Matteüs 13: 1-23
1. In de rabbijnse traditie speelt de gelijkenis of parabel een zeer belangrijke rol. Centraal daarbij staat het citaat uit de Midrasj op het boek Hooglied: “Laat de gelijkenis niet lichtvaardig worden gewaardeerd in uw ogen, want door middel van de gelijkenis kan een mens de woorden van de Thora beheersen. Als een koning goud verliest uit zijn huis of een kostbare parel, vindt hij het dan niet door middel van een lontje die een penning waard is? Dus moet de gelijkenis niet lichtvaardig worden gewaardeerd in uw ogen, want door middel van de gelijkenis komt een mens tot de ware betekenis van de Thora” Vergelijkbare teksten kom je ook tegen in de Babylonische Talmoed, bij voorbeeld in het traktaat Eruvin 21b.
Gelijkenissen zijn dus onderdeel van een leerproces. Ze geven verdieping en laten soms ook verrassende dingen zien. Centraal in de gelijkenis staat de hoorder en diens houding en niet de boodschap.
In onze gelijkenis doet de zaaier en het zaad er dus niet toe, maar de grond, de ontvanger. Feitelijk is daarmee de naam van de gelijkenis al misleidend. Voor het gemak blijf ik het hier toch even zo noemen, maar beter zou zijn ‘de gelijkenis van de bodem’.
2. De zogeheten gelijkenis van de zaaier is een van de weinige gelijkenissen die in alle drie de synoptische evangeliën voorkomt (Mat. 13: 1 – 23; Mc. 4: 1 – 20; Luc. 8: 4 – 15). Bovendien plaatsen alle drie de evangeliën deze gelijkenis als eerste gelijkenis. Deze gelijkenis speelt dus een cruciale rol bij het verstaan van de gelijkenissen.
3. Onze gelijkenis bestaat uit drie gedeelten:
1. De gelijkenis van de zaaier (vers 1 – 8)
2. Jezus’ onderwijs over de gelijkenissen (vers 10 – 17)
3. De uitleg van de gelijkenis (vers 18 – 23)
Bijzonder dat het rooster het middelste gedeelte weglaat. Dat lijkt me niet verstandig, omdat de redactor van het evangelie het er bewust tussen heeft gezet. Naast de gelijkenis van de zaaier wordt niet zomaar ook een algemeen stukje over gelijkenissen ingevoegd, maar het tweede stuk is essentieel voor het verstaan van het geheel. Daar komt nog bij dat het probleem niet zozeer ligt bij het tweede gedeelte, maar eerder bij het derde. Velen, waaronder ook Joachim Jeremias (Gleichnisse), zien het derde deel als afkomstig uit de jonge kerk. Jeremias zegt dat zelfs op linguïstische gronden. Het rooster zet je dus bij voorbaat al op het verkeerde been door te suggereren dat je het midden gedeelte net zo goed weg kan laten.
4. De sleutel
Als je probeert om vers 1 – 23 als een geheel te lezen lijkt vers 11 de sleutel, namelijk de geheimen van het koninkrijk van de hemel te leren kennen: Jullie is het gegeven de geheimen van het koninkrijk der hemelen te kennen.
Maar een koninkrijk heeft een grondwet en ook wetten die helpen de samenleving vorm te geven. Naar joodse opvatting is de grondwet van Gods koninkrijk de Thora. Het gaat dus ook in de gelijkenissen van Jezus om de Thora.
5. De gelijkenis van de bomen
Een van de eerste gelijkenissen in Tenach is die van Jotam in Richteren 9 vers 8-15. Opmerkelijk is dat deze evenals de gelijkenis van de zaaier uit vier delen bestaat: olijfboom, vijgenboom, wijnstok en doornstruik, drie positieve en één negatieve vergelijking. In onze gelijkenis is dat: platgetrapte weg + vogels, rotsgrond + zon, wilde grond + doorns, cultuurgrond + opbrengst, drie negatieve en één positieve associatie. Precies omgekeerd dus. Ook in Richteren wordt feitelijk de uitleg erbij vermeld (vers 16-20). Beide gelijkenissen bevatten trouwens ook nog het beeld van de doorns en de doornstruik. Het is dus belangrijk om dit soort teksten te kennen en mee te wegen, want Jezus en misschien ook vele hoorders kenden die.
6. Een mysterie
Het hoort bij de gelijkenis dat het een mysterie (mustèrion) of verborgen bedoeling bevat. Dat zorgt er ook voor dat iemand niet direct wordt afgeschrikt, maar luistert. Denk aan Nathan tegenover David (2 Samuel 12). Een gelijkenis helpt dus om mensen met elkaar te laten nadenken over de betekenis van de gelijkenis. Dat geldt zeker ook hier in het Mattheus-evangelie. Er zijn immers massa’s mensen op de been. Maar wat is hun intentie? En is de houding bij de leerlingen anders dan bij de schare?
