< Alle onderwerpen
Printen

Genesis 48

Deze bijdrage van Lukas de Groote verscheen eerder in Stethoscoop op Genesis, uitgegeven door de stichting Amphora Books, 2010.

Jaäkov zegent de zonen van Joseef.

Vers 1: En het geschiedde na deze gebeurtenissen dat men tot Joseef zei: Zie! Uw vader is ziek. En hij nam zijn twee zonen met zich, Menasjè en Efrajim.
Ziek: hier wordt voor het eerst in Tenach het woord ‘ziek/zwak’ gebruikt. De Talmoed (Bavra Basra 16b) zegt: Sinds de schepping van de wereld heeft de mens nooit het verschijnsel ziekte gekend. Als een mens aan het eind van zijn dagen was nieste hij en blies de laatste adem uit. Jaäkov verzoekt God hem voldoende tijd te geven op zijn laatste opdrachten en zegenbeden aan zijn kinderen te kunnen geven en om terug te zien op zijn leven. God verhoorde zijn wens en gaf hem enkele dagen voor zijn dood een ziekte waardoor hij zich kon voorbereiden op zijn dood. Sinds die tijd is het de gewoonte om elkaar gezondheid te wensen als men niest opdat deze plotselinge beweging niet tot een acuut levenseinde zou leiden.
Men zei: volgens Rasji was het een anonieme boodschapper die dit Joseef meedeelde. Anderen menen dat dit betekent dat Joseef niet vaak bij zijn vader op bezoek kwam. De reden hiervoor was dat Joseef eventuele vragen van zijn vader wilde vermijden over de gebeurtenissen betreffende zijn verkoop naar Egypte. Dan zou hij zijn broers zwart maken bij hun vader. Hij wilde voorkomen dat zijn vader hen zou vervloeken.

Vers 2: En men vertelde Jaäkov en men zei: Zie! Uw zoon Joseef is tot u gekomen. En Jaäkov maakte zich sterk. En hij ging zitten op het bed.

Vers 3: En Jaäkov zei tot Joseef: De godheid, Sjaddai, heeft zich aan mij laten zien in Loez, in het land Kenaän. En hij zegende mij.

Vers 4: En hij zei tot mij: Zie! Ik ben het die jou vruchtbaar maakt en die je veel maakt. En ik zal je maken tot een verzameling van volken. En ik geef dit land aan je zaad na jou als eeuwig grondbezit.
Maken tot: hier staat het gewone woord ‘geven’, maar vaak heeft het ook de betekenis van ‘toestemming geven’ of ‘gelegenheid geven’ en ‘geven tot’ heeft de betekenis van ‘maken tot’.

Vers 5: En nu, je twee zonen die aan jou geboren werden in het land Egypte voordat ik naar jou, naar Egypte kwam, van mij zijn zij. Efrajim en Menasjè zullen zijn als Reoeveen en Sjimon van mij.
Twee zonen: door Joseefs twee zonen als eigen zoons te accepteren geeft Jaäkov als het ware Joseef het eerstgeboorterecht. De oudste zoon kreeg namelijk volgens Deuteronomium 21:15-17 een dubbel deel. De numerieke waarde van de namen van Joseefs zonen is gelijk aan de numerieke waarde van Reoeveen + Sjimon.

Vers 6: En jouw nakomelingen die je na hen geboren zult laten worden, die zullen voor jou zijn. Boven de naam van hun broers zullen ze genoemd worden in hun erfdeel.
Jouw nakomelingen na hen: volgens Rasji heeft Joseef geen andere zonen gekregen. Nachmanides en Ibn Ezra menen van wel. Dit laatste is best mogelijk, want andere zoons van Joseef zullen als echte Egyptenaren opgevoed zijn.

