Matteüs 21: 33-44
De Wijngaardparabel in Matteus 21:33-44
Lieve Teugels
De gelijkenis van de “slechte pachters van de wijngaard” is te vinden in de drie synoptische evangeliën en in het apocriefe evangelie van Thomas (Marcus 12:1-9; Lucas 20:9-18; Thomasevangelie 65). De versie van Mattheus wordt in de kerken gelezen. Vermoedelijk is de versie van Marcus echter oorspronkelijker.
De structuur van deze gelijkenis en haar synoptische parallellen verdient enige aandacht. Net als in de meeste rabbijnse parabels, die veelal in midrasj (interpretatie van de Tenach) te vinden zijn, begint deze parabel met een bijbelcitaat. In dit geval is het geciteerde vers, Jes 5:2, ook deel van een parabel, namelijk de bekende wijngaardparabel uit Jesaja 5 die de lezing uit de Tenach van deze zondag vormt.
De parabel begint met een vrijwel letterlijk citaat van deze tekst, rekening houdend met verschillen die kunnen optreden door de vertaling van het Hebreeuws naar het Grieks. Daarna gaat hij naadloos over in de nieuwe gelijkenis, aan het einde van v. 33.
Jesaja 5 is dus de basistekst van onze parabel. De verwijzing naar deze oudere parabel is niet impliciet, maar zeer expliciet en bewust.
Het plot van de parabel in het Evangelie is bekend: een landheer stuurt meerdere slaven, die de opbrengst van de oogst moeten gaan innen bij zijn pachters. Deze worden allen mishandeld of erger. Tenslotte stuurt de heer zijn eigen zoon, die ze uit de wijngaard gooien en doden. In de versie van Marcus volgt nu een retorische vraag die meteen door de verteller, Jezus, beantwoord wordt:
“Wat zal de eigenaar van de wijngaard daarna doen? Hij zal zelf komen om de wijnbouwers om te brengen en hij zal de wijngaard aan anderen geven.” (Mc 12:9).
Interessant is dat de retorische vraag in Matteus een echte vraag wordt, waarop een antwoord volgt van het publiek. Het resultaat is dat het publiek nu een deel van de gelijkenis uitspreekt:
Hiermee lijkt de parabel in Mattheus voorbij: we zijn weer terug in de realiteit van Jezus en zijn publiek. In alle drie de versies van de synoptische evangeliën citeert Jezus vervolgens Psalm 118: 22-23, over de weggeworpen steen die hoeksteen wordt (Mt 21:42). Ook in rabbijnse parabels is het gebruikelijk dat een parabel eindigt met bijbels vers.
Echter, hierna gaat de tekst weer verder met een conclusie van de gelijkenis van de slechte wijnboeren:
Meteen daarna krijgen we, bij Mattheus en Lucas, dan weer een midrasj van het Psalmvers die slechts een indirect verband heeft met de gelijkenis.
In de versie van Marcus vinden we deze midrasj niet en in het Evangelie van Thomas treffen we het citaat uit de Psalmen over de hoeksteen helemaal niet aan. In plaats daarvan lezen we het bekende “Hij die oren heeft, die hore,” dat ook te vinden is in meerdere gelijkenissen in het Nieuwe Testament. Hieruit blijkt dat deze parabel op velerlei wijzen is overgeleverd en dat de evangelisten-redacteuren een hand hebben gehad in de overlevering en de interpretatie ervan.
In de brochure voor Israëlzondag 2014 wordt verwezen naar verschillende interpretaties van deze parabel, al dan niet vanuit het perspectief van een “vervangingstheologie.” Het is goed om stil te staan bij de vraag waarom het hier specifiek over een wijngaard gaat. Een wijngaard wordt vaak metaforisch gebruikt in de bijbel, ook in de basistekst van onze parabel, Jesaja 5. In die tekst staat de wijngaard voor Israël.
Een ander metaforisch gebruik, dat meer contemporain is aan het Nieuwe Testament, wil ik hier even uitwerken, omdat het een sleutel kan zijn tot de interpretatie van de parabel. In rabbijnse teksten staan wijngaard, wijnstok, en wijn, vaak voor de Tora en de geboden. De “omheining” (in het Hebreeuws siag), of de muur die om de wijngaard wordt gezet, slaat dan op het behoeden van de mens voor overtreding van de Tora. “Onkruid” of “doornen” staan vaak voor overtredingen van de Tora. De associatie van wijngaard met Tora was zo courant, dat de rabbijnen de wijngaard vaak weglieten en kortweg spraken over een “omheining rond de Tora.” In Misjna Avot 1:1 wordt de waarschuwing om een hek om de Tora te plaatsen, toegeschreven aan de “Mannen van de Grote Vergadering,” een waarschijnlijk legendarisch instituut dat mogelijk al in het begin van de Tweede Tempelperiode opereerde. Meer realistisch is de toeschrijving van hetzelfde gezegde aan rabbi Akiva (stierf in 135 o.j.) in Misjna Avot 3:13. Een “omheining” om de Tora is onbegrijpelijk als men niet eerst de Tora voorstelt als iets dat omheind kan worden. In het vroege rabbijnse Hebreeuws wordt het woord siag specifiek gebruikt voor een omheining om een wijngaard.
Het metaforische gebruik van de wijngaard als beeld voor de Tora moet blijkens deze verwijzingen bekend zijn geweest onder Joden in de eerste eeuwen. Om die reden moeten zij bij een parabel over een wijngaard, die bewaakt moet worden (Heb. Shamar; Grieks: fulasso – een werkwoord dat reeds in de Tenach steevast wordt gebruikt met betrekking tot het houden van de geboden) gedacht hebben aan de Tora en het houden van de geboden.
Ook in de vijfde parabel in de Herder van Hermas, een tweede-eeuws (Joods-) Christelijk geschrift, staat het beeld van de wijngaard (onder meer) voor de Tora. Een slaaf krijgt hier de zorg over een wijngaard, die hij moet ommuren. Hij doet echter meer dan wat hem was opgedragen, door onder andere de wijngaard om te spitten en te wieden. Bij terugkomst beloont de meester hem met vrijlating. Die parabel gaat vergezeld van meerdere toepassingen, en de eerste daarvan laat geen twijfel over het feit dat de wijngaard slaat op de geboden die “bewaakt” moeten worden.
In de onmiddellijke context in de evangeliën, voorafgaand aan de parabel, wordt het gezag van Jezus aangevochten door de bekende “bewakers” van de Tora in de toenmalige samenleving:
Wil dit zeggen dat Jezus een parabel tegen de Tora vertelde? Integendeel, de gelijkenis weerspiegelt een conflict over verschillende manieren om de Tora en de geboden te onderhouden. Jezus had daar op sommige fronten andere ideeën over dan de Farizeeën (nog een bekende groep “autoriteiten”) en de schriftgeleerden. Soms was hij minder streng (genezen op sjabbat, hoewel het ook in het rabbijnse jodendom een plicht is om een leven te redden op sjabbat), soms strenger (echtscheiding). Ook de Farizeeën en de Priesters, en de Farizeeën onderling, hadden verschillen van opvatting over de precieze manier van interpreteren van regels in de Tora. De latere Talmoed staat vol van zulke meningsverschillen. Op deze manier gelezen verbeeldt deze parabel een binnen-Joods conflict om autoriteit en om de juiste interpretatie en uitvoering van de Tora.