7. De keuze voor de grond
In diverse exegeses kom je een nogal vreemde uitleg tegen van deze gelijkenis. De gelijkenis van de zaaier (= de Thora-leraar) wekt blijkbaar de indruk dat de reacties waarmee de grondsoorten (= de luisteraars) reageren op het zaad (= het Thora-onderwijs), bepaald worden door hun karakter in plaats van door keuzes. Dat het gaat om de eigen keuze van een mens leer je ook uit de gelijkenis van Jotam: De bomen (de inwoners van Sichem) kiezen zelf voor de doornstruik (Avimèlech) en houden daaraan ook na Jotams waarschuwing vast. Daarom hebben zij de desastreuze gevolgen van hun keuze aan zichzelf te danken. Naar joods inzicht is het kwaad in de wereld het gevolg van verwerpelijke morele beslissingen van mensen. Dat is ook het uitgangspunt waarmee de gelijkenis van de zaaier moet worden gelezen. Mensen kiezen zelf tot welke grondsoort zij willen behoren en wat zij willen doen met het zaad.
Niet de Thora (het zaad) staat hier ter discussie en ook niet de Thora-leraar Jezus (de zaaier), maar het gaat om de hoorders en hoe zij de woorden horen, verdiepen, doen, etc. En daarom hoort het tweede deel er ook als essentie bij.
8. De hoorders
Met die achtergrond begrijp je direct wat het betekent: “Omdat zij waarnemende niet waarnemen en horende niet horen noch verstaan” (vers 13). Dat betekent natuurlijk: Zij kiezen ervoor de Thora te lezen/horen, maar zich niet in de Thora te verdiepen, zodat ze die beter gaan begrijpen. En dus niet: Aan hen is het onderwijs in de Thora niet besteed. Ook voor Thora-onderwijs geldt immers dat het niet passief kan worden aangehoord, maar dat de leerling zelf zijn best moet doen zich de teksten eigen te maken door ze met een leraar te bestuderen en ze in praktijk te brengen.
Een prachtig voorbeeld daarvan vind je ook in de Talmoed (BT Eruvin 54a):
Beruria, een van de zeer geleerde vrouwen in de Talmoed, kwam een zekere student tegen die zijn studie fluisterde in plaats van hardop te spreken. Ze gaf hem een duw en zei tegen hem: Staat er niet als volgt geschreven: “Geordend in alle dingen en veilig” (II Samuël 23: 5), wat aangeeft dat als de Thora wordt bevolen in je 248 ledematen, dat je hele lichaam studeert, dan zal het veilig zijn en zo niet, dan zal het niet veilig zijn. De Gemara vertelt dat het op dezelfde manier werd onderwezen in een baraita : Rabbi Eliëzer had een student die stilletjes studeerde en na drie jaar vergat hij zijn studie.
Dit roept direct het beeld wakker van de student waarbij het geleerde geen wortel schiet. In de uitleg van de gelijkenis is Jezus overigens opvallend mild tegenover de massa.
In vers 19 mag het dan misschien nog gaan om een zekere oppervlakkigheid bij de hoorder, maar in vers 21 horen we ook over verdrukking en vervolging en in vers 22 over de zorgen van de wereld en de verleiding van de rijkdom. Je proeft hier breed de morele keuzes waar een mens voor staat in het leven. Grote thema’s worden hier aangeraakt die de kennis van het Koninkrijk in de weg staat.
Met deze gedachte in het achterhoofd laat zich ook vers 12 gemakkelijk verklaren. De zin: “Want wie heeft, hem zal gegeven worden en hij zal overvloedig zijn; maar wie niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem ontnomen worden,” moet natuurlijk niet economisch worden opgevat. Het gaat hier om het onderricht in de Thora, de grondslag van het Koninkrijk der hemelen. Daarom zou je deze tekst kunnen parafraseren als: Wie Thora studeert, zal inzicht verkrijgen en hij zal overvloedige kennis hebben, maar wie geen Thora studeert, ook wat hij aan de weet komt, zal hij snel weer vergeten. Het gaat in heel de gelijkenis om de eigen keuze van de hoorder. Zo ook in het hele citaat van Jesaja in vers 14 en 15.
9. De kennis groeit
In vers 16 wordt de typisch joodse gedachte verwoord, dat elke volgende generatie (hier Jezus discipelen), meer Thora-kennis heeft dan de vorige generatie (profeten en rechtvaardigen). Nog altijd voegen de rabbijnen nieuwe inzichten toe aan de eeuwenoude teksten uit Tenach en Talmoed. Elke nieuwe tijd vraagt weer om hernieuwde verdieping en voegt iets toe aan de oude inzichten van vele eeuwen.
10. De goede keuze
De goede grond in de gelijkenis is de keuze van zijn aanhangers om onder Jezus leiding Thora te studeren ten einde het koninkrijk van de hemel, de messiaanse tijd, naderbij te brengen in het persoonlijk en maatschappelijk leven. Intelligentie en leervermogen zijn daarbij van ondergeschikt belang. Veel belangrijker zijn leergierigheid en motivatie. Dan maakt het niet uit of het resultaat honderd-, of zestig- of dertigvoudig is. Er valt voor iedereen wel iets te leren en te doen uit de Thora. Opvallend dus dat hier het een niet bij voorbaat beter is dan het andere. De ene mens is intelligenter dan de ander. De een heeft door allerlei oorzaken meer tijd dan de ander. Honderd of zestig of dertig maakt niet uit! Maar wel dat inspanning en verdieping zijn vruchten afwerpt.
Jezus houdt met deze eerste gelijkenis dus een intens pleidooi voor diepgaande en serieuze studie van de Thora als grondwet van het Koninkrijk der Hemelen. Goed om daar op zondag eens bij stil te staan.
Harry Smit