Vers 7: En ik, toen ik kwam uit Padan kwam stierf Racheel tegen mij in het land Kenaän, onderweg, toen het nog een eind weegs was over land om naar Efrat te komen. En ik begroef haar daar aan de weg van Efrat, dat is Bet Lechem.
Dit vers wordt door Rasji zó uitgelegd: Jaäkov vraagt Joseef zijn lichaam naar het beloofde land te brengen en in de spelonk van Machpela te begraven. Dat was niet de plaats waar Joseefs moeder begraven lag. Maar Jaäkov besefte dat het Gods opdracht was haar bij Bet Lechem te begraven opdat zij een troost zou zijn voor haar kinderen wanneer deze in ballingschap weggevoerd zouden worden naar Bavel en daarlangs weggevoerd zouden worden. Dan zal Racheel uit haar graf opstaan en wenen en bij God om genade smeken zoals in Jeremia 31:14 staat. De uitdrukking aan de weg wijst hier al op.
Nachmanides heeft een andere uitleg: dat Jaäkov zijn vrouw Racheel ‘langs de weg’ begroef had te maken met de belangen van Jaäkovs grote gezin. Vanwege alle beslommeringen kon Jaäkov niet voldoende aandacht schenken aan de begrafenis van Racheel.
Een algemeen aanvaarde gedachte over de aanleiding van Racheels dood is de volgende: met twee vrouwen die elkaars zuster waren mocht men niet getrouwd zijn volgens de Tora. Zodra Jaäkov dan ook in het beloofde land kwam moest een van beiden sterven en Racheel was de tweede vrouw van Jaäkov. Ook in het graf behoort een man slechts één vrouw bij zich te hebben.

Vers 8: En Israel zag de zonen van Joseef. En hij zei: Wie zijn dit?
Israel: in vers 1,2 en 3 wordt de naam Jaäkov gebruikt. Vanaf dit punt is het steeds de naam Israel die gebruikt wordt.
Israel zag: In vers 10 staat dat Jaäkov niet kon zien. Zag hij alleen vage gestalten? Of kon hij als ‘Israel’ zien wat hij als gewoon mens, als Jaäkov niet kon zien?

Vers 9: En Joseef zei tot zijn vader: Mijn zonen zijn dat die God mij hier gegeven heeft. En hij zei: Neem ze toch tot mij opdat ik ze kan zegenen.

Vers 10: En de ogen van Israel waren zwaar van ouderdom. Hij kon niet zien. En hij liet ze naderbij komen. En hij kuste hen. En hij omhelsde hen.
Niet zien: terwijl in vers 8 nog staat ‘Israel zag’. Een blinde kan soms beter zien dat een ziende.
Ouderdom: meerdere personen in Tenach worden op latere leeftijd blind (Jitschak, de priester Eli), maar alleen bij Jaäkov staat er bij dat het door ouderdom was.

Vers 11: En Israel zei tot Joseef: jouw aangezicht te zien had ik nooit gedacht. En zie! God heeft mij zelfs jouw zaad laten zien.
Zien: alweer ‘zien’ door iemand die blind is.
Denken: volgens Rasji. Rasjbam vertaalt dit woord met ‘ik achtte mij niet waardig’.

Vers 12: En Joseef liet hen van zijn knieën afgaan. En hij boog zich neer met zijn neus ter aarde.
Van zijn knieën: Efrajim en Menasjè zijn hier ongeveer twintig jaar oud, want ze werden geboren vóór de honger uitbrak en het is nu zeventien jaar na het eind van de hongersnood. (Het is niet zeker of de hongersnood zeven jaar geduurd heeft of korter. Er is namelijk een uitleg die zegt dat nadat Jaäkov Farao gezegend had de honger ophield, en dat kan al na enkele jaren het geval geweest zijn).
Van zijn knieën: de uitdrukking ‘op de knieën van iemand baren’ betekent dat men de boreling als eigen kind aanvaardde, ook als men niet de lijfelijke ouder was.

Vers 13: En Joseef nam hen beiden, Efrajim aan zijn rechterhand, links van Israel, en Menasjè aan zijn linkerhand, rechts van Israel. En hij liet hen naderbij komen.
Rechterhand: de hand die voorspoed, kracht en zegen geeft.

Vers 14: En Israel stak zijn rechterhand uit. En hij legde die op het hoofd van Efrajim en deze was de jongste. En zijn linker hand op het hoofd van Menasjè. Hij had zijn handen gekruist, want Menasjè was de eerstgeborene.
Jongste: het Hebreeuwse woord ‘tsa’ier’ betekent jong, jongste.
Kruisen: een woord dat alleen hier voorkomt. Onkelos interpreteert ‘hij handelde wijs met zijn handen’.

Vers 15: En hij zegende Joseef. En hij zei: De godheid die (voor) mijn vaderen heen en weer ging, voor Avraham en Jitschak, de godheid die mijn herder is vanaf dat ik er ben, tot op deze dag,
Hij zegende Joseef: door diens kinderen te zegenen?
Weiden: de eerste keer in Tenach dat God als herder voorgesteld wordt.
Heen en weer gaan: meestal wordt dit woord vertaald met ‘wandelen’. Benno Jacob denkt dat de betekenis hier vooral is die van een herder die voor de kudde uitloopt. Oorspronkelijk echter betekent dit woord meer ‘heen en weer teruggaan op dezelfde weg’. De betekenis ‘heen en weer gaan’ past ook goed bij Gods omgang met Avraham en Jitschak die ook heen en weer trokken en waarbij God altijd aan hun zijde ging.

Vers 16: de bode die mij verloste uit alle kwaad, hij zegene de knapen. En uitgeroepen worde over hen mijn naam en de naam van mijn vaderen Avraham en Jitschak. En mogen ze wemelen in menigte in het midden van het land.
De bode: in het verhaal over de confrontatie met Esau komt het woord ‘bode/engel’ vaak voor, en daar lijken het deze boden te zijn die Jaäkov redden van de bedreiging door zijn broer.
Wemelen: (dagah), mogelijk dat van dit woord afgeleid is van het woord ‘vis’ (dag). De oorspronkelijke betekenis is ‘bedekken door een grote hoeveelheid.

Vers 17: En Joseef zag dat zijn vader zijn rechterhand legde op het hoofd van Efrajim. En was het kwaad in zijn ogen. En hij greep de hand van zijn vader om die weg te halen van het hoofd van Efrajim naar het hoofd van Menasjè.

Vers 18: En Joseef zei tot zijn vader: Niet zó mijn vader. Want dit is de eerstgeborene. Leg uw rechterhand op zíjn hoofd.

Vers 19: Maar zijn vader weigerde. En hij zei: Ik weet het mijn zoon, ik weet het. Ook hij wordt tot een volk en ook hij zal groot worden. Inderdaad, zijn broer, de kleine, wordt groter dan hij. En zijn zaad zal worden een volheid der volken.
Volheid van volken: in Hosea 7:8 staat dat Efrajim vermengd is met de volken. Sommigen menen dat Jaäkovs uitspraak daar al betrekking op zou hebben.

Vers 20: En hij zegende hen op die dag door te zeggen: In jou zegent Israel door te zeggen: Moge God jou plaatsen als Efrajim en Menasjè. Zo plaatste hij Efrajim vóór Menasjè.
Die dag: de Targum zegt: op de dag van de besnijdenis.

Vers 21: En Israel zei tot Joseef: Zie! Ik ga sterven. En God zal met jullie zijn. Hij zal jullie terugbrengen naar het land van jullie vaderen.

Vers 22: En ik, ik heb jou gegeven één schouder boven je broers, die ik genomen heb uit de hand van de Amorieten, met mijn zwaard en met mijn boog.
Eén schouder: betekent dit dat een andere broer, Jehoeda, met béide schouders boven zijn broers zal uitsteken?

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *