< Alle onderwerpen
Printen

Psalm 046

Een lied van Godsvertrouwen

Het tweede boek van het Psalter opent met een achttal Psalmen van de Korachieten, 42-49. Zij waren aan de tempel verbonden Levieten die fungeerden als poortwachters (1 Kronieken 9:19) en zangers (2 Kronieken 20:19).

Helpen

Aan het slot van Psalm 44 klinkt een hartstochtelijke oproep aan God om op te staan, om te helpen en te verlossen (vergelijk Psalm 3:8). De woordcombinatie die in Psalm 44:27 wordt gebruikt, “hulp voor ons”, vinden we ook in Psalm 46:2. Wordt op deze plaatsen het zelfstandige naamwoord hulp gebruikt, in Psalm 46:6 vinden we het werkwoord helpen: “God helpt haar”. Dit werkwoord staat daar in een imperfectumvorm. Deze werkwoordsvorm duidt erop dat God bij herhaling helpt. Dit helpen is een van de vele vormen van activiteit van de Eeuwige in dit Bijbelse lied.

Vertrouwen

Psalm 46 spreekt het volle vertrouwen uit in deze God. Dat vertrouwen wordt met meerdere termen verwoord:

  • God als schuilplaats (46:2; het woord komt onder meer terug in Psalm 91:9),
  • God als kracht (46:2; ՙoz, woordspel in het Hebreeuws met het woord voor hulp, ՙèzrah),
  • God als burcht (46:8.12; dat woord komt weer voor in Psalm 48:4).

 
Dat vertrouwen berust op Gods daden uit verleden. Daaraan refereert de tweede regel van vers 2, “ten zeerste een hulp in benauwdheden bevonden”. Het meervoud “benauwdheden” duidt erop dat deze in vers 2b getrokken conclusie op meerdere ervaringen berust. De zangers kijken hier achterom. We zouden dat kunnen verbinden met wat in Psalm 44:2 wordt gezongen: “God, met onze oren hebben wij gehoord / onze voorouders vertelden ons / het werk dat U verrichtte in hun dagen / in de dagen van eertijds”. Gods handelen is doorverteld, zodat het niet vergeten kon worden.

Het lijkt mij dat één daad van de Eeuwige vooral door Psalm 46 heen schemert, namelijk de bevrijding uit Egypte. Ook daar redt God bij het aanbreken van de morgen (Psalm 46:6b; Exodus 14:24.27). Het sidderen van de aarde (Psalm 46:7b) doet denken aan het sidderen van de bewoners van de aarde in Exodus 15:15. Hij vernietigt het oorlogstuig van de Egyptenaren (Exodus 15:4).

Hij woont te midden van zijn volk

Deze God die sterker is dan het woeden van de volken (Psalm 46:7), woont te midden van zijn volk (Psalm 46:6a). Deze woorden doen denken aan de laatste woorden van het boek Ezechiël, waar de naam van de Godsstad is: “De Eeuwige is daar” (Ezechiël 48:35). Wankelen de bergen (Psalm 46:3b), de Godsstad (deze term ook in Psalm 48:2.9) wankelt niet, omdat God in haar midden is (Psalm 46:6a). Hij helpt haar, bezweert wat haar benauwt. Water doet de stad van God leven, verheugt haar (Psalm 46:5). Daarbij wordt verwezen naar Jesaja 8:6, maar men kan daarbij vooral denken aan de tempelbeek van Ezechiël 47.

Sterk vertrouwen

Hoe sterk het vertrouwen in de Eeuwige is, wordt bezongen in vers 3-4: al zou de aarde in beweging komen, de chaos losbreken, dan nog vrezen wij niet. Beeldend wordt die chaos beschreven met een afwisseling van de termen “bergen” en “wateren”: bergen – wateren – wateren – bergen. Het hier uitgesproken vertrouwen in de Eeuwige doet denken aan de geloofswoorden van Habakuk in Habakuk 3:17-19.

Overmacht

Vaak worden in de Psalmen vijanden en dreigende krachten genoemd, die het bestaan bedreigen. Dat is ook het geval in Psalm 46. Het geloof in de Eeuwige moet beleden worden juist in die werkelijkheid. Die werkelijkheid kan het geloven aan het wankelen brengen, maar in Psalm 46 wordt het geloof beleden in Gods overmacht over de bedreigingen. Deze overmacht wordt herhaaldelijk in het lied verwoord:

  • in het refrein in vers 8 en 12 door aan Gods naam de aanduiding “van de hemelse legermachten” toe te voegen.
  • in vers 11 door het herhaalde “verheven”. Daarmee kunnen we een verband leggen met het verheven zijn van Gods hand in Micha 5:8-9, waarbij ook sprake is van vernietiging van oorlogstuig.

 
Gods overmacht wordt zichtbaar in zijn krachtmeting met de volken (vers 7) en zijn macht in de strijd (vers 9-10).

Godsnaam

Meermalen klinkt in Psalm 46 Gods eigennaam JHWH: in vers 8, 9 en 12. Deze naam die Gods verbondenheid uitdrukt en die bemoedigt, is centraal in de theologie van TaNaCh, zoals blijkt uit de grote frequentie in de negenendertig boeken. Veel van de inhoud van TaNaCh, en dat geldt ook voor Psalm 46, is wat tegenwoordig “traumaliteratuur” wordt genoemd, ontstaan vanuit diepe nood. In die nood is de God-die-erbij-is een sterk houvast.

Gods verbondenheid wordt in Psalm 46 twee keer (vers 8 en 12) verbijzonderd door te wijzen op de verbinding van God aan één individu: God van Jakob. Deze aanduiding komt in het Psalter bij herhaling voor, naast de genoemde plaatsen in 75:10; 76:7; 81:5; 84:9 (ook daar parallel met de aanduiding “HEER van de hemelse legermachten”); 94:7; 114:7 en 146:5. In Psalm 132:5 vinden we: Machtige van Jakob. Deze God is het van Wie Jakob op zijn sterfbed zei dat Hij hem als een herder geleid had, zijn leven lang (Genesis 48:15).

Driedelig

Zo is Psalm 46, driedelig vanwege het sela aan het eind van vers 4, 8 en 12, een krachtig getuigenis van vertrouwen op de Eeuwige en zijn bijstand en ook een lied van dankbaarheid dat deze God onze God wil zijn. Mensen zingen dit elkaar toe (getuige het “kom, zie” in vers 9) en laten daarin de Eeuwige zelf aan het woord in vers 11, waarin Hij de machtigen oproept hun oorlogen te staken en Hem als koning te erkennen.

Getuige het “zie” worden mensen uitgenodigd niet alleen te horen wat over God gezongen wordt, maar het ook met eigen ogen te ontdekken.

 

Adri van der Wal
afgerond 25 oktober 2025

Inhoudsopgave