Genesis 14
Deze bijdrage van Lukas de Groote verscheen eerder in Stethoscoop op Genesis, uitgegeven door de stichting Amphora Books, 2010.
Avrams strijd met koningen. Avram en Melchitsèdek.
In dit verhaal wordt ons verteld over de strijd van Avram met een leger van vier koningen. Wat de historische achtergrond betreft: mogelijk dat dit verhaal teruggaat op Elamitische veldtochten in de periode van 1850-1700 voor de gewone jaartelling. De beschreven veldtocht van de koningen kan historisch geweest zijn. Helaas zijn er geen buitenbijbelse gegevens bekend over deze specifieke veldtocht.
Het eerste waar Avram mee geconfronteerd was toen hij zijn vader verlaten had was honger. Het tweede was oorlog. Er was nog geen enkel uitzicht dat Gods beloften uit zouden komen: hij had geen nageslacht en geen land terwijl die hem in het vooruitzicht gesteld waren.
Vers 1: En het geschiedde in de dagen van Amrafel, de koning van Sjinar, Arjoch, de koning van Elasar, Kedorlaomer, de koning van Elam, en Tidal, de koning van Gojiem.
Amrafel: volgens sommigen zou dit een andere naam zijn voor de beroemde koning Nimrod. Volgens anderen zou Hammoerabi bedoeld zijn. De betekenis van deze naam in het Akkadisch is ‘Ik heb gezien’, of ‘Zie, de mond van God’.
Sjinar: hiermee wordt het tweestromenland aangeduid. Zie Genesis 10:10 en 11:2 en Jozua 7:21. Hirsch zegt dat Babylon hiermee bedoeld is.
Arjoch: een Soemerische naam. Volgens Daniël 2:14 betekent het ‘dienaar van de maangod’.
Elasar: dit is de naam van de Babylonische stad Lassar.
Kedorlaomer: ‘dienaar van Lakamar’. Lakamar was een godheid van Elam. Volgens Benno Jacob was dit ongetwijfeld de echte naam van deze koning.
Elam: betekenis ‘hoog’. Zie Genesis 10:22 en 1 Kronieken 1:17. Volgens rabbijn Hirsch is hiermee Medië bedoeld.
Tidal: een Hittitische koningsnaam, een tijdgenoot van Hammoerabi van Babylon.
Gojiem: ‘Volken’. Het is ook de aanduiding van de volken in het noorden van het huidige Syrië. Benno Jacob en Hirsch zeggen dat allerlei volken bedoeld zijn. Dit woord komt als zodanig ook voor in Jozua 12:23.
Volgens Benno Jacob is de volgorde van de namen vreemd. Kedorlaomer is namelijk de aanvoerder, en deze wordt als derde genoemd. Mogelijk dat de beginletters van de namen van deze koningen betekenis hebben? De namen van de eerste twee koningen beginnen namelijk met de aleph, de eerste letter van het Hebreeuwse alfabet, Kedorlaomer begint met de middelste letter en Tidal met de laatste letter.
Hirsch zegt dat aantal van vier koningen symbolisch is voor de vier grote wereldrijken en daarmee voor de hele wereldgeschiedenis.
Vers 2: Zij maakten oorlog met Bera, de koning van Sedom, en met Birsja, de koning van Amora, Sjinav, de koning van Adma, en Sjemever, de koning van Tsevojiem, en de koning van Bela, dat is Tsoar.
Oorlog maken: in het Hebreeuws wordt het woord ’maken’ gebruikt. Wij zouden zeggen ‘de strijd aanbinden’.
Bera: de betekenis is niet zeker. Rasji verklaart dat dit woord betekent ‘dubbel slecht’. Deze koning was slecht tegenover God en tegenover mensen. Het woord ‘ra’ is het Hebreeuwse woord voor ‘slecht’ en de letter ‘b’ is de tweede letter van het alphabet.
Sedom: betekenis onbekend. Later wordt deze stad berucht om zijn slechtheid.
Birsja: betekent ‘robuust’. Rasji geeft als uitleg, ook weer op grond van de Hebreeuwse letters ‘Door slechtheid hoger gestegen’.
Amora: betekent ‘overstroming’.
Sjinav: ‘Sin (de maangod) is mijn vader. Rasji verklaart: ‘Die zijn vader (die in de hemel is) haatte.
Adma: betekent ‘grond, akker’.
Sjemever: ‘De naam is machtig’. Hierbij geeft Rasji als uitleg dat dit betekent dat hij zich verzet tegen de allerhoogste.
Tsevojiem: betekent‘hyena’s’.
Bela: betekent ‘ondergang’.
Tsoar: betekent ‘klein’.
Vers 3: Deze allen waren bondgenoten in het dal van Sidiem, dat is de zoutzee.
Bondgenoten zijn: als bondgenoten trokken ze op.
Sidiem: betekenis ‘dal der demonen’?
Zoutzee: de (latere) Dode Zee.
Vers 4: Twaalf jaar hadden zij Kedorlaomer gediend en in het dertiende jaar kwamen zij in opstand.
In opstand komen: Waarschijnlijk zagen zij kans onder de heerschappij van Kedorlaomer uit te komen toen andere volken in opstand gekomen waren. De strafexpeditie van Kedorlaomer richt zich namelijk tegen een groot aantal volken in het hele gebied van het Nabije Oosten.
Vers 5: En in het veertiende jaar was Kedorlaomer gekomen, en de koningen die met hem waren. En ze sloegen de Refaïeten in Asjterot Karnajim en de Zoezieten in Ham, en de Emieten in Sjavee Kirjatajim
Refaïeten: de nakomelingen van Rafa. Het waren reuzen. Later zijn ze door de Moabieten en Ammonieten uitgeroeid, volgens Deuteronomium 2:10 en 21.
Asjterot Karnajim: ‘de gehoornde Astarte’s’. Dit was de hoofdstad van de laatste koning der Refaïeten, Og van Basan. Zie Deuteronomium 1:4 en Jozua 12:4, 13:12 en 31.
Zoezieten: dit volk wordt uitsluitend hier vermeld.
Ham: een onbekende plaats.
Emieten: reuzen uit Moab. Deze worden ook nog vermeld in Deuteronomium 2:10,11.
Sjavee: ‘vlakten’.
Kirjatajim: ‘dubbelstad’. Deze zeer oude stad lag ten oosten van de Jordaan.
Volgens Cassuto legden de vier koningen dezelfde route af die later de Israëlieten zouden volgen, maar in omgekeerde volgorde. Zie Deuteronomium 1-3.
Vers 6: en de Chorieten op hun bergen van Seïer, tot El Paran, dat is tegen de woestijn.
Chorieten: deze woonden in het bergland van Seïer voordat ze door de Edomieten, de afstammelingen van Esau, verdreven werden.
Seïer: ‘begroeid’. Het woord ‘begroeid’ kan zowel ‘harig’ als ‘bosrijk’ betekenen. Het is de aanduiding van een bergachtig gebied dat later door Esau en zijn nakomelingen bewoond werd.
El Paran: ‘God is heerlijk’. Benno Jacob denkt dat hiermee Eilat aan de golf van Akaba bedoeld is.
Vers 7: En zij keerden terug en zij kwamen tot Een Misjpat, dat is Kadesj. En zij versloegen heel het veld van de Amalekieten en ook de Emorieten die woonden in Chatsetson Tamar.
Nadat de koningen het verste doel van hun veldtocht bereikt hadden keerden zij om en aan de westkant van de slenk van de Dode Zee trokken zij weer naar het noorden.
Een Misjpat: ‘bron van het gericht’. Het is de oudere naam voor de oase van Kadesj Barnea, 75 km. ten zuiden van Beëer Sjeva.
Kadesj: ‘gewijd’.
Amalekieten: deze woonden later ten zuiden van het stamgebied van Jehoeda in de Negev. Amalek was in de tijd dat dit verhaal speelt nog niet geboren. De uitdrukking ‘het veld van de Amalekieten’ is dus een anachronisme. Bedoeld zal zijn ‘het gebied waar later de Amalekieten woonden’.
Emorieten: ‘bergbewoners’. Later wordt deze naam wel gebruikt om alle niet-Israelitische bewoners van Kenaän mee aan te duiden.
Chatsetson Tamar: ‘Tamar’ betekent ‘dadelpalm’. Volgens Benno Jacob is de hoofdstad bedoeld. Mogelijk dat het hier gaat over de oase Een Gedi. Zie 2 Kronieken 20:2.
Vers 8: En de koning van Sedom ging uit, en de koning van Amorra en de koning van Adma en de koning van Tsevojiem en de koning van Bela, dat is Tsoar. En zij stelden zich in slagorde op tegen hen tot de oorlog in het dal Sidiem.
Benno Jacob: Het is bespottelijke grootheidswaanzin dat vijf armzalige stadsvorsten het op durven nemen tegen vier verbonden grootmachten.
Vers 9: Met Kedorlaomer, de koning van Elam, en Tidal, de koning van Gojiem, en Amrafel, de koning van Sjinar, en Arjoch, de koning van Elasar: vier koningen met de vijf.
De rabbijnse uitleg is dat deze strijd symbolisch verstaan moet worden. De vier koningen zijn symbool voor de vier grote wereldrijken die gaan komen.
Philo van Alexandrië denkt dat het om een symbolische strijd gaat tussen de vier elementen (aarde, lucht, water en vuur) en de vijf zintuigen van de mens. Het zou dus gaan om een strijd tussen mens en natuur.
De rabbi van Luntshitz zegt: het is symbolisch voor het leven van de mens. De eerste twaalf jaar van zijn leven zijn de zintuigen onderworpen aan de natuurelementen. In het dertiende jaar komen de zintuigen in opstand. In het veertiende jaar ontbrandt de strijd. Maar Avram, als incarnatie van Gods wet, bevrijdt de mens voorgoed van de gevangenschap van de natuurelementen.
Vers 10: En het dal van Sidiem had putten, asfaltputten. En de koning van Sedom en Amora vluchtten, en zij vielen daarin. En de overgeblevenen waren naar het gebergte gevlucht.
Van strijd is niet eens sprake, gezien de overmacht begrijpelijk.
Vluchten: hier wordt het woord ‘wegvluchten’ gebruikt. Er bestaat ook een andere woord voor ‘vluchten’, dat betekent dat men vlucht met een bepaalde bestemming.
Vers 11: En zij namen al het bezit van Sedom en Amora en al hun voedsel, en zij gingen.
Gaan: er staat niet dat zij heengingen, nee ze vervolgden hun weg waarbij dit gebeuren slechts een korte onderbreking was.
Vers 12: En zij namen Lot en zijn bezit, de zoon van de broer van Avram, en zij gingen. Want hij woonde in Sedom.
Te midden van grote politieke gebeurtenissen wordt hier de verbinding gelegd met het leven van Avram.
De zoon van de broer van Avram: met deze uitdrukking wordt de werkelijke familieverhouding tussen Lot en Avram getekend. In vers 16 wordt Lot ‘zijn broer’ genoemd. Het woord ‘broer’ kan betrekking hebben op mannen die dezelfde vader of moeder hebben, maar dit woord heeft vaak ook een ruimere betekenis van mannelijke verwant of zelfs volksgenoot.
Wonen in: in Genesis 13:12 staat dat Lot tot bij Sedom woonde. Nu is hij blijkbaar al inwoner van de stad geworden.
Vers 13: En een ontkomene kwam en vertelde (het) aan Avram de Hebreeër. En hij woonde bij de eiken van Mamree, de Emoriet, de broer van Esjkol en de broer van Aneer. En zij waren heren van het verbond van Avram.
(Het): Wat de ontkomene Avram vertelt wordt ons niet meegedeeld. Mogelijk dat de tekst op deze wijze suggereert dat de ontkomene buiten adem was?
Wonen: in het Hebreeuws wordt het woord ‘sjachan’ gebruikt. Het is niet het gewone woord voor ‘wonen’ (jasjav) wat bijvoorbeeld in vers 12 gebruikt wordt met betrekking tot Lot. ‘Sjachan’ heeft te maken met zich zeker voelen en ‘jasjav’ met een vaste plek hebben waar men gesettled is. ‘Sjachan’ is wonen in relatie tot anderen en niet zozeer met betrekking tot de plaats waar men woont.
Hebreeër: de eerste keer dat dit woord gebruikt wordt. Letterlijk betekent het dat zo’n persoon van Ever afstamt. Zie Genesis 10:21 en 11:16. Maar de symbolische betekenis is belangrijk; het betekent namelijk ‘die van de andere kant’. Het woord ‘Ever’ betekent iemand die van de overkant (van de rivier) komt, maar symbolisch is het: iemand die anders is, van een andere orde is. Dit woord wordt alleen gebruikt om het onderscheid met een andere bevolkingsgroep aan te geven. Mogelijk dat dit woord hier er op duidt dat Avram er eigenlijk niet bij hoorde.
Esjkol: betekent ‘druiventros’.
Aneer: betekent ‘mijn verwant is licht’.
Heer van het verbond: het woord ‘heer’ (Baäl) geeft aan dat er ongelijke verhoudingen waren binnen dit verbond. Avram lijkt een tweederangs bondgenoot. De uitdrukking ‘mannen van het verbond’ (zie vers 24) geeft gelijke verhoudingen aan.
Vers 14: En Avram hoorde dat zijn broer gevangen genomen was. En hij maakte zijn getrainde mannen marsklaar, de in zijn huis geborenen, driehonderdachttien, en hij achtervolgde tot Dan.
Broer: het uiteengaan van Avram en Lot heeft niet de familiebanden verbroken.
Marsklaar maken: letterlijk ‘leeg maken’: meestal wordt gedacht dat bedoeld is de schede waar het zwaard in zit leeg te maken. Het zou een andere uitdrukking zijn voor ‘het zwaard trekken’. Avram zou de ervaren strijders in zijn huis te wapen hebben geroepen.
Getrainden: letterlijk ‘ingewijden’. Mogelijk zijn bedoeld de mannen die Avram zelf opgeleid had.
Driehonderdachttien: vanwaar dit bijzondere aantal? De rabbijnen hebben becijferd dat de getalswaarde van de naam Eliëzer (‘Mijn God is hulp’), de knecht van Avram –zie Genesis 15:2- ook driehonderdachttien is. Bedoeld kan dus zijn een aanduiding voor het collectief ‘knecht’. Of zou de betekenis van de naam Eliëzer bedoeld zijn?
Dan : een stad helemaal in het uiterste noorden van Kenaän bij de bronnen van de Jordaan.
Vers 15: En de nacht verdeelde zich tegen hen, hij en zijn dienaren, en hij versloeg hen. En hij achtervolgde hen tot Chova dat links van Damesek ligt.
De nacht verdeelde zich: gewoonlijk wordt vertaald ‘Hij verdeelde zich tegen hen, ‘s nachts’. Of zou dit betekenen dat waar Avram ging geen nacht was? Vergelijk dit met de vuurkolom die bij de Israelieten was tijdens de uittocht uit de Egypte.
Chova: een plaats vijfenzeventig km. ten noorden van Damaskus.
Links: omdat men geachte werd in principe met het gelaat naar het oosten te staan was de linker zijde het noorden.
Vers 16: En hij bracht al het bezit terug, en ook Lot zijn broer, en al zijn bezit had hij teruggebracht, en ook de vrouwen en het volk.
Benno Jacob zegt: op grond van het feit dat Avram het huisraad en de levensmiddelen weer in beslag nam kan men opmaken dat hij niet het geregelde leger heeft overvallen, maar de tros die altijd achter een overwinnend leger aantrok.
Vers 17: En de koning van Sedom ging uit hem tegemoet nadat hij teruggekeerd was van het verslaan van Kedorlaomer en van de koningen die bij hem waren, naar de vrije vlakte, dat is het dal van de koning.
Benno Jacob zegt dat ‘het verslaan van Kedorlaomer’ een uitspraak is van de koning van Sedom, maar het is een grote overdrijving.
Dal van de koning: mogelijk is bedoeld het koningsdal vlak bij het latere Jerusalem. In vers 8 en 10 is sprake van het dal Sidiem met asfaltputten waar de koningen in vielen.
Vers 18: En Malki Tsedek, koning van Sjaleem, had brood en wijn naar buiten gebracht. En hij was priester voor God de allerhoogste.
Malki Tsedek; ‘koning der gerechtigheid’. Deze naam komt ook voor in Psalm 110:4. Deze koning was ‘tsèdek’ (rechtvaardig), in tegenstelling met de koning van Sedom.
Priester: hier is het voor het eerst dat deze term gebruikt wordt.
God: ‘El’. Hier staat de verkorte vorm, en niet ‘Elohiem’, de gewone aanduiding voor ‘God’. Het betekent ‘de eerste in macht’.
Sjaleem: dit zou de oorspronkelijke naam van Jerusalem geweest zijn. Na ‘de binding van Jitschak’ in Genesis 22 zou de naam Jerusalem ontstaan zijn, als combinatie van twee woorden: ‘Hij zal (voor)zien’ en ‘Sjaleem’ = vrede.
Vers 19: En hij zegende hem en hij zei: Gezegend is Avram, voor God de allerhoogste, bezitter van hemel en aarde.
Eigenaar: ook al is dit woord oorspronkelijk afgeleid van een woord dat ‘maken’ betekent, toch is de gewone betekenis van het werkwoord waar dit naamwoord van afgeleid is ‘verwerven,’, ‘kopen’, bezitten’.
Voor: de zegen die God Avram gegeven heeft keert terug naar God, is als het ware wederkerig.
Vers 20: En gezegend is God de allerhoogste, die jouw vijanden in jouw hand heeft overgeleverd. En hij gaf hem het tiende van alles.
Volgens de wetgeving later krijgen priesters ook het tiende deel.
Vers 21: En de koning van Sedom zei tot Avram: Geef mij de levende personen. En het bezit, neem het voor jou.
Vers 22: En Avram zei tot de koning van Sedom: Zou ik mijn hand opheffen naar de Eeuwige, God de hoogste, bezitter van hemel en aarde?
Avram zweert hier en zegt dat ‘de Eeuwige’ en ‘God de allerhoogste’ één en dezelfde zijn.
De hand opheffen: een andere uitdrukking voor ‘een eed zweren’.
Vers 23: Beslist geen draad of schoenriem zal ik nemen van alles wat van jou is. Zodat jij niet kunt zeggen: Ik, ik heb Avram rijk gemaakt.
Vers 24: Het zij verre van mij. Slechts wat de knapen gegeten hebben, en het deel van de mannen die met mij gegaan zijn, Aneer, Esjkol en Mamree, laat die hun deel nemen.
Knapen: met dit woord worden in het algemeen jongvolwassen mannen aangeduid, maar ook kunnen oudere mannen bedoeld zijn die in dienst staan van een ander.
Mannen: Avram noemt zijn bondgenoten ‘mannen’, en geen ‘heren’. Zie vers 13. Ook al was Avram degene die het voortouw genomen had, toch stelt hij zijn bondgenoten op hetzelfde niveau.