Genesis 37
Deze bijdrage van Lukas de Groote verscheen eerder in Stethoscoop op Genesis, uitgegeven door de stichting Amphora Books, 2010.
Joseefs jeugd.
Vers 1: En Jaäkov ging wonen in het land van het vreemdelingschap van zijn vader, in het land Kenaän.
Ging wonen: Jaäkov zette zich neer, hij vestigde zich. Zijn vader Jitschak en zijn grootvader Avraham verbleven hier slechts als vreemden. Jaäkov lijkt een vaste verblijfplaats te wensen. Dit laatste is Gods bedoeling (nog) niet. Pas na het verblijf in Egypte zal Kenaän voor Israel de vaste verblijfplaats worden.
Vers 2: * Dit zijn de nakomelingen van Jaäkov: Joseef, zeventien jaar oud, was herder bij zijn broers, over het kleinvee, en hij was knaap bij de zonen van Bilha en bij de zonen van Zilpa, de vrouwen van zijn vader. En Joseef bracht het slechte gerucht over hen tot zijn vader.
Nakomelingen: sommige uitleggers menen dat deze uitdrukking het slot van het voorgaande aangeeft. Maar over het algemeen gaat men ervan uit dat deze uitdrukking een opschrift is boven het erop volgende gedeelte. In Genesis komt dit woord ‘toledot’ (dat door mij met ‘nakomelingen’ vertaald wordt) verschillende keren voor.
Knaap: met dit woord wordt meestal een jonge man aangeduid die nog onder de hoede van zijn vader woont en niet getrouwd is. Een voorbeeld is Jisjmaëel toen deze nog bij Avraham woonde.
Slecht gerucht: dit doet aan kwaadspreken denken. Wil Joseef zijn broers een hak zetten nu hij door hen in zo’n lage positie is geplaatst?
Vers 3: ** En Israel had Joseef lief, meer dan al zijn zonen, want een zoon van de ouderdom was hij voor hem, en hij had voor hem gemaakt een kleed met lange mouwen.
Liefhebben: er staat niet dat Israel Joseef lief kreeg, maar hij had hem (steeds) lief.
Zoon van de ouderdom: er staat niet ‘van zijn ouderdom’. Trouwens na Joseef is Binjamin nog geboren. Zou het betrekking hebben op de afwijzing van Joseef door Racheel? Waar was Israel oud door geworden? Door Racheels dood of ook door haar houding tegenover Joseef?
Hij had gemaakt: niet ‘hij maakte eenmalig’, maar deze uitdrukking geeft een lange duur aan. Joseef liep blijkbaar steeds in een kleed met lange mouwen.
Kleed met lange mouwen: Het woord ‘kleed’ komt acht keer in dit verhaal voor (vers 3, 23, 23, 31, 31, 32, 32 en 33). Het wordt vaak vertaald met ‘veelkleurige mantel’. Volgens het verhaal in 2 Samuel 13:18 werd een dergelijk kleed gedragen door adellijke jongelui (koningskinderen). Het is duidelijk dat Jaäkov Joseef, anders dan diens broers, had vrijgesteld van het gewone werk.
Vers 4: En zijn broers zagen dat hun vader hem liefhad, meer dan al zijn broers, en zij gingen hem haten en zij waren niet in staat met hem te spreken tot vrede.
Zij gingen hem haten: dit was blijkbaar niet vanaf het begin het geval.
Zij waren niet in staat te spreken tot vrede: dit kan op twee manieren uitgelegd worden: óf de broers spraken helemaal niet meer met Joseef (dit zou verklaren waarom de haat alsmaar sterker werd), óf de broers spraken alleen nog maar haatdragende woorden tot hem en geen woorden meer van vrede.
Vers 5 : * En Joseef droomde een droom en hij vertelde (het) aan zijn broers. En zij gingen hem nog meer haten.
Vertellen: dit woord suggereert dat Joseef meerdere zaken aan zijn broers vertelde. Wat hij meedeelde wordt in het volgende vers verteld, maar hier ontbreekt het. Wordt daarmee bedoeld dat Joseef bij herhaling zijn droom aan hen vertelde?
Waarom vertelde Joseef zijn dromen aan zijn broers? Sforno denkt dat het komt omdat hij vanwege zijn jonge leeftijd nog wat onnozel was. Chizkuni denkt dat Joseef zijn broers meende te kunnen overtuigen van zijn bevoorrechte positie die hem door God geschonken was. Een andere mogelijkheid is dat Joseef – onbewust – zijn bevoorrechte positie heel benauwend vond, en dat hij maar één manier zag om uit de liefderijke omknelling van zijn vader uit te komen, en dit was: zich gehaat maken bij zijn broers. Hierin lijkt hij op zijn vader, die, door zich gehaat te maken bij zijn broer Esau, ook zijn heil elders moest zoeken. Zie verder het artikel ‘Hoe maak ik mij gehaat’.
Vers 6: En hij zei tot hen: hoort toch deze droom die ik gedroomd heb!
Toch: dit woord kan zowel een afzwakking aangeven, maar ook meer nadruk.
Vers 7: En zie! Wij waren schoven aan het binden midden op het veld, en zie! Mijn schoof was rechtop gaan staan en ook was ze blijven staan. En zie! Jullie schoven stonden eromheen en zij bogen zich neer voor mijn schoof.
En zie! Deze uitdrukking geeft altijd aan dat er iets opmerkelijks is. Het staat zelfs drie maal in dit vers. Het is alsof Joseef zelf ook verbaasd is over wat hij te zien kreeg.
Binden: dit woord komt uitsluitend hier voor. Het ‘binden’ houdt ook in ‘beperkt’ zijn. Iemand die ‘beperkt’ is in het spreken wordt ook ‘gebonden’, dat is ‘stom’ genoemd. Ook het woord ‘weduwe’ is hier van afgeleid.
Schoof: oorspronkelijk betekent dit woord ‘binding’. Het is afgeleid van het woord ‘binden’.
Veld: bedoeld is het open veld of de bewerkte akker.
Dat de centrale positie die hij in zijn droom inneemt een voorspelling is van wat straks gaat gebeuren, lijkt voor Joseef nog geen reële optie. Wat hij droomt is zo in tegenstelling met zijn huidige positie (‘jongen’ bij zijn halfbroers zijn), dat hij dit aangeeft met driemaal ‘zie!’.
Jullie schoven…..jullie: van beeldspraak gaat Joseef zomaar over tot de realiteit.
Vers 8: En zijn broers zeiden tot hem: Zul jij echt koning over ons worden? Of zul jij echt heersen over ons? En zij gingen hem nog meer haten, vanwege zijn dromen en vanwege zijn woorden.
Het is de enige keer in dit verhaal dat de broers iets tegen Joseef zeggen.
Koning worden: dit gebeurt mét instemming van de onderdanen.
Heersen: dit gebeurt zónder instemming van de onderdanen.
Over ons/ in ons: is hier verschil in betekenis?
Nog meer: hier wordt het woord ‘jasaf’ gebruikt, het werkwoord dat vertaald wordt met ‘toevoegen’. In dit woord zit de naam ‘Joseef’ verborgen.
Vers 9: En hij droomde nogmaals, een andere droom, en hij vertelde die aan zijn broers. En hij zei: zie! Ik heb nogmaals een droom gedroomd. En zie! De zon en de maan en elf sterren bogen zich neer voor mij.
Volgens Joseefs uitleg in Genesis 41:32 betekent tweemaal dezelfde droom dat de uitvoering snel zal komen en dat deze vaststaat. Tweeëntwintig jaar later, naar de beschrijving in Genesis 42:6, buigen inderdaad de broers voor Joseef. Van zijn vader Jaäkov en van Lea wordt dit niet beschreven. Zijn moeder Racheel was al overleden bij de geboorte van Binjamin (Genesis 35:18). Met de zon en de maan zullen zijn vader en stiefmoeder Lea bedoeld zijn. In de Talmoed (Berachot 55ab) staat dat dromen nooit gehéél in vervulling gaan.
Nogmaals … een andere: één van beide woorden lijkt overbodig. Maar er is een verschil: een andere geeft aan dat de tweede droom verschillend was van de eerste, nogmaals geeft aan dat de tweede droom een herhaling is van de eerste. De uitleg hiervan is dat de essentie van beide dromen dezelfde is, namelijk Joseefs suprematie over zijn broers, maar de uitwerking is verschillend.
De tweede droom vertelt Joseef, heel summier, eerst aan zijn broers. Kennelijk komt er geen reactie van hun kant. Pas in het volgende vers vertelt hij de droom aan zijn vader, en, voor de tweede keer, aan de broers. Pas als vader Jaäkov, enigszins gekwetst, Joseef terechtwijst, komt er een reactie van de broers: ze worden jaloers.
Vertellen: hier staat het woord ‘sippeer’, dat afgeleid is van ‘safar’ dat letterlijk betekent ‘becijferen, tellen’. Men zou hier dus kunnen denken dat Joseef het zijn broers voorrekent. In vers 5 was nog sprake van het gewone woord voor ‘vertellen, meedelen’.
Vers 10: En hij vertelde (het) aan zijn vader en aan zijn broers En zijn vader berispte hem. En hij zei tot hem: Wat is dit voor een droom die jij gedroomd hebt? Zullen wij soms komen, ik en je moeder en je broers, om ons voor jou neer te buigen ter aarde?
Wat Joseef aan zijn vader en broers vertelde wordt niet meegedeeld, maar wij kunnen dit wel vermoeden.
Moeder: Als Racheel hiermee bedoeld is, kan dat ook betekenen dat Jaäkov aan Joseef de onmogelijkheid van die droom wil laten zien. ‘Je moeder is al dood, hoe zou zij zich kunnen neerbuigen voor jou? ‘ Of is dit een aanwijzing dat Jaäkov in de opstanding der doden geloofde? Anderen menen dat Bilha, de slavin van Rachel, bedoeld is. Zij was pleegmoeder over Joseef geweest.
