Lucas 04: 1-13
Over dit verhaal van Lukas heb ik uitvoerig geschreven in hoofdstuk 5 van ‘Zonder Tora leest niemand wel’ [1]. Hieronder volgen enkele notities uit het betreffende hoofdstuk.
Het verhaal van Lukas is het derde van een trits midrasjverhalen beginnend bij het veel kortere verhaal van Markus (1:12-13), dat werd herverteld door Matteüs (4:1-11), waarna beide verhalen door Lukas nogmaals zijn herverteld. Lukas kon dus gebruik maken van het raamwerk dat Markus had opgezet en van de invulling die Matteüs daaraan had gegeven (de onwaarschijnlijkheid van het bestaan van Q heb ik elders besproken [2]). Lukas kwam tot zijn eigen invulling, omdat hij iets anders wilde vertellen dan zijn beide voorgangers hadden gedaan (zie Lukas 1:1-3). Het is een mooi voorbeeld van hoe in het Jodendom een levende traditie zich ontwikkelt en volgende generaties schriftgeleerden in andere tijden en onder nieuwe omstandigheden tot nieuwe inzichten komen, zichzelf nieuwe doelen stellen, en die – op de schouders van voorgaande generaties – onderzoeken in het licht van Tenach en daarover nieuwe midrasjverhalen vertellen.
Markus vertelt na elkaar over: de doop van Jezus onder toezicht van Johannes de Doper; Jezus’ verblijf in de woestijn; zijn daarop volgende prediking in Galilea. Het is een midrasjvertelling op: het Exodusverhaal; de woestijnverhalen; de intocht-in-Kanaänverhalen. De veertig dagen in de woestijn bij Marcus zijn een verwijzing naar de leertijd van veertig jaren die het volk Israël doorbracht in de woestijn (Deuteronomium 29:5). In de geschiedenis van Israël gebeurt immers steeds weer hetzelfde soort dingen in nieuwe gedaante op grotere of op kleinere schaal. Een midrasjverhaal wil ons – aansluitend bij Tenach – leren hoe de traditie van Israël in de ogen van de verteller wordt/moet worden voortgezet in het leven van het volk, de groep en/of de enkeling.
Na Markus komt Matteüs. Hij neemt de trits van Markus over en werkt de korte woestijnnotitie van Markus verder uit met drie concrete beproevingen die alle drie aansluiten bij de beproevingen die Israël onderging in de woestijn (Exodus 16, 17 en 32). Het verhaal krijgt de vorm van een klassiek drama: Proloog (Matteüs 4:1); 1e Bedrijf: Honger en brood ( vers 2-4); 2e Bedrijf: Het dak van de tempel in Jeruzalem (vers 5-7); 3e Bedrijf: Koninkrijken van de wereld (vers 8-10); Epiloog (vers 11). Lukas verbreekt de trits door een geslachtsregister in te voegen (Lukas 3:23-38), maar neemt het schema van Matteüs’ woestijnverhaal over. Wel heeft hij redenen om hier en daar wat anders te formuleren en om de tweede en derde beproeving om te draaien (wie het interesseert, leze hoofdstuk 5 van ‘Zonder Tora leest niemand wel’).
Ik maak bij het verhaal van Lukas enkele algemene opmerkingen vanuit een joods gezichtspunt.
Vers 1:
De geest (of heilige geest) is in het Jodendom de geest van de profetie. Jezus heeft zich dus door de profeten laten inspireren (zie bijv. Jesaja 40:3). Men hoeft daar geen bovenaardse ingreep in te zien. Het gebeurt nog dagelijks waar Tenach en joodse traditie in het leerhuis worden bestudeerd.
De woestijn is de leerschool van het volk Israël waar niet alleen geleerd wordt, maar het geleerde ook beproefd (getoetst, geëxamineerd) wordt met oog op een toekomstige taak.
Vers 2-4:
Veertig dagen. Een verwijzing naar de veertig jaren van Israël in de woestijn. Bij Lukas echter niet de veertig dagen en nachten zoals bij Matteüs, omdat Lukas de identificatie van Jezus met Mozes, die kenmerkend is voor Matteüs, zoveel mogelijk vermijdt.[3]
Beproeving. Geen verzoeking. De beproeving heeft niet de bedoeling om iemand ten val te brengen, maar om iemand de gelegenheid te geven te laten zien wat hij kan.
Duivel (diabolos, Grieks voor satan). Diabolos en satan zijn geen eigen- maar soortnamen. De duivel/satan is naar bijbels inzicht niet een autonome anti-goddelijke macht, maar kan gezien worden als de beproevende kant van God (zie Job). In ons verhaal onderzoekt hij of Jezus wel geschikt is voor zijn messiaanse taak.
Hij at niets en kreeg honger. Een van de weinige keren dat Lukas direct naar Mozes lijkt te verwijzen (Exodus 34:28; zie echter ook Elia in 1 Koningen 19:8).[4] In de mondelinge Tora wordt bij Exodus 34:28 het volgende commentaar gegeven: “Hij [Mozes] at geen brood, alleen het brood van de Tora at hij, noch dronk hij water, alleen het water van de Tora dronk hij.”[5]
Gods zoon. Is in het Jodendom geen goddelijk wezen of goddelijke persoon, maar een mens die een bijzondere opdracht in dienst van God vervult, bijvoorbeeld de koning in Israël (Psalm 2:7). Het kan ook een aanduiding zijn voor een Tora-getrouwe rechtvaardige (Jezus Sirach 4:10; vergelijk ook Lukas 23:47 met Markus 15:39 en Matteüs 27:54). In ons verhaal roept de uitdrukking de vraag op of Jezus een messiaanse opdracht heeft en zo ja, welk soort messianisme hij dan vertegenwoordigt.
Van stenen brood maken. Staat voor eigengereid de schepping naar je hand willen zetten. Brood is hier behalve een hongerstiller ook een verwijzing naar het hemelse brood (manna) in Exodus 16. Zoals daar gaat het ook hier om wandelen naar de Tora van de Eeuwige (Exodus 16:4). Ingrijpen in de schepping is geoorloofd, maar alleen op basis van Tora (tikoen olam).
Niet alleen van brood. Jezus’ antwoord komt uit Deuteronomium 8:3, dat een commentaar is op het mannaverhaal in Exodus 16. Een mens moet leren leven van alles wat uit de mond van de Eeuwige uitgaat, d.i. de hele Tora. Jezus is voor de eerste proef geslaagd: Hij kent de Tora als geen ander en blijft er onvoorwaardelijk trouw aan.
Vers 5-8:
Voerde hem omhoog. In de grondtekst staat alleen een werkwoord, niet het zelfstandig naamwoord ‘hoogte’. Sommige handschriften hebben harmoniserend vanuit Matteüs een ‘hoge berg’ ingevoegd. Maar Lukas mijdt de hoge berg, omdat die hem teveel aan Mozes doet denken. Jezus was in zijn ogen geen Mozesfiguur zoals bij Matteüs,[3] maar een Eliafiguur.[6]
Alle koninkrijken van de wereld. Vanuit toenmalig joods perspectief betekende dit het hele Romeinse rijk. Elke messiaspretendent in de 1e eeuw had zich te verstaan met het Romeinse imperium. Jezus wordt hier een ontmoedigend perspectief voorgehouden: Geef je messiaanse intenties er maar aan. Tegen dit machtige rijk kun je toch nooit op.
Aanbidden. Het is een verwijzing naar de aanbidding van het gouden kalf in Exodus 32. Het volk wil zijn God aanbidden in de vorm van een materieel beeld, zoals alle volken dat deden. Daarmee zal het één onder de volken worden, terwijl Israël zich juist moet onderscheiden. Als Israël een volk als alle andere volken wordt, komt er niets meer terecht van Gods programma met de wereld.
De Eeuwige, jullie God, aanbidden en Hem alleen dienen. Jezus’ antwoord komt weer uit Deuteronomium, nu uit 6:13 dat een commentaar is op Exodus 32. Ook nu weer blijkt Jezus de Tora goed te kennen en de wens tot “wereldgelijkvormigheid” af te wijzen. Binnen zijn messianisme wordt de bijzondere positie van Israël en de Tora niet opgeheven. Ook niet als later – in de Handelingen – de boodschap de diaspora ingaat. Dat is de theologie van Lukas.
Vers 9-11:
Het dak van de tempel. In de mondelinge Tora is een traditie die zegt, dat als de messias zich openbaart, hij komt en staat op het dak van de tempel. Dan zal hij de Israëlieten verkondigen: “Jullie, armen, de tijd van jullie verlossing is aangebroken.”[7] Ook bij deze derde proef staat Jezus’ messiaanse taak dus weer in de schijnwerpers.
Werp jezelf naar beneden. God uitdagen om Hem het bewijs af te dwingen dat Hij bij zijn volk aanwezig is: Het gaat nogmaals terug op Exodus, nu hoofdstuk 17 vers 7.
Engelen. De zeloten (de messiaanse beweging die de Romeinen met geweld wilde verjagen) geloofden dat als de messias zich in levensgevaar zou begeven, God zijn engelenscharen uit de hemel zou doen neerdalen om zijn gezalfde bij te staan (zie ook Matteüs 26:52-54).
God niet beproeven. Een verwant werkwoord als in vers 2, dus niet ‘verzoeken’ maar ‘op de proef stellen’. Jezus’ antwoord is wederom ontleend aan Deuteronomium, te weten 6:16 dat een commentaar is op Exodus 17. Een mens examineert God nu eenmaal niet op Zijn betrouwbaarheid. Ook nu weer blijkt Jezus de Tora uitstekend te kennen en daaraan het antwoord te ontlenen waarmee hij het standpunt van de zeloten afwijst. Als hij messias is, dan geen legeraanvoerder die de gewelddadige opstand tegen Rome leidt, maar één die met vreedzame middelen zijn leven in de waagschaal stelt voor de onopgeefbare verbondenheid met zijn volk Israël en de Tora.
Noten
[1] Zonder Tora leest niemand wel (Van ’t Riet, 2e druk, Folianti.com, Zwolle 2010).
[2] Lukas versus Matteüs (Van ’t Riet, Kok, Kampen 2005), hoofdstuk 9.
[3] Lukas versus Matteüs, hoofdstuk 6 en 7.
[4] Een verwijzing naar Elia sluit aan bij de Elia-midrasj in het Lukasevangelie (zie noot 5).
[5] Exodus Rabba 47:5.
[6] Lukas versus Matteüs, hoofdstuk 5.
[7] Zonder Tora leest niemand wel, p. 145.