Marcus 09: 30-37
Op weg of op de weg?
In vs. 33 vraagt Jezus waarover zij met elkaar spraken. De leerlingen hadden het erover wie de grootste was, maar durfden dit niet aan Jezus te openbaren. Te gênant voor woorden. Of ze voelden al nattigheid. Zij spraken erover ἐν τῇ ὁδῷ. De NBV vertaalt dit met ‘onderweg’. Zo ook de Naardense Bijbel: ‘en waarover ging onderweg uw gesprek?’ De Statenvertaling doet het anders: ‘Waarvan hadt gij woorden onder elkander op den weg?’ Maakt dit wat uit? Misschien niet. Toch kun je vermoeden dat het onderweg zijn meer is dan een toeristische trip. Het is ‘op de weg’ (ἐν τῇ ὁδῷ) dat Jezus vraagt wie de mensen zeggen dat hij is (Marcus 8:27). Aan het begin van onze passage (Marcus 9:30-31) vertelt Jezus over die weg, de weg van dood en opstanding. Het ‘onderweg zijn’ of ‘op de weg zijn’ is een uitbeelding van de weg van Jezus gaan, met alle consequenties van dien. Het roept associaties op met het Hebreeuwse halach, gaan (waarvan het woord halacha is afgeleid). Het is meer dan van a naar b gaan, het is bijbels abc.
Heel samengebald wordt de kern van het evangelie in deze eerste verzen verwoord. Het gaat over leven en over dood, en over een beweging uit de dood. In een paar zinnen wordt het mysterie van de opstanding aangereikt als inspiratie en kracht voor je eigen leven. Maar de leerlingen vatten het niet. En wij volgen in hun spoor. Telkens weer beginnen we op de geloofsweg weer opnieuw. We blijven beginners. En eigenlijk is dat maar goed ook.
Het is een paradox in het evangelie:
* als je je ik-gerichtheid opgeeft, hervind je jezelf weer opnieuw, als kind van God;
* als je jezelf loslaat, kan God in je leven komen;
* als je het kwetsbare in het leven omarmt, zie je en ervaar je grootse dingen.
In het vervolg omarmt Jezus het kwetsbare en laat hij concreet zien dat je niet het kind van de rekening mag worden, maar dat God jouw leven telt.
Huis
In Kafarnaüm komen Jezus en de leerlingen samen ‘in (het) huis’ (ἐν τῇ οἰκίᾳ, vs. 33): welk huis? Het wordt niet duidelijk. Eerder, in Marcus 2:1, is er sprake van dat Jezus Kafarnaüm binnenkomt en er gezegd wordt dat hij weer ‘in huis’ is (ἐν οἴκῳ). ‘Thuis’ vertaalt de NBV. In Marcus 9:28, direct na Jezus’ genezing van de stuiptrekkende jongen, gaan hij en zijn leerlingen ‘een huis’ in (9:28) en spreken ze met elkaar. In hoofdstuk 10, als Jezus onderweg is naar Judea, vindt er ook een gesprek plaats ‘in (het) huis’. In huis vinden telkens vertrouwelijke gesprekken plaats tussen Jezus en de leerlingen, weg van de menigten, in de beslotenheid van de directe kring om Jezus heen. Dat brengt Ben Hemelsoet tot de volgende opmerking:
Kind
παιδίον, vs. 36, is een verkleinvorm van παις. Het gaat dus om een jong kind. Is het een kind dat hoort bij het huis(gezin) waarin Jezus met zijn leerlingen verblijft? Het blijft ongewis. Het woord kan zowel slaan op een jongen als op een meisje. In Marcus 9:36 wordt er onzijdig naar verwezen (αὐτὸ– het; niet αὐτος, hem). Je zou dus ook kunnen denken aan een meisje, wat ik overigens in geen enkele vertaling ben tegengekomen. De Naardense Vertaling vertaalt met ‘jongetje’. Daar is een reden voor. In de vertaalaantekeningen bij deze tekst wordt verwezen naar de Septuagint, die pais geeft als de de vertaling van het Hebreeuwse èvèd – knecht.
Ik vind dit zelf niet helemaal overtuigend. Dat de associatie van kind met knecht gemaakt wordt en in het verlengde ervan gedacht wordt aan iemand die geknecht is, triggert me wel, maar dit zou zowel op jongens als op meisjes kunnen slaan (op onmondige vrouwen en mannen): slaaf, sloof, tot slaaf gemaakte, niet serieus genomen, buiten de ‘volwassen’ gemeenschap geplaatst, kwetsbaar. En misschien moet je wel helemaal buiten het ‘jongetje-meisje’ blijven en het gewoon houden bij het genderneutrale ‘kind’.
Jezus heeft iets met kinderen en opvallend daarbij vind ik dat hij telkens slaat zijn arm om hen heen slaat of hen beetpakt. In ons verhaal slaat hij zijn arm om het kind heen: ἐναγκαλισάμενος αὐτὸ. Dat woord heeft ook de betekenissen van ‘in de armen nemen’, ‘omhelzen’, ‘omarmen’. Het is een beschermend, bevestigend en koesterend gebaar, een gebaar van erkenning. In Marcus 5:42 pakt hij de hand van het kind, de dochter van de overste van de synagoge, en doet haar opstaan (met de woorden: Talita koem!). In Marcus 9 geneest hij het schuimbekkende kind, de zoon van iemand uit de menigte, pakt hem bij de hand en richt hem op (9:27). In Marcus 10:16 laat hij de kinderen tot zich komen en neemt hen in zijn armen (10:16). De armen om iemand heen slaan betekent iemand erbij halen, bij de gemeenschap. Dat geldt voor het kind in de wereld van de volwassenen, maar gaat ook verder: het raakt ieder die op de een of andere manier buitengesloten is. Jezus is in de evangeliën bijzonder aanrakerig.
Kind in het midden
Jezus zet het kind in het midden, vs. 36. Voor de bijbelschrijver heeft kind een andere betekenis dan bij ons. Het kind is de volwassene in spe, het heeft geen aparte (bevoorrechte) status zoals in onze moderne samenleving. Wel is er aandacht voor het kind in de bijbelse verhalen en is de geboorte van een kind in de Hebreeuwse Bijbel belofte van toekomst, van het voortgaan van de geslachten. De ouderen leven voort in hun kinderen.
Karel Deurloo schreef het boek Een kind mag in het midden staan; exegetische vertelsels voor kleine oren. ‘De kleine oren dagen uit om volwassen gewichtigheden af te leggen en fundamentele vragen te stellen aan die ook voor ouderen zo vreemde verhalen. Het verhaal uit Marcus 9 stelt fundamentele vragen.
Vragen die het verhaal aan ons stelt
Ik zie in dit kind een beeld voor het kwetsbare, in alle opzichten: maatschappelijk, ecologisch, psychologisch, spiritueel. Het verhaal vertelt m.i. dat in het kwetsbare God oplicht (een vertaling van Marcus 9:37: ‘Wie in mijn naam één zo’n kind opneemt, neemt mij op…’ Het verhaal stelt indringende vragen aan ons:
Maatschappelijk:
Wie zijn de kwetsbaren in de samenleving? Wie neem je in de armen? Wie bied je bescherming? Het verhaal vult het niet in, het laat ons de keus om dit kind een naam te geven: vluchteling, asielzoeker, jonge werkloze, oudere die uitgerangeerd is, dementerenden in verpleeghuizen. Welke politieke en maatschappelijke keuzes maken we vanuit deze evangelische inspiratie? Waar en bij wie vinden we Gods gelaat weerspiegeld?
Ecologisch:
Het kind staat ook voor het kwetsbare van de natuur. Hoe gaan we om met de beschikbare bronnen, met de bossen, de lucht, het water, de dieren? God is overal, we kunnen Hem overal tegenkomen. Ook in de gekapte regenwouden? In de vervuilde oceanen? Als we daarvoor oog krijgen, kijken we dan God in de ogen?
Psychologisch:
Het kind zit ook in ons zelf. Het is onze kwetsbare kant, die we niet snel laten zien. Het is onze geschonden ziel. Het kind in ons staat ook voor onze trauma’s, het verdriet en de pijn opgelopen in het leven, de barsten en breuklijnen in onze levens. Jezus doet ons voor en leert ons het kind in ons te omarmen. Niet je ego maar je kwetsbare kant zie je in de ogen en als je het aandurft om zo naar jezelf te blijven kijken, kijk je in Gods liefdevolle ogen.
Spiritueel:
Het kind is de beginner, die telkens weer opnieuw de weg gaat. Het is het besef dat niet jij het bent, die je leven draagt, maar dat God het is. Je omarmt dat je veel niet weet, dat je eigenlijk nog maar aan het begin staat, dat je beelden en voorstellingen telkens weer afbreken, dat je moet groeien. Het kan zo maar gebeuren als je dat omarmt, dat je dan ervaart zelf omarmd te worden, door God.
Dat het kwetsbare gedragen en omarmd kan worden, vind ik fraai verbeeld door de Finse schilder Hugo Simberg, ‘De gewonde engel’ uit 1903. Hoewel het schilderij veel vragen open laat (en oproept) is het kwetsbare kind op drie manieren in beeld gebracht. De gewonde en vleugellamme engel is in het midden en wordt gedragen. Een kind kijkt ons aan en vraagt: en jij, wie omarm jij, wie plaats jij in het midden, wie de belangrijkste, wat ligt vooraan?
Eeuwout Klootwijk, wetenschappelijk beleidsmedewerker voor Kerk en Israël/Joods-christelijke relaties bij de Dienstenorganisatie van de Protestantse Kerk.
Hugo Simberg, De gewonde engel, 1903