Matteüs 25: 1-13
De gelijkenis van de tien meisjes
door Peter Tomson
De ‘familie’ van bruiloftsmaal-gelijkenissen
De parabel van de tien meisjes behoort tot de bruiloftsmaal-gelijkenissen; zie daarover de aantekeningen bij Matt 22:1-14 voor zondag 15 oktober 2017. Ook in deze gelijkenis gaat het om de uitnodiging tot een feestmaal en de manier waarop de genodigden daarop ingaan. Een bijkomend motief is dat de bruidegom uitblijft en de meisjes heel lang laat wachten. De pointe wordt bereikt doordat vijf meisjes nog wel olie voor hun lampjes blijken te hebben, en vijf niet. De vragen wat die olie voorstelt, waarom vijf meisjes nog voorraad hebben en vijf andere niet, en waarom de bruidegom pas te middernacht komt, worden heel verschillend beantwoord.
De gelijkenis in Matteüs
De gelijkenis komt enkel in Matteüs voor. Ook de inleiding is typisch Matteaans: ‘Dan zal het Koninkrijk der Hemelen lijken op tien meisjes…’ De gelijkenis volgt op hoofdstuk 24, Matteüs’ versie van de ‘synoptische apocalypse’ die afsluit met een serie kleine gelijkenissen. Dan komt hoofdstuk 25 met de uitgewerkte gelijkenissen van de tien meisjes, van de talenten, en van het oordeel van de Zoon des Mensen. Onze gelijkenis is dus geheel ingebed in Matteüs’ grote eschatologische slotdeel dat voorafgaat aan het lijdensverhaal.
In dat licht is het terecht wanneer men als ‘les’ van de gelijkenis aangeeft: het uitblijven van de wederkomst van Jezus en de noodzaak om desondanks waakzaam te blijven (vgl. het slotvers, 25:13). Matteüs schrijft tenslotte eind eerste eeuw. Ook vanwege het voorkomen enkel in dit evangelie nemen vele exegeten daarom aan dat de gelijkenis afkomstig is van Matteüs of zijn traditie. Toch zijn er gronden om aan te nemen dat de gelijkenis uit de traditie van Jezus stamt. In dat geval klinkt de ‘les’ iets anders, meer verwant aan de rabbijnse gelijkenissen.
Joodse achtergronden
Deze gelijkenis lijkt sterk op een andere die wordt toegeschreven aan Jochanan ben Zakkai (zie zondag 15 oktober). Daarin nodigt de koning zijn gasten uit, zonder te zeggen wanneer het feest begint. De verstandigen zeggen: het zal niet lang duren, zo’n paleis is welvoorzien, en ze wachten in feestkleding bij de poort. De dommen zeggen: voor zo’n groot feest is veel voorbereidingstijd nodig, en ze gaan verder met hun werk. Als het feest eindelijk begint, mogen de verstandigen naar binnen, maar de dommen met hun vieze werkkleding niet. Moraal: wees elke dag bereid! In de redactionele context van de Babylonische Talmoed (Sjabbat 153a) geldt dit de sterfdag, maar niet in de gelijkenis zelf. Deze is ‘opgehangen’ aan Pred 9:8 (NBG): ‘Laten uw klederen te allen tijde wit zijn en olie ontbreke niet op uw hoofd!’ – wat veeleer slaat op het dagelijks zich verheugen op de komst van de Messias en de verlossing.
Ook de gelijkenis van de tien meisjes heeft bijbelse achtergronden. August Strobel heeft verbanden aangewezen met Exodus (Novum Testamentum 2 [1958] 199-227). Dat geldt m.n. Matt 26:6: ‘Midden in de nacht klonk er luid geroep: daar is de bruidegom’ – vgl. Ex 11:4-6: ‘Tegen middernacht zal ik rondgaan in Egypte … overal in Egypte zal luid gejammerd worden.’ Strobel veronderstelt dat de gelijkenis oorspronkelijk thuishoorde in de context van Pesach, het feest waarop de uittocht uit Egypte ‘te middernacht’ wordt gevierd. Het gaat om een cluster van motieven, waar ook de kleine verwante gelijkenis uit Luc 12:35-38 bij hoort: ‘Laten uw lendenen omgord zijn en uw lampen brandende, weest als mensen die op hun heer wachten wanneer hij van de bruiloft terugkeert’ (NBG). De ‘omgorde lendenen’ komen uit Ex 12:11, waar ook gegeten wordt ‘in grote haast’ – allemaal Pesachmotieven.
Strobel zag geen verbinding met de bruidegom en de bruiloft. Deze vinden we wel via de verbinding van Exodus en Pesach met een ander bijbelboek: het Hooglied, dat in rabbijnse tradities vanaf begin tweede eeuw met Exodus geassocieerd wordt. Volledig uitgewerkt vinden we dit in een midrasjverzameling uit de vijfde eeuw (Pesikta de-Rav Kahana 5.6). Het begin van de Uittocht (Ex 12:2) wordt daar verbonden met Hooglied 2:8-12: ‘Hoor! Mijn lief! Hij komt, springend over de bergen… De winter is voorbij…’ (in de hartverwarmende NBVertaling). Mozes, en ook de komende Messias, worden gezien als de ‘geliefde’ van Israël.
Direkt voor ons van belang is een ander verband dat gelegd wordt, nl. met Hooglied 5:2, ‘Ik sliep, maar mijn hart was wakker. Hoor! Mijn lief klopt aan!’ De uitleg is dat Israël uiterlijk wel slaapt, maar innerlijk voorbereid is op de verlossing. Er zijn meer voorbeelden van het gebruik van het Hooglied in Jezus’ prediking, en samen vormen ze een verrassende verklaring voor zijn zelfaanduiding als ‘de bruidegom’ (zie verder mijn artikel in New Testament Studies 61 [2015] 429-447).
De gelijkenis in de Jezus-traditie
We kunnen nooit precies weten wat Jezus gezegd heeft, omdat zijn woorden op zijn best zorgvuldig mondeling zijn overgeleverd voordat ze werden opgeschreven, en dan nog. Wel kunnen we spreken van de traditie van Jezus’ woorden, waarbij in het midden blijft hoeveel hij daarvan zelf gezegd heeft, hoeveel hij van zijn leraren heeft overgenomen, en hoeveel zijn leerlingen later hebben aangepast. Onder dat voorbehoud kunnen we nadenken over de betekenis van de gelijkenis in de Jezustraditie.
In de gelijkenis zoals ze is overgeleverd vergelijkt Jezus zich met de bruidegom die zijn bruid komt ophalen – zoals de verlosser zijn volk komt bevrijden. Het stramien van deze voorstelling wordt gevormd door het Exodusverhaal, aangevuld met de hartverwarmende beeldtaal van het Hooglied. Zo roept de gelijkenis de hoorders op om dagelijks ‘bereid’ te zijn, gericht op het komende Koninkrijk waarin Jezus een centrale rol speelt, ook al zijn we bezet met onze verschillende bezigheden, zoals de wijze meisjes die wel in slaap gevallen zijn, maar genoeg extra olie hebben: ‘Ik slaap, maar mijn hart is wakker!’
De gelijkenis in het leesrooster
De lezing uit Spr 9:1-6 is kennelijk bedoeld om aan te sluiten bij de ‘wijsheid’ van de helft van de tien meisjes. Bij dat getal 5 kun je aan van alles denken. De schematische tweedeling duidt echter op de keuze die ieder voor zich moet maken: ‘verstandig’ zijn of ‘dom’.
Hoe 1 Tess 2:7b-13 erbij past, is de vraag. Paulus spreekt hier met warmte van zijn relatie met de piepjonge kerk in Tessaloniki en herinnert eraan dat hij in zijn eigen levensonderhoud voorziet. Direkt hierna komt het moeilijkste gedeelte voor lezers die zowel van Paulus als van andere Joden houden: zijn uitval tegen de ‘Joden’, die de kerken in Judea vervolgen. Het is echter mogelijk dat Paulus hier bij uitzondering het woord Ioudaioi gebruikt in de zin van ‘bewoners van de provincie Judaea’.
De gelijkenis van de tien meisjes spreekt ons vandaag meer aan als we deze los van haar Matteaanse context horen, meer ook in verwantschap met Farizeeën en rabbijnen. We worden dan opgeroepen om, temidden van onze dagelijkse zorgen en verantwoordelijkheden, toch elke dag Gods Koninkrijk te verwachten en door onze daden voor te bereiden. Jezus speelt hierbij zijn verborgen, raadselachtige hoofdrol als bruidegom-verlosser.