< Alle onderwerpen
Printen

Johannes 01: 19-28

Alle evangeliën beginnen met Johannes de Doper. De vierde evangelist doet het echter wel heel anders dan de eerste drie, terwijl er toch voldoende overeenkomsten zijn waaruit blijkt dat op de achtergrond dezelfde tradities schuilgaan. We kunnen hierbij denken aan:
• Johannes wordt ondervraagd waarom hij doopt;
• er bestaan messiaanse verwachtingen rond de figuur van de Doper;
• het gebruik van Jes 40:3 (LXX) met betrekking tot het werk van Johannes;
• de tegenstelling tussen dopen met water en dopen met de heilige Geest (+ ‘en vuur’ bij Matt en Luc), dat in de versie van Johannes voor de helft op dag 1 en voor de andere helft op dag 2 wordt uitgesproken;
• het woord over degene die later komt en het niet waardig zijn om diens schoenriem los te maken;
• de doop van Jezus (die bij Johannes weliswaar niet vermeld, maar wel bekend verondersteld wordt);
• de Geest die als een duif op hem neerdaalt;
• het woord (uit de hemel) dat Jezus identificeert.
In dit lijstje hebben we vs. 29-34 ook meegenomen. Die verzen horen inhoudelijk namelijk bij ons gedeelte van vandaag. Vs 19-28 zijn echter als aparte eenheid gekozen, omdat vs. 28 met ‘dit gebeurde in Bethanië’ het gedeelte lijkt af te sluiten. Het is echter beter om dit vers niet als afsluiting, maar als onderbreking te zien. In vs. 29 gaat het gewoon verder met de openingswoorden ‘op de volgende dag’. De onderbreking in vs. 28/29 met een plaats- en tijdsaanduiding heeft tot gevolg dat er twee vormen van getuigenis van Johannes zijn: op dag 1 zegt hij alleen wat hij niet is. Hij wijst van zichzelf af, maar identificeert niet een ander. Slechts raadselachtige woorden horen we in vs. 26-27. Hierdoor wordt de spanning opgebouwd, want wie is hij dan wel, waarom doet hij wat hij doet en over wie heeft hij het? In vs. 29-34 speelt hij echter open kaart. Nu bereiken we de climax, wanneer Jezus (nu pas!) op het toneel verschijnt en Johannes hem identificeert als het doel van heel zijn optreden. Hierdoor komen ook vs. 19-28 in perspectief te staan: het hele optreden van Johannes de doper is slechts gericht op het bekendmaken van Jezus, preciezer: om getuigenis af te leggen van wat hij heeft gezien gebeuren, zodat hierdoor Jezus als zoon, als uitverkorene, onthuld zou worden. Het dopen is dus niet belangrijk, hij is slechts getuige, slechts een stem. In het vierde evangelie wordt hij ook nooit ‘de doper’ genoemd. Als hij een bijnaam zou moeten krijgen, dan kan dat slechts zijn ‘Johannes de getuige’. Het is hiermee tevens duidelijk dat de hele perikoop een literaire constructie is van onze evangelist.

Johannes heeft messiaanse verwachtingen over zich afgeroepen. We lezen dat op diverse plaatsen in de synoptische evangeliën en ook hier. Hij wordt officieel ondervraagd door vertegenwoordigers van de religieuze leiders: is hij de messias, Elia of soms de profeet (nl. de profeet als Mozes, vgl. Dt.18:15)? Het gaat hierbij niet zozeer om drie precies te onderscheiden figuren, ze vormen variaties van eschatologische verwachtingen. Het gaat erom dat hij ontkent dat hij in geen enkele opzicht een heilbrenger is. In de manier waarop de vragenstellers worden neergezet herkennen we de hand van de evangelist. ‘Priesters en levieten’ komen in het evangelie verder niet meer voor. Hij zal dus de aanduiding uit de traditie hebben behouden. Het wat onhandig geformuleerde vers 24 introduceert echter de Farizeeën. Zij zijn het die in het vierde evangelie de stereotype tegenstanders van Jezus worden (ook al zijn er in hun kring enkelen die die eensgezindheid doorbreken, zoals Nikodemus [3:1; 7:50]). We weten als lezers hierdoor dat Johannes niet uit oprechte belangstelling uitgenodigd zich uit te spreken over wat hij doet, maar dat hij een verhoor ondergaat. Hij moet als een gedaagde in een rechtszaak zichzelf verdedigen. De ondervragers zijn gestuurd en moeten verslag doen van wat zij te horen hebben gekregen (22). Er zit dus van meet af aan scherpte in het verhaal.

We hebben tot nu toe het zo interessante vs.26c overgeslagen. Hier zegt Johannes: “in uw midden staat iemand die u niet kent.” De woorden vallen op, want ze vormen een onderbreking van “ik doop met water’ dat nu geen vervolg kent. In vs. 31 en 33 lezen we opnieuw over de onbekendheid van de komende heilsfiguur; nu horen we dat óók Johannes hem niet kende. Wat er staat is dus dit: de Messias is al aanwezig, maar incognito, men kent hem niet en dat geldt óók voor Johannes. We lijken hier te stuiten op een bepaalde Joodse verwachting, nl. die van de verborgen Messias. Hij komt voor in de zin dat de Messias preëxistent in de hemel is en aan het eind der tijden in heerlijkheid zal verschijnen (zie hiervoor 1 Hen, 2 Bar, 4 Ezra). Hij komt ook voor in de zin dat de Messias (mogelijk) al in het verborgene op aarde leeft totdat het uur van zijn verschijning is aangebroken (Justinus, Dial.). Het vierde evangelie toont verwantschap met deze tweede vorm, maar kan tegelijkertijd niet los gezien worden van de eerste. Het is een belangrijk gegeven in het Johannesevangelie dat de Messias, Jezus, niet zomaar gekend kan worden, ook al staat hij in hun midden. Hij komt immers bij God vandaan. Je kunt zelfs zeggen dat het hele evangelie een vorm van mystagogie is en bedoeld om de lezer te helpen om hem echt te leren kennen. Hier komt echter tevens een scherpte in het verhaal die tot op het bot zal worden verkend: het is het verhaal van licht en duisternis, van wel en niet kennen, van God en duivel, met scheldpartijen en moordaanslagen erbij (bv. Joh 8). To know or not to know, that is the question.

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *