< Alle onderwerpen
Printen

Johannes 20: 1-18

Uit de veelheid van thema’s die zich hier aandienen kies ik er één.

Johannes gebruikt in zijn evangelie drie verschillende woorden voor ‘zien’. En met name in het opstandingsverhaal gebruikt hij die woorden zeer zorgvuldig. In de verzen 1 t/m 18 van Johannes 20 vigeren ze alle drie, en dan ook nog twee keer over. Ze komen alle drie langs bij het apostelpaar Petrus en Johannes, en daarnaast ook alle drie bij Maria van Magdala. Juist door die opbouw vormt dit opstandingsverhaal een eenheid.
Het eerste woord dat bij het apostelpaar en Maria gebruikt wordt op de paasmorgen, het Griekse blepoo, heeft de betekenis van het simpele kijken, waarnemen.
Het tweede woord, theoreoo, is een onderzoekend kijken, een proberen te begrijpen wat gezien wordt. Het woord ‘theorie’ is hiervan afgeleid. Dat geeft tegelijk de beperking van deze blik aan; het is immers moeilijk om te zien (of te horen) wat buiten de theorie, buiten het eigen ‘denkraam’ ligt. Zoiets wordt dan niet begrepen of zelfs niet eens gezien (of gehoord) omdat het voor het subject ondenkbaar is. Met deze blik kijkt Petrus rond in het graf, en met deze blik kijkt Maria naar twee engelen en zelfs naar Jezus zelf, maar er is geen herkenning. En dat ligt dus niet aan de tranen.
Tenslotte gebruikt Johannes het derde woord bij het apostelpaar en bij Maria: horaooo (vers 9 en 18). Dat is een woord waarbij de schellen van de ogen (of oren) vallen. Het wordt: doorzien, inzien, schouwen. Johannes laat het in vers 9 vrijwel samenvallen met ‘geloven’. En hij stelt ook dat ze op die manier de Tenach (de Schriften) nog niet hadden gelezen/gehoord/gezien.

De werkelijkheid van Pasen – zo lijkt Johannes te willen zeggen – dringt zich niet allereerst op aan onze ogen, oren of hersenen, maar aan ons hart. Het hart weet. Het zal geen toeval zijn dat het juist de discipelen Johannes en Maria van Magdala – Jezus’ hartsbeminden – zijn die als eersten ‘zien’. Zodra Johannes met het hart heeft gekeken in dat graf, staat er: en hij geloofde. En zodra Maria met haar hart luistert, roept ze uit ‘Rabboeni!’.
En wellicht maakt Johannes zijn lezers/hoorders zo ook duidelijk dat de eerste getuigen op de paasmorgen niet per se een voorsprong hebben op degenen (wij) die het (eeuwen) later moeten doen met ‘slechts’ de verkondiging van Pasen. Uiteindelijk is het toch het hart dat bij Woord en/of sacrament plotseling gewaar wordt: de Heer is daar. Hij leeft!
Lucas vertelt op zijn manier hetzelfde met het verhaal van de Emmaüsgangers. En ook bij hem is sprake van een nieuwe manier van horen/zien: voelden Kleopas en zijn mede-discipel immers hun hart niet branden toen zó de Tenach voor hen ontsloten werd?
En het is toch ook om die reden dat nu al zo’n twintig eeuwen mensen zich neerzetten rond Woord en Tafel; zij weten: hier, in de (oudtestamentische) geschriften, ligt het paasgeheim dat zich (nieuw-testamentisch) aan ons wil openbaren.
Voor wie echter niet voorbij blepoo en theoreoo komen, moet elke eredienst een opgave zijn; of zelfs saai.

Zelfs al zouden we theorieën en technieken ontwikkelen over hoe Jezus door de dood heen met lichaam en al is overgaan naar een andere dimensie, of over hoe hij nu leeft in een vierde of vijfde dimensie en van daaruit zich soms wel soms niet zichtbaar kan maken in ons beperkte driedimensionale bestaan, dat raakt nog steeds niet aan het geheim waarom alles draait. Alleen met het hart kun je goed zien. En het hart herkent – en wordt geraakt door – degene die ons liefhad en liefheeft, ook door de dood heen. En die durf je te laten gaan (‘Houd me niet vast’), met vreugde zelfs; omdat je weet dat hij de weg van de uittocht moet voltooien, maar dat de verbintenis eeuwig is en de nieuwe toekomst zeker. En de Schrift hoeft maar open te gaan om ‘te zien’.

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *