< Alle onderwerpen
Printen

Genesis 37: 12-28

Uit Tenachon Tora, nr 8 p. 119-121
Een Uitgave van de B. Folkertsma Stichting voor Talmudica (PaRDeS)

Gods plan en de keuzevrijheid van de mens
Het begon allemaal met een streng kostbare purperwol. Daarmee liet Jakob volgens de midrasj (Tanchoema Wajeesjev 4) het gestreepte kleed voor Jozef weven, het zichtbare teken van zijn voorliefde voor deze ene van zijn twaalf zonen. De afgunst die deze voorkeur wekte in de broers groeide uit tot haat. En die leidde tot Jozefs verkoop: ‘En Jozef werd afgevoerd naar Egypte’ (39:1).
Deze keten van gebeurtenissen effende de weg naar de realisering van Gods plan, dat in het Verbond tussen de stukken al aan Abraham was voorzegd. In de genoemde midrasj suggereert Rabbi Joedan dat God al deze menselijke gebeurtenissen heeft geënsceneerd. Maar hoe moeten we die regie Gods begrijpen? Staat dat niet op gespannen voet met de menselijke keuzevrijheid? Rabbi Jehosjoea verscherpt het probleem met een voorbeeld: De Tora was er al voor Hij de wereld schiep. Want in Spreuken 8 zegt de Wijsheid (de Tora): ‘De Heer bezat mij in het begin van Zijn weg, vóór Zijn werken’. Nu staat er in de Tora (Num. 19:14): ‘Dit is de Tora: wanneer een mens sterft in een tent . . . enz.’ Volgt daaruit niet dat het feit van de dood al vóór de schepping vaststond? Maar toch wordt de mens verantwoordelijk gesteld voor de dood (Gen. 3:3)! Om het probleem nóg dichter bij huis te brengen, licht Rabbi Jehosjoea het met een gelijkenis toe: ‘Dit lijkt op het geval van een man die van plan is zijn vrouw te verstoten. Hij gaat heen en schrijft de scheidbrief. Als hij weer thuis komt heeft hij de brief bij zich, en zoekt nu een voorwendsel om hem te overhandigen. Hij zegt haar: Schenk me een glas in, ik wil iets warms drinken. Ze schenkt hem een glas in. Nadat hij de eerste slok genomen heeft zegt hij: Hier is je scheidbrief. Ze vraagt: Wat heb ik misdaan? Hij antwoordt: Ga mijn huis uit, want je hebt me geen warme, maar lauwe drank geschonken. Ze zegt: Je wist dus al dat ik je een kop lauwe drank zou schenken!’. Het argument van Rabbi Jehosjoea is duidelijk. Waar blijft de vrije wil van de mens wanneer God al het handelen ensceneert […]?

Rabbi Tanchoema pakt de redenering van Rabbi Jehosjoea op. Maar het wat schokkende voorbeeld van de scheidbrief vervangt hij door een positiever gelijkenis: ‘Waarmee kan je dat alles óók vergelijken? Met een koe die men een juk wil opleggen om haar te laten ploegen. Ze wil dit niet, en verzet zich. Wat doet men in zo’n geval? Men neemt haar kalf, en voert dit naar het veld dat men wil ploegen. Wanneer het kalf het juk krijgt opgelegd, begint het te loeien. De koe hoort dat. Nu laat ze zich het juk opleggen. Niet terwille van zichzelf, maar terwille van haar kind’. Zo ook de Heilige Hij zij gezegend, toen hij Zijn voorzegging aan Abraham gestand wilde doen: ‘Uit zichzelf zouden ze niet naar Egypte zijn gegaan. Hij regisseerde daarom de gebeurtenissen zodanig, dat ze vrijwillig naar het land van de ballingschap trokken, om zo Zijn voornemen waar te maken’.
Het klinkt nu een stuk positiever. Alles voltrekt zich volgens Gods plan, en dat is tot zegen van de mens. Want de toedracht maakt uiteindelijk de bevrijding uit Egypte mogelijk, en meer nog: het onvoorstelbare gebeuren op Sinai, waar God terwille van de wereld Zijn volk leert wat waarachtig menselijk leven inhoudt. Maar desondanks: hoe zit het dan met de menselijke keuzevrijheid?

Een antwoord
Dat die keuzevrijheid de mens is gegeven staat natuurlijk ook voor Rabbi Jehosjoea buiten alle twijfel. Het is een van de hoekstenen van Tora. Rambam (Hilchot Tesjoeva 5) noemt het ‘het grote beginsel, de pijler van de Tora en de geboden’. En hij verwijst naar Deut. 30:15 : ‘Zie, vandaag leg Ik jullie voor het leven en het goede’. Rambam onderstreept: ‘Leg Ik jullie voor’. Dat wil zeggen: de vrijheid ervoor te kiezen is aan jullie.
Enerzijds dus de volledige menselijke keuzevrijheid, anderzijds Gods plan dat zich onverbiddelijk voltrekt? Dit is het wérkelijke probleem waarmee Rabbi Jehosjoea worstelt. En waarmee ieder worstelt die Tora probeert te verstaan.
Rambam noemt het antwoord op deze vraag ‘langer dan de aarde en breder dan de zee’ en ‘iets wat een mens nooit geheel kan doorgronden’. Maar hij heeft wel een verhelderende suggestie. Hij verwijst naar Gods voorzegging aan Abraham, waar staat (Gen.15:13): ‘En ze zullen hen [de Egyptenaren] dienen, en deze zullen hen [het volk Jisrael] onderdrukken’. Welnu, zou men kunnen denken, heeft hij daarmee niet over Egypte beschikt dát ze het volk zullen onderdrukken? ‘Geen sprake van. Hij heeft over niet één individuele mens beschikt dat hij het zou zijn die daaraan moet meewerken. Voor iedere individuele mens geldt: Als hij niet wil meedoen, dóet hij niet mee. Het enige wat de Schepper te kennen geeft is hoe het volk als volk zich zal gedragen.’ Individuele mensen zijn niet aan historische wetmatigheden onderworpen. In de moderne natuurkunde is deze gedachtengang vanzelfsprekend. Ten aanzien van individuele materie-deeltjes zijn geen voorspellingen te doen. Maar het gedrag van een groep deeltjes valt met een zekerheid van 100% te voorspellen.
Rambam’s opmerking wordt verrassend uitgewerkt door Rabbi Jitschak Arama (ca. 1420-1494) in hoofdstuk 28 van zijn beroemde Tora-commentaar Akedat Jitschak. Zijn gedachtengang komt hier op neer: God regisseert het menselijk handelen inderdáád zodanig, dat Zijn plan gerealiseerd wordt. Maar de menselijke keuzevrijheid wordt daarmee op geen enkele wijze beperkt. De mensen doen wat ze willen. Maar uit wát ze doen, weeft God Zijn plan. Wanneer Hij bijvoorbeeld beschikt dat Abraham tot grote welstand zal komen, schrijft de Tora het waar-worden daarvan toe aan Farao (Gen. 12:16) en Abimelech (20:16), die hem terwille van Sara met materiële goederen overladen. Maar als ze dat niet hadden gedaan, had Hij andere wegen gevonden om Abraham tot welstand te brengen.
Wanneer Abraham in Gen. 14:21 de rijkdom afwijst die de koningen hem als dank offreren, weigert hij ‘zelfs draad noch schoenriem aan te nemen’. Abraham is vrij om welstand af te wijzen. God grijpt dan wel andere voorvallen aan om Zijn doel te realiseren.
Arama’s gedachtengang samenvattend zouden we het beeld kunnen gebruiken van een schaakpartij tussen een grootmeester en een beginneling. De beginneling is – steeds binnen de gegeven mogelijkheden – vrij te zetten wat hij wil. Maar zijn in volle vrijheid gekozen zetten zal de grootmeester gebruiken voor het realiseren van zijn doel. En de zwakke schaker zal de consequenties van zijn zetten hebben te dragen. Ook wij hebben de consequenties van onze keuzen te dragen. Maar we weten dat eens Gods plan verwezenlijkt wordt, tot zegen van heel de mensheid. ‘Het is’, aldus Arama, ‘of het verhaal van Jozef het ferment onthult dat de hele geschiedenis structureert’.
In het verhaal van Jozef lijkt het of het alleen de mensen zijn die de loop van de geschiedenis bepalen. Maar hier en daar geeft de Tora de lezer een stille wenk. Wanneer Jakob Jozef uitstuurt naar zijn broers, staat er (Gen. 37:14): ‘Hij stuurde hem uit het dal van Chevron’. Rasji tekent daarbij aan: ‘Maar Chevron ligt toch op een berg?! Begrijp het zo: het herinnert aan het graf van Abraham, die in Chevron ligt begraven [dát is ‘het dal’]. Als verwijzing naar wat Abraham is voorzegd: ‘Want vreemdelingen zullen je nakomelingen zijn, in een land dat niet van hun is’.
In de volgende zinnen lijkt het of de hand Gods in het gebeuren even zichtbaar wordt. Als om erop te wijzen dat alle menselijke gebeurtenissen worden ingeweven in Gods plan. Jozef dwaalt rond op zoek naar zijn broers. Volgens Jakob moeten ze in Sjechem zijn. Maar daar vindt hij ze niet. ‘En toen hij in Sjechem gekomen was, ontmoette hem een man, terwijl Jozef ronddwaalde over het veld. En deze vroeg hem: Wat zoek je?. En hij zei: Mijn broers zoek ik, vertel me toch waar ze zijn. Toen zei de man: Ze zijn van hier vertrokken, want ik hoorde ze zeggen: Laten we naar Dotan gaan.’
Waarom staat dit er? Waarom deze op het oog overtollige uitweiding? Terwijl de Tora altijd zo sober is met details? Zonder het zelf te beseffen: oppert Ramban, wijst deze ‘toevallige’ voorbijganger het hele volk Jisrael naar de ballingschap, en uiteindelijk naar de Uittocht en naar Sinaï. Engelen, boodschappers Gods noemen onze wijzen dergelijke figuren, die zonder er zelf weet van te hebben, schakels verbinden in de geschiedenis van God en de mensen.

Zo ziet onze traditie het verhaal van Jozef als een les in de werking van de Goddelijke voorzienigheid. Uit de vrije menselijke keuzen spint Hij Zijn plan, tot zegen der mensheid. Meer dan welke filosofische overwegingen ook, laat de Tora aan deze modelverhalen zien hoe de hemelse voorzienigheid zich diep in de aardse realiteiten voltrekt. Ze leggen de basis voor wat in het Jodendom ’emoena’ heet: fiducie, vertrouwen, dat de menselijke geschiedenis met al zijn leed en zwoegen uiteindelijk goed komt. Zo realiseert zich Jozef bij de hereniging met zijn familie: ‘Niet jullie hebben mij gestuurd, maar God’ (Gen. 45 :8).

[bewerking door Henk Scholder & Niek de Wilde]

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *