Lucas 08: 4 – 15
Exegetische kanttekeningen Lucas 8 vers 4 – 15
door Harry Smit
1. Binnen het kader van de rabbijnse interpretatie van de schriften wordt meestal onderscheiden tussen:
A. Pesjat: de letterlijke zin.
B. Remez: de verborgen aanwijzing, zoals onder andere in de allegorie.
C. Derasj: de haggadische omgang met de Schrift (haggadah = verhaal);
derasj komt van ‘darosj’: onderzoeken, bevragen.
D. Sod: geheimenis, mysterie: diepere betekenis.
Het woord Masjal משל heeft in de Hebreeuwse Bijbel en in de Hebreeuwse taal meerdere betekenissen, maar het wordt in de studie van de rabbijnse literatuur gebruikt als de aanduiding van een parabel. De LXX vertaalt het met παραβολη en het NT neemt dat steeds over.
De masjal (gelijkenis) interpreteert woorden uit de schrift door een verhaal te vertellen. De masjal is dus feitelijk onderdeel van de Midrasj (ook van derasj), de verhalende uitleg. Deze interpretatie is indirect, via vergelijking, niet rechtstreeks via uitleg. De vergelijking is tweevoudig: vergelijking met andere schriftverzen en een analoog verhaal. Dit verhaal bindt de schriftverzen tezamen. Het bindt tekst aan tekst en vormt zo een intertekst, een parallel verhaal. Soms wordt de masjal direct uitgelegd. Dat heet de nimsjal. De nimsjal interpreteert de masjal. De nimsjal is een oriënterende structuur, bedoeld om de context van de masjal te verhelderen, te verbreden. In Lucas 8 hebben we zowel een masjal (vers 5 – 8a) als ook een nimsjal (vers 11b – 15).
2. Allereerste vraag is dus welk schriftwoord hier geïnterpreteerd wordt? Een paar teksten komen in aanmerking:
* Prediker 11:
4. Wie te waakzaam is voor wind zal niet zaaien,- en wie steeds maar de wolken aanziet kan niet maaien.
5. Zoals je niet weet wat de weg is van de wind en evenmin van de beenderen in de gevulde moederschoot,-
evenzo heb je geen weet van het doen van God waarmee hij alles doet.
6. Zaai je zaad in de ochtend en gun ook tegen de avond je hand geen rust; want je weet niet wat het meest geschikt is, het een of het ander, of dat die twee zo goed zijn als één.
* Jesaja 55:
10. Ja, zoals neerdaalt de regen en de sneeuw uit de hemel, en daarheen niet terugkeert dan nadat hij de aarde heeft gelaafd, haar heeft doen baren en laten uitspruiten,- en zaad heeft gegeven aan de zaaier
en brood aan de eter,-
11. zó zal mijn woord zijn dat wegtrekt uit mijn mond: het keert niet ledig tot mij terug,- dan nadat het gedaan heeft wat mij behaagt en heeft doen lukken waarvoor ik het uitzond.
Als de gelijkenis, die Jezus vertelt, een uitleg is van deze teksten of van één van beiden ligt in het eerste geval het accent op het zaaien van het zaad (blijf dat vooral doen!) en in het tweede geval op het resultaat van het zaaien. Beide teksten komen serieus in aanmerking, maar de gelijkenis van Jezus gaat feitelijk meer over de grond dan over het zaad of de zaaier.
3. Deze gelijkenis van ‘de zaaier’ komt in alle drie de synoptische evangeliën voor (het 1e deel ook in het Thomasevangelie, logion 9) en is in alle drie ook de eerste van een hele reeks gelijkenissen. Daarom vind je juist bij deze gelijkenis tussen de eigenlijke masjal en de nimsjal een enkele opmerking over de gelijkenis als zodanig, gerelateerd aan de woorden van Jesaja in zijn roepingsvisioen (6 vers 6 – 9): Dan zegt hij: gá, zeggen zul je tot deze gemeente: ‘hoort om te horen, en verstaat het niet!, ziet om te zien, en komt niets te weten!’- vervet het hart van deze gemeente, maak zijn oren zwaar en strijk zijn ogen dicht,- anders zal hij met zijn ogen zíen en met zijn oren hóren en met zijn hart verstáán; hij zal zich omkeren en genezing vinden! Dit laatste is een belangrijke richtlijn. Doel lijkt steeds ‘Tesjoeva’, Omkeer. En van daaruit ‘genezing vinden’, d.w.z. heel worden, verzoening vinden. Vers 10 is daarom lastig te begrijpen. Of je moet ινα vertalen met ‘omdat’. Dan horen de leerlingen direct de geheimen van het Koninkrijk, maar de schare in gelijkenissen om het voor hen gemakkelijker te maken.
In de Jesajatekst is het te laat voor ‘Tesjoeva’ en moet het ‘hart van het volk’ vet gemaakt worden. De ballingschap is onvermijdelijk. Soms is er geen weg terug meer mogelijk. Zie ook ‘het verharden van het hart van Farao’ in Egypte. Bij de 6e, 8e en 9e plaag verhardt de Eeuwige zelf het hart van Farao. En dus hoort de schare over het Koninkrijk, maar in gelijkenissen, opdat ze niet zullen begrijpen en ‘niet tot inkeer zullen komen’. Ik vind dit persoonlijk toch wel een hele lastige lezing van de tekst die niet erg strookt met de manier waarop Jezus het evangelie van het Koninkrijk verkondigt.
4. De gelijkenis vertoont na de opening over het zaaien een vertrouwde rabbijnse structuur in vieren:
– zaad dat vertrapt wordt en door de vogels opgegeten
– zaad op rotsgrond wat verdort
– zaad tussen de doorns wat verstikt wordt
– zaad in goede aarde wat groeit en vrucht voortbrengt (honderdvoudig!!; bij Mc en Mt ook 30 en 60voudig)
In het Talmoedtractaat Pirke Avot (Spreuken der Vaderen), hoofdstuk 5, komt die structuur in viervoud een aantal keren voor m.b.t. verschillende zaken. Ik geef na de eerste de meest interessante voor ons weer:
Vier karaktertrekken treft men bij de mens aan:
1. Wie zegt: ‘wat van mij is, is van mij en wat van jou is, is van jou’; dat is het middelmatige type, maar er zijn er die zeggen dat is het type van Sodom.
2. Wie zegt: ‘wat van mij is, is van jou en wat van jou is, is van mij’; die is dom.
3. Wie zegt: ‘wat van mij is, is van jou en wat van jou is, is ook van jou’; dat is een vroom en liefdevol mens.
4. Wie zegt: ‘wat van jou is, is van mij en wat van mij is, is van mij’; dat is een slecht mens.
Vier types leerlingen zijn er:
1. Wie vlug iets begrijpt maar het vlug weer vergeet; diens voordeel gaat verloren door het nadeel dat hij heeft.
2. Wie langzaam iets begrijpt maar het moeilijk weer vergeet; diens nadeel wordt gecompenseerd door het voordeel dat hij heeft.
3. Wie vlug iets begrijpt en het moeilijk weer vergeet; die heeft het goed getroffen.
4. Wie moeilijk iets begrijpt en het vlug weer vergeet; die heeft het slecht getroffen.
Vier types mensen die het leerhuis bezoeken:
1. Wie er heen gaat, maar wat hij leert niet doet; heeft nog de verdienste van het gaan.
2. Wie doet, maar niet gaat; heeft nog de verdienste van het doen.
3. Wie gaat en het ook doet; die is een vroom mens.
4. Wie niet gaat en het ook niet doet; die is een slecht mens.
Vier types van studenten die bij de geleerden zitten:
1. een spons; degene die alles kritiekloos opneemt.
2. een trechter; degene die alles opneemt, maar het ook weer weg laat gaan.
3. een filter; die de wijn doorlaat en de droesem vasthoudt (die het goede vergeet en het verkeerde onthoudt)
4. een wan; die het minder bruikbare laat weggaan, maar de fijne bloem vasthoudt (die het onbelangrijke vergeet maar het belangrijke vasthoudt)
De gelijkenis van ‘de zaaier’ of beter van ‘de grond’(de toehoorders, de leerlingen, de schare) past perfect in dit rijtje en lijkt een variatie van Jezus op deze spreuken in vieren uit één van de meest bekende en geliefde traktaten van de Talmoed.
5. De gebruikelijke uitleg van de gelijkenis is eigenlijk alleen positief over de laatste categorie. Het woord dat daad wordt. Het valt in ‘goede’ (tov) aarde en dus brengt het woord vruchten (goede daden) voort. En verder volgt er een uitgebreide waarschuwing tegen ‘geloof wat niet diep zit’ (oppervlakkigheid). Dat is in de confessionele sfeer al gauw ‘vrijzinnigheid’. En geloof wat bezwijkt onder beproeving, zorgen of rijkdom. Er komt dan meestal een heel moralistische boodschap uit. Het ‘ware’ geloof houdt ook stand bij ziekte, in oorlogstijd, bij overlijden, etc. Als jij dus dan begint te twijfelen is je geloof oppervlakkig. Vragen stellen is bijna uit den boze. Erger nog is het met de eerste categorie, die het woord wel horen, maar zich niet aangesproken voelen en een andere weg gaan. Dat is dus de weg van de duivel. Sommige predikers zien in de eerste drie categorieën groepen Joden en de kerkelijke gemeente vooral in categorie vier. Over anti-Joodse prediking gesproken!!
6. In een prachtig overzichtsartikel van maart 2015 getiteld ‘The Sower, the Soil, and the Sponge: The Interpretation of the Parable of the Sower in the Context of Rabbinic Literature’ laat Michael S. Pardue een ander geluid horen. Hij wil de gelijkenissen van Jezus uitleggen binnen de joodse gedachtewereld van die tijd, zoals ook mensen als David Flusser, Frank Stern (A Rabbi Looks at Jesus Parable), Pinchas Lapide, Schalom ben Chorin doen. Maar hij gaat nog een stap verder en onderzoekt de mogelijkheid van een directe connectie tussen hoofdstuk 5 van Pirke Avot en de gelijkenis van de zaaier. De vooronderstelling is gebouwd op de viervoudige structuur, waarbij de laatste van de in totaal 6 vergelijkingen in Pirke Avot het meest nabij lijkt te komen: spons, trechter, filter en wan.
7. Elk van de vier typen leerlingen weegt positieve en negatieve kwaliteiten van leerlingen. De sterke eigenschappen worden afgezet tegen de zwakkere kwaliteiten in alle vier de types. Zo kan iedere leerling zijn/haar eigen sterke en zwakke kanten evalueren. Dit komt heel dicht bij de verschillende typen grond in de gelijkenis van de zaaier.
8. In de totale structuur van de 6 voorbeelden uit Pirke Avot vinden we steeds een vaste structuur. Twee reacties hebben enige verdienste, maar zijn niet voldoende, één reactie is helemaal verkeerd en één reactie wordt geroemd. Het ligt dus voor de hand om ook zo naar de vier reacties in der gelijkenis te kijken.
De eerste reactie is dan de verkeerde, de laatste de goede en de twee middelste zitten hebben iets goeds, maar ook iets wat niet goed is.
9. In het verlengde hiervan heeft deze ‘gelijkenis der gelijkenissen’ vooral tot doel om mensen/leerlingen te laten nadenken over zichzelf, over hun goede en minder goede eigenschappen, waarbij de nimsjal in dit geval ook nog aangeeft dat de omstandigheden een grote rol spelen:
beproeving (πειρασμος) – zorgen (μεριμνα) – rijkdom (πλουτος) – genietingen (ηδονη).
* beproeving (πειρασμος). Het woord is in de LXX de vertaling van het Hebreeuwse מסה (Massa) uit Exodus 17 vers 7. Daar gaat het vooral om de materiële beproeving van geen water.
* zorgen (μεριμνα). Dit woord is in de LXX de vertaling van het Hebreeuwse יהב (jehav) uit Psalm 55 vers 23, waar de context strijd en oorlog is met vijanden en vrienden die je ontrouw zijn.
* rijkdom (πλουτος). Letterlijk ‘overvloed aan allerlei goederen’. In de LXX meestal de vertaling van עשר )osjer), waarbij het klassieke beeld komt uit 1 Koningen 3 vers 11- 13, de rijkdom van Salomo.
* genietingen (ηδονη). Letterlijk ‘aangenaam voor de zintuigen’. In het NT vooral in geestelijke zin gebruikt: hartstocht, lustgevoelens, etc.
10. Het laatste vers heeft in het Lucasevangelie nog een belangrijke afwijking t.o.v. Marcus en Mattheus. Geen 30, 60 en 10-voud, maar in ‘volharding’ (υπομονη). Daarmee legt Lucas de spits van zijn betoog niet bij de hoogte van de opbrengst (goed, beter, best), maar veel meer bij de zelfreflectie van de hoorders.