< Alle onderwerpen
Printen

Psalm 113

Psalm 113 is een psalm die uitsluitend lof van God bevat. Met deze Psalm begint in de Joodse traditie het Hallel, de serie van zes Psalmen (113-118) die tijdens bepaalde Joodse feestdagen, te weten de drie zg. Pelgimsfeesten: Pesach, Shavoeot en Sukkot en Channukah wordt gezongen. In vele synagoges wordt het ook op de Israelische onafhankelijkheidsdag gezongen. Er wordt vanuit gegaan dat het Hallel tijdens de tempeldienst op deze feestdagen werd gezongen. Het wordt ook wel “Egyptisch Hallel” genoemd vanwege de verwijzing naar de exodus uit Egypte in Psalm 114.

Het Hallel bevat alleen lof en dank van God, geen petitie, zoals dat in sommige andere psalmen wel het geval is. Het heeft zijn naam te danken aan het eerste woord van Psalm 113, Haleloeja—Prijst de Eeuwige!—dat op het einde van deze en meerdere van de andere Psalmen terugkomt. Behalve dit Hallel staat Psalm 136 bekend als het “Groot Hallel.” Tijdens de Pesach seder wordt het Groot Hallel gezongen na het gewone, of volle, Hallel. Daarnaast bestaat er een kortere versie, half-Hallel genoemd, waarbij de eerste elf verzen van zowel Psalm 115 als Psalm 116 worden weggelaten. Deze versie wordt onder andere gereciteerd op de eerste dag van de maand, de nieuwe maan, Rosh Chodesh. In de Joodse liturgische tradities bestaan er meerdere melodieën voor de afzonderlijke Psalmen van het Hallel. Sommige, zoals Psalm 114 en 118, zijn zeer populair. Soms worden delen gezongen en andere delen (stil) gelezen. Psalm 113, zoals sommige andere psalmen, is waarschijnlijk bedoeld als een antifoon (antwoord-Psalm) en wordt vaak ook zo uitgevoerd.

Psalm 113 looft de alom aanwezigheid van God, chronologisch, geografisch, en onder de verschillende sociale lagen van de mensen. In v. 2 wordt opgeroepen tot voortdurende lof van God in de tijd (“nu en voor altijd”). Dit wordt in v. 3 aangevuld met de lof van God in de hele ruimte (“van zonsondergang tot zonsopgang”, i.e. van oost naar west). V. 4 bezingt de grootsheid van God op aarde (“boven de volkeren”) en in de hemel. In v. 5 wordt de idee dat God zowel op aarde als in de hemel regeert, herhaald, ditmaal met gebruik van het beeld van de troon: Zijn troon staat hoog in de hemel maar hij ziet wat er beneden op aarde gebeurt. Dit vormt de overgang naar verzen 7-9, waar de zorg van God voor de mensen wordt geloofd. Met name de zwakkere categorieën passeren de revue: de arme, zittend in het stof, en—in de tweede parallelle vershelft—, de behoeftige, levend op de vuilnisbelten. In vers 8 komen de rijke mensen aan de beurt, maar dan vooral als de situatie waartoe de armen van v. 7 worden verheven (“Hij laat hen aanzitten met prinsen, met de edelen van zijn volk.”) De Psalm eindigt met speciale aandacht voor een in de bijbel notoire categorie van verschoppelingen, de onvruchtbare vrouw: God geeft haar kinderen!

Verwijzingen naar (delen van) het Hallel zijn te vinden in het Nieuwe Testament. Zo wordt het feit dat Jezus met zijn leerlingen een hymne zong bij het laatste avondmaal (Mat 26:30, Mk 14:26) vaak gezien als een verwijzing naar het Hallel, ervan uitgaande dat het laatste avondmaal een sedermaaltijd was. De gezangen van de menigte bij de intocht van Jezus als de koning messias, gedurende Pesach in Jeruzalem, zoals beschreven in Joh 12:12-13, bevatten een verwijzing naar Psalm 118:25-26 (“de koning van Israel” is daarbij een toevoeging).

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *