< Alle onderwerpen
Printen

Hebreeën 12: 5-13

Kerkelijk jaar: 10e zondag na Trinitatis
Synagogaal jaar: op 23 Av staat Sidra Ekev (Deut. 7:12-11:25) op het leesrooster.

door Bart Gijsbertsen

Adagium (zie mijn commentaar bij Hebreeën 3)
De Zoon van God is bezig het zaad van Abraham vast te grijpen. Hierom moest Hij dus in alles aan de broeders gelijk worden, opdat Hij ten overstaan van God zou zijn: een meedogende en betrouwbare hogepriester; om de zonden van het volk te verzoenen. (zie Hebr. 2:16-18)

NB:
1. De schrijver concentreert zich op zijn eigen volk, de Hebreeën (zaad van Abraham, de broeders, het volk). Overal in zijn brief richt hij zich tot de laos (Israel); nooit vermeldt hij de etnè (heidenen, niet-Joodse volkeren) zoals Paulus zoveel doet.
2. De schrijver vertelt zijn volksgenoten dat Jezus hun hogepriester wil zijn en wat dat betekent. Daarmee slaat hij een eigensoortig thema aan; nergens elders in het Nieuwe Testament vind je Jezus getekend als (hoge)priester.

Hebreeën 12:5-13
5 Jullie zijn zeker de aansporing vergeten
die tot je gericht werd toen je nog een kind was:
‘Mijn zoon, onderschat de opvoeding van de HERE niet,
en geef niet op als je door Hem wordt berispt; (Spr. 3:11)
6 want wie de HERE liefheeft voedt Hij op, en hij slaat elke zoon die Hij (als zodanig) erkent.’ (Spr. 3:12)
7 Hou vol tijdens de opvoeding.
God behandelt u zoals (je doet met) kinderen.
Want wie is het kind wiens vader hem niet opvoedt? (Spr. 3:12)
8 Als jullie geen opvoeding ontvangen
zoals al jullie bondgenoten die hebben ontvangen, dan zijn jullie bastaards; en geen kinderen.
9 Daar komt nog bij:
Wij hadden onze aardse vaders als opvoeders
en wij respecteerden hen.
Zullen we ons dan niet nog veel meer
onder het gezag stellen van de (hemelse) Vader der geesten, en leven?
10 Want zij hebben ons wel voor een korte tijd
een opvoeding gegeven naar hun goeddunken,
maar Hij doet het zó dat het eraan bijdraagt
dat wij deel krijgen aan zijn heiligheid.
11 Nu lijkt elke opvoeding op het moment zelf wel
niet tot vreugde te zijn maar tot (je) verdriet,
later echter betaalt het zich terug
– voor wie erdoor gevormd zijn –
met een vredebrengende vrucht van gerechtigheid.
12 Dus
hef op de slappe handen
en strek de knikkende knieën; (Jes. 35:3)
13 en effen de paden voor uw voeten (Spr. 4:26)
opdat wat kreupel is niet wordt verdrongen,
maar veeleer wordt genezen.

Er zullen bij alle strijd ook veel vragen zijn geweest in de trant van ‘Waar is God? Waarom grijpt Hij niet in, is dit wel de juiste weg die we gaan?’
De schrijver betoogt dat dit alles nu juist bewijst dat God nabij is. Hoe zou het zonder strijd gaan? Het hoort bij Gods opvoeding.

Hij herinnert zijn gehoor aan hun eigen geloofsopvoeding toen ze nog kind waren. Een citaat uit Spreuken 3:11 en 12 moet dat bij hen opfrissen.
Tot halverwege de twintigste eeuw was het ook bij ons nog de gewoonte dat je als kind een pak slaag kreeg als je niet luisterde; of dat je op school bij ondeugd naar voren moest komen om van de leraar een mep met een lineaal op je hand te krijgen. Tegenwoordig is ‘slaan’ not-done. Maar de principes van een opvoeding blijven gelijk. Als aan een kind geen grenzen worden gesteld, geen structuur wordt geboden (die met sancties wordt gehandhaafd), dan ontaardt het. Zo’n kind gaat aan zichzelf twijfelen, omdat het er niet toe lijkt te doen hoe het handelt; of zo’n kind gaat van alles vernietigen, om te zien of het dan eindelijk aandacht krijgt of van grenzen hoort.
Wel, zegt de schrijver, gelet op waar jullie allemaal tegenin moeten zwemmen om uithoudingsvermogen te creëren hebben jullie kennelijk Gods aandacht! Zou alles in je leven immers moeiteloos gaan, dan kun je je afvragen of je nog met God wandelt – en Hij met jou – of dat je maar met alle winden meewaait. Voor je het weet ben je geen bondgenoot meer in het gevecht van de geloofsgetuigen. Dan hoor je in deze menigte van deelnemers niet thuis.

Hij eindigt met een vergelijking. Opgevoed worden is nooit leuk. Maar wie zijn of haar opvoeding ter harte neemt, plukt daar de vruchten van.
In het geloofsleven is dat niet anders. Bovendien is de vrucht daarvan veel groter. Het schept de omgang met God zelf die zich om jou bekommert. En Hij betrekt je bij zijn eigen heiligheid, zodat je komt tot een leven naar zijn heilige wil. En wat Hij van ons wil is: in deze wereld gerechtigheid doen; zodat vrede, sjaloom, neerdaalt in je eigen hart en tussen mensen.

Een serie aansporingen moet helpen om de hoorders in beweging te zetten. Zij zijn nu aan de beurt in de stoet van geloofsgetuigen, dus: “Kom op!” Laat zien dat je geloofsopvoeding vrucht draagt. Laat zien dat je hoort bij het heilige volk dat een trektocht maakt door de wereldgeschiedenis.
Deze aansporing wordt ondertreept met een citaat uit de Septuagint.
Eerst een tekst uit Jesaja 35, een hoofdstuk dat ook samenhangt met Jesaja 40. Het einde van de ballingschap wordt aan Israël beloofd, het begin van een nieuw leven. Het volk zal terugkeren uit Babel. Maar er moet heel wat moedeloosheid worden overwonnen. Dus Jesaja roept ‘Wees sterk, vrees niet!’ En in dat kader horen we: ‘Geef kracht aan trillende handen, maak knikkende knieën sterk’ (Jes. 35:3 – NBV).
Direct daarop aansluitend citeert de Hebreeënbrief uit de wijsheidsliteratuur van Israël de woorden van een vader die zijn zonen opvoedt. We vinden ze in Spreuken 4:23-27. Aan het slot van dat hoofdstuk klinkt het:
‘Van alles waarover je waakt, waak vooral over je hart; het is de bron van je leven. Neem nooit leugens in de mond, laat geen bedrog over je lippen komen. Je moet elk mens recht in de ogen kunnen zien, nooit je ogen hoeven neerslaan. Effen de weg waarover je gaat, dan loop je met vaste tred. Wijk niet af naar rechts, wijk niet af naar links, wijk alleen uit voor het kwaad.’
Over opvoeding gesproken!

Bart Gijsbertsen

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *