te halen maar ook om aan te geven: je hebt écht reden tot lachen.

De mannen vertrekken richting Sodom. Een van hen blijft achter: het is de Heer zelf. Twee blijven dus over. Dat is voldoende, want op grond van twee of drie getuigen zal een zaak vaststaan. Ze gaan als getuigen naar de stad om te zoeken naar rechtvaardigen, blijkt straks. Ze gaan om te redden, niet om te vernietigen. De engelen moeten zien of het klopt wat er over Sodom tot de hemel doordringt. De redding is hun eigenlijke werk.
De Heer die getreuzeld heeft bij het weggaan, biecht Abraham zijn plannen op: Sodom krijgt een finale inspectie en Abraham, de rechtvaardige, springt meteen in voor de andere mogelijke rechtvaardigen: misschien zijn het er vijftig, vijfenveertig, dertig, twintig, tien…’
Als een heuse handelaar maakt hij er bijbels handjeklap van. Bij tien blijft de teller hangen: tien is minjan, het aantal mannen dat je nodig hebt om een godsdienstoefening in de synagoge te houden. Tien is het minimum voor Sodom en zij kunnen de stad redden. Maar worden ze gevonden? In hoofdstuk 19 blijkt van niet. Lot ontvangt de mannen met alle egards, maar de mannen van Sodom verdringen zich voor zijn deur, ‘van jong tot oud’. ‘Wij zullen hen kennen,’ lezen we in 19:5. Uit het vervolg blijkt dat ze ‘bekennen’ bedoelen, gemeenschap hebben met. Is hiermee nu gezegd dat die hele bevolking dagelijks met homoseksuele uitspattingen bezig is? Iedereen begrijpt dat dat niet het geval is. Het gaat om een tekening van Sodom: de stad is door en door verrot en dat wordt op deze manier verteld. Zoals de gastvriendschap van Lot model is voor de manier waarop je in de wereld staat. Lot heeft er zelfs zijn dochters voor over…
De engelen nemen nu het heft in handen. Ze verzamelen degenen die ze willen redden. Ook Lots aanstaande schoonzoons. Maar die willen niet: in hun ogen is Lot een grappenmaker (19:14). In het hebreeuws staat: ‘iemand die je laat lachen’, precies de stam van de naam Isaäk! Zij hoeven niet te lachen…
De engelen dwingen Lot, zijn vrouw en dochters om mee te gaan, de te verwoesten stad uit.
In de hectische situatie van het moment krijgt Lot het nog voor elkaar naar een kleine stad in de buurt te mogen vluchten, Soar. Daarmee redt hij het stadje. Die ene rechtvaardige was voor Soar genoeg waar Sodom er tien nodig had!
Dan worden de steden en de gehele streek omgekeerd. Lot en zijn dochters zijn gered. De vrouw van Lot niet. Zij heeft omgekeken, iets wat door de engelen in 19:17 nadrukkelijk gevraagd was niet te doen. Ze wordt een zoutpilaar.
Gidsen die groepen heden ten dage rondleiden in het gebied van Sodom wijzen nog wel eens op de zoutpilaren die er staan: ‘Daar heb je de vrouw van Lot!’
Lots vrouw blijft naamloos. Net als zijn dochters. Hij koos het gebied van de Jordaan uit om er groot te worden, nu is hij een holbewoner. Dat is nog niet het eind van het verhaal. Op een bizarre manier verwekt hij bij zijn beide dochters een zoon: Moab en Ben Ammi. Hij is hun vader en grootvader tegelijk, en daarmee vader van de Moabieten en de Ammonieten. In Deutrernomium 23:3 (Hebreeuws: 23:4) lezen we dat geen Ammoniet en geen Moabiet in de gemeente van de Heer mag komen. Maar we lezen elders óók dat Ruth uit Moab kwam en indirect de overgrootmoeder werd van de grote koning, David. Het is toch een beetje goed gekomen met Lot.

Onderstaande tekst werd eerder gepubliceerd in “Van Ver Halen, een verhaal achter de bijbelverhalen”, Meinema 2005.

Dr. Piet van Midden doceert Hebreeuws aan de Tilburg School of Catholic Theology, afdeling Bijbelwetenschappen en Kerkgeschiedenis. Hij is op social media actief met een dagelijkse snelcursus Hebreeuws, is schrijver, uitgever en adviseert de reisorganisatie High Flight International.

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *