Matteüs 13: 24-43
Vers 23 – 30: de gelijkenis van het zaad
onderverdeeld in vers 24: het goede zaad wordt gezaaid
vers 25: het onkruid wordt gezaaid
vers 26: het verschijnen van beiden
vers 27: de vraag van de slaven
vers 28 a: het antwoord van de huiseigenaar
vers 28b: de tweede vraag van de slaven
vers 28c – 30: het antwoord hierop van de huiseigenaar
Vers 31 – 32: de gelijkenis van de mosterdkorrel
Vers 33: de gelijkenis van het zuurdesem
vers 34 – 35: over het spreken in gelijkenissen
Vers 36 – 43: de uitleg van de gelijkenis van het zaad
onderverdeeld in vers 36: de vraag van de leerlingen om uitleg
vers 37: de zaaier
vers 38: de akker en het goede zaad en het onkruid
vers 39: de vijand, de oogst en degenen die oogsten
vers 40 – 42: het einde van het onkruid
vers 43: het slot voor het goede zaad
Opvallend in deze structuur is dat in het hart van de gelijkenis van het zaad twee andere korte gelijkenissen staan, die van de mosterdkorrel en die van het zuurdesem. De vraag is waarom?
Als nuttig detail daarbij geldt ook dat Marcus en Lucas de gelijkenis van het zaad niet hebben, maar dat Marcus wel de gelijkenis heeft van de mosterdkorrel (Marcus 4 vers 30 – 32) en dat Lucas beide kleine gelijkenissen heeft, die van de mosterdkorrel en het zuurdesem (Lucas 13 vers 18 – 21). Mattheus heeft dus heel bewust deze twee kleine gelijkenissen in de grote gelijkenis gevlochten van het zaad.
2. De gelijkenis van het zaad kom je overigens wel tegen in het Thomas-evangelie:
Logion 57 (vertaling van Riemer Roukema)
Jezus zei:
Het koninkrijk van de Vader lijkt op een man die goed zaad had.
’s Nachts kwam zijn vijand en zaaide raaigras tussen het goede zaad.
De man stond hun niet toe het gras uit te trekken;
hij zei hun:
Anders gaan jullie het gras uittrekken en de tarwe daarbij.
Want op de dag van de oogst zal duidelijk zijn wat het gras is;
dan zal het uitgerukt en verbrand worden.
Net als trouwens de gelijkenis van de mosterdkorrel:
Logion 20
De leerlingen zeiden tot Jezus:
Zeg ons waarop het koninkrijk der hemelen lijkt.
Hij zei hun:
Het lijkt op een mosterdzaadje, het kleinste van alle zaden.
Maar wanneer het in de bewerkte aarde valt,
dan brengt het een grote struik voort
die een schuilplaats wordt voor de vogels van de hemel.
En ook de gelijkenis van het zuurdesem:
Logion 96
Jezus zei:
Het koninkrijk van de Vader lijkt op een vrouw.
Ze nam een klein beetje zuurdesem,
stopte het in een stuk deeg
en maakte er grote broden van.
Wie er oor voor heeft, laat hij horen.
Opvallend is de grote verwantschap tussen deze gelijkenissen en die in de Bijbel. Ook hier gaat het steeds om het koninkrijk. Alleen is de terminologie iets anders: koninkrijk der hemelen – koninkrijk van de Vader! Overigens zie je dit bij Mattheus ook gebruikt worden in vers 43 over de rechtvaardigen die zullen stralen als de zon in het koninkrijk van hun vader.
En bij Thomas zijn het steeds losse woorden (een logion). Er is geen samenhang zoals bij Mattheus. Daardoor mag je met een gerust hart zeggen dat Mattheus die samenhang heeft geconstrueerd. En dat vraagt dus om uitleg. Wat wil hij daar mee zeggen?
3. Opnieuw staan in de grote gelijkenis van het zaad (24-30 en 36-42) wij mensen centraal. Alleen zijn wij dit keer niet de grond, maar het zaad. Het gedeelte met de uitleg van Jezus aan zijn leerlingen vult alles helder in.
de zaaier = de mensenzoon
de vijand = de duivel (diabolos/uiteenwerper)
de akker = de wereld
het goede zaad = de zonen-en-dochters van het koninkrijk
het ratelgras= de zonen-en-dochters van de boze
de oogst = de voleinding van deze wereldtijd
de dienaars die oogsten = de engelen
De gelijkenis die normaal gesproken een geheim of dubbele bodem bevat wordt op deze manier buitengewoon simpel. Het enige wat echt opvalt is het uitgestelde oordeel. Maar er klinkt geen woord over inkeer of berouw. De vragen van goed en kwaad worden op deze manier wel erg simpel.
4. De tegenstelling tussen de kinderen van het koninkrijk en de kinderen van de boze doet apocalyptisch aan. Je waant je bijna in de geschriften van Qumran, die spreken over de strijd van de zonen van het licht tegen de zonen van de duisternis. Maar er is hier geen strijd. Integendeel, alles groeit naast en met elkaar op. Het een verstikt niet het ander en je mag zelfs het ratelgras niet tijdig verwijderen, want dan zou je ook de tarwe mee kunnen uitrukken. Dat laatste stemt tot nadenken.
Blijkbaar is het niet eenvoudig om het kwaad of de slechte mensen even te verwijderen. Je zou hier misschien ook kunnen lezen dat goed en kwaad in de wereld niet zo gemakkelijk los van elkaar te zien zijn. In de rabbijnse leer, die de basis vormt voor het joodse religieuze denken, heeft ieder mens twee neigingen of instincten in zich; de ene trekt je moreel omhoog en de andere juist naar beneden. Deze instincten heten de ‘goede neiging’ – yetzer ha-tov – en de ‘kwade neiging’ – yetzer ha-ra. De ‘kwade neiging’ wordt in de rabbijnse literatuur en elders vaak met de geslachtsdrift geïdentificeerd, maar de term duidt ook op andere fysieke zaken zoals eetlust, ondernemingszin, agressieve emoties en ongebreidelde ambitie. Hoewel het de ‘kwade of slechte neiging’ wordt genoemd, omdat deze neiging je gemakkelijk tot ‘kwaad doen’ kan brengen, duidt het meer op de neiging tot kwaad doen, dan op iets kwaadaardigs op zich. In het rabbijnse denken voorziet de ‘slechte neiging’ het menselijk leven ook van zijn drijvende kracht en is als zodanig essentieel voor het menselijk leven. Zoals een bekende Midrasj het zegt: zonder de ‘kwade neiging’ zou niemand een huis bouwen of kinderen krijgen of handel drijven. Daarom zegt de Thora volgens de Midrasj: ‘En God zag alles wat hij had gemaakt en zie, het was zeer goed’ . Het steeds herhaalde ‘goed’ in het scheppingsverhaal verwijst naar de ‘goede neiging’, terwijl het éénmaal genoemde ‘zeer goed’ verwijst naar de ‘slechte neiging’. Dat betekent dus dat het leven zonder de drijvende kracht van de ‘kwade neiging’ ongetwijfeld nog steeds goed zou zijn, maar het zou een kleurloos en saai en weinig creatief leven zijn. Wat het leven ‘zeer goed’ maakt, is het menselijk vermogen om het leven zelf vorm te geven en dit is onmogelijk zonder egoïstische, altruïstische, agressieve en vreedzame instincten en neigingen in een mens.
Dit denken zou de geestelijke achtergrond kunnen zijn voor het feit dat goed en kwaad tezamen groeien in de wereld tot aan de voleinding. Het voorkomt ook het denken in ‘wij’ en ‘zij’. Het probleem van goed en kwaad is veel complexer en zit in ieder mens.
5. De gelijkenis over de mosterdkorrel wordt meestal op zijn allersimpelst uitgelegd. Uit het allerkleinste kan iets groots groeien. Hoe klein het koninkrijk der hemelen ook begint, het zal uitgroeien tot iets groots. Feit is dat mosterdzaad niet het allerkleinste zaad is. Volgens de experts is het zaad van een orchidee of een cypres kleiner. Ook groeit er op zijn best genomen geen enorme boom uit, maar een flinke struik.
De suggestie van diverse commentatoren dat het beeld van de boom met vogels die nestelen in zijn takken ontleend zou zijn aan het Bijbelboek Daniel, waar het beeld voorkomt in de droom van Nebukadnessar, is nogal ver gezocht. Het mosterdzaad ontbreekt daar namelijk. Er is alleen een enorme boom die voedsel en schuilplaats biedt aan de vogels en die boom dreigt te worden omgehakt. Mij lijkt dit een totaal andere gelijkenis. Net als dat de beide gelijkenissen van de zaaier (vers 1 -8 en vers 24 – 30) ook bepaalde beelden gemeen hebben, maar toch anders worden uitgelegd.
Als je niet kiest voor de simpele weg, hoe dan wel? Mosterdzaad is een eenvoudig zaad met een geneeskrachtige werking . Het groeit gemakkelijk. Het is deel van de goede wereld die God ons geeft. De werking van het zaad in de aarde is verborgen. Omdat in de grote gelijkenis het zaad het beeld is van de zonen-en-dochters van het koninkrijk ligt het voor de hand dat ook hier zo te zien. Zo ontstaat het beeld van gewone, kleine mensen, die op het eerste gezicht niks bijzonders hebben, maar ze kunnen uitgroeien tot mensen waar anderen kunnen schuilen en een thuis vinden. De gelijkenis van de mosterdkorrel is een beeld van hoop en bemoediging. Geen mens hoeft van zichzelf te zeggen dat hij/zij niets voorstelt. Integendeel er is in ieder mens, hoe klein ook, een verborgen potentie aanwezig, die kan uitgroeien tot iets groots. Hier wordt het koninkrijk der hemelen dus niet vergeleken met de zaaier, de mensenzoon, maar met de zonen-en-dochters van het koninkrijk. Zo geeft het in het hart van de andere gelijkenis een beeld van de mogelijkheden van de zonen-en-dochters van het koninkrijk.
6. De gelijkenis over het zuurdesem wordt meestal ook heel simpel uitgelegd. Je hoort dan dat God uit het allerkleinste ding op verborgen wijze iets groots laat groeien voor de hele wereld. En dat het niet is te stoppen. Voor een gelijkenis, die altijd een verborgen betekenis heeft, een veel te eenvoudige uitleg. Op deze manier heeft het ook geen zin om de gelijkenis van de mosterdkorrel en van het zuurdesem na elkaar te vertellen, want ze betekenen dan ongeveer hetzelfde in de traditionele, simplistische uitleg.
Beter is het om op de details van deze gelijkenis te letten. Daarbij drie zaken die opvallen.
a. Het is een vrouw die het zuurdesem neemt. In het Thomasevangelie staat zij nog meer centraal, want daar wordt het koninkrijk met haar vergeleken: Het koninkrijk van de Vader lijkt op een vrouw. Overigens gebruikt Jezus vaker het beeld van een vrouw of vrouwen in de gelijkenissen. (verloren muntje, de weduwe en de onrechtvaardige rechter, de vijf wijze en vijf dwaze meisjes)
b. Het verbergen van het zuurdesem. De NBV vertaalt hier het Griekse woord εγκρυπτω (een hapax) met ‘vermengen’. Maar het gaat niet om vermengen, maar om verbergen. En iets dat verborgen is, is in het evangelie vaak iets buitengewoon kostbaars. Zie ook het citaat van Psalm 78 vers 2.
c. De drie maten meel. Dat is een opvallend grote hoeveelheid. Niet drie kopjes, maar volgens de kenners gaat het om veertig tot zestig pond. Dat kan een vrouw nooit in haar eentje gekneed hebben. Het roept dus vragen op. En er is voor de kenners van de Thora een voor de hand liggende oplossing. Het is namelijk een verwijzing naar de tekst in Genesis 18 vers 6: Toen haastte Abraham zich naar de tent naar Sara en zei: Haast je, drie maten fijn meel, kneed het en maak koeken! En er is nog iets bijzonders bij deze tekst. De LXX vertaalt namelijk het Hebreeuwse woord voor ‘koeken’ ( עגות) met het Griekse woord ‘εγκρυπτω’. Daarmee is de verbinding tussen beide teksten min of meer bewezen.
Wat betekent dit nu voor de uitleg van deze gelijkenis? Genesis 18 vertelt over de belofte van een mysterieuze zwangerschap van de veel te oude Sarah. Zou het zuurdesem niet ook het beeld kunnen zijn van het kind dat op verborgen wijze groeit in Sarah? En zou dit kind van de belofte zo niet een verwijzing worden naar die andere zoon van de belofte die komt in de Messiaanse tijd. Daarmee maak je dan tegelijk ook een bruggetje naar het verschijnen van ‘de mensenzoon’ en de ‘voleinding van deze wereldtijd’.
7. Zo staat dus feitelijk het woord ‘verborgen’ centraal in deze gelijkenissen. Goed en kwaad zit in de mens verborgen. Je kunt het ook niet zomaar uit elkaar halen. Moet je dan maar wachten tot het einde van je leven? Het invlechten van de beide kleine gelijkenissen is een pleidooi om dat niet te doen. Aan het einde van deze wereldtijd (of van jouw leven) zullen goed en kwaad gescheiden worden, maar zie vooral de mogelijkheden die jij hebt om helend, genezend (mosterdzaad) op een verborgen manier (ook in een tijd van vervolging) in de wereld aanwezig te zijn en zo voor anderen een thuis te zijn. En tevens komt op verborgen wijze de mensenzoon, die de zonen-en-dochters van het koninkrijk zaait (onderwijst en vormt).
Er is dus alle reden om heel actief het goede te laten groeien in de wereld, want zo komt het koninkrijk!
Harry Smit