Vers 11: En zijn broers werden afgunstig op hem, maar zijn vader had het gebeuren bewaard.
Afgunstig zijn: tevoren was sprake van haten, nu ook van afgunst.
Vers 12: En zijn broers gingen om het kleinvee van hun vader te weiden in Sjechem.
Opvallend is dat dit nieuwe gedeelte begint zonder dat er een persoonsnaam in voorkomt.
Het kleinvee weiden: De rabbijnen lezen hier, op grond van een dubbel klemtoonteken een dubbele betekenis: de broers weidden de kudden van hun vader, maar tegelijkertijd deden ze zich te goed áán de kudden van hun vader.
Sjechem: Opmerkelijk is dat de broers zich hier weer durfden vertonen nadat ze de mannelijke inwoners van Sjechem uitgeroeid hadden (zie Genesis 34).
Vers 13: * En Israel zei tot Joseef: weiden jouw broers niet te Sjechem? Ga, en ik zal je tot hen zenden. En hij zei tot hem: zie, mij.
Blijkbaar wist Jaäkov (hier Israel genoemd) waar zijn zoons weidden. Het lijkt dan ook een retorische vraag te zijn die hij tot Joseef richt.
Ga: een intrigerend woord. Het is alsof Israel in deze woorden al aangeeft dat Joseef een eigen weg moet gaan. Thuis bij zijn vader en te midden van zijn broers is geen plaats meer voor hem. Hij is op een leeftijd gekomen waarin hij met zijn capaciteiten zelf een weg moet gaan, niet meer onder de hoede van zijn vader. Zie het artikel ‘Joseef, ga!’.
Tot hen zenden: probeert Jaäkov tegelijk weer de band tussen Joseef en zijn broers te herstellen, tegen beter weten in?
Zie, mij: men verwacht hierna een verdere uiteenzetting, maar deze komt niet. Deze uitdrukking betekent: ‘Hier ben ik’. Het is alsof Joseef ook aanvoelt dat er iets bijzonders van hem gevraagd wordt, net als toen Avraham door God geroepen werd (Zie Genesis 22:1). En hij is bereid te gaan, ongeacht de consequenties.
Ook als Samuel door God geroepen wordt klinkt ditzelfde woord (1 Samuel 3:10), evenals bij de roeping van Jesjajahoe (Jesjajahoe 6:8).
Vers 14: * En hij zei tot hem: Ga toch, zie naar de vrede van je broers en de vrede van het kleinvee, en breng mij iets terug. En hij zond hem uit het dal Chevron en hij kwam te Sjechem.
Iets terugbrengen: dit betekent ‘verslag uitbrengen’. Er zal later ook iets van Joseef teruggebracht worden, namelijk zijn bebloede kleed.
Iets: hier staat het woord ‘davar’ dat ‘woord, daad, voorwerp’ betekent. De dubbele betekenis ‘woord’ en ‘voorwerp’ past hier goed.
Vrede: in vers 4 staat dat de broers ‘niet tot vrede konden spreken tot hem’.
Dal: Chevron ligt op een berg en niet in een dal. Is dit met name symbolisch bedoeld? In Targum Pseudo Jonathan staat dat op die dag in feite de slavernij in Egypte al een aanvang nam. Zie het artikel ‘Het dal Chevron’.
Vers 15: ** En een man vond hem, en zie! Hij dwaalde in het veld. En de man vroeg hem, door te zeggen: wat zoek je?
Een man: bij de worsteling van Jaäkov was het ook een man die Jaäkov tegenkwam. De uitdrukking ‘een man’ wordt ook wel weergegeven met ‘iemand’. Het gaat om een persoon die anoniem blijft voor Joseef. Het is alsof Joseef geen oog heeft of kan hebben voor deze persoon. Toch moet in deze persoon iets van de Eeuwige zijn, maar Joseef herkent dit niet. Hier is geen sprake van worstelen, maar van dwalen. Jaäkov was destijds op weg en had de confrontatie met zijn broer voor ogen. Joseefs leven heeft nog geen richting, hij dwaalt maar wat in het rond nu hij het dal verlaten heeft. Van ‘gaan’ is nog geen sprake. Maar wel volgt hierna de confrontatie met zijn broers, zoals dat bij Jaäkov het geval was met Esau en zijn vierhonderd man.
Wat zoek je? De man vraagt ook niet wie hij zoekt. Is Joseef op zoek naar de zin van zijn leven? Zie het artikel ‘Wat zoek je?’.
Vers 16 En hij zei: Mijn broers zoek ik. Vertel mij toch mee waar zij weiden.
Mijn broers zoek ik: zoals Jaäkov het aangezicht van Esau zocht, en in zijn gelaat het gelaat van God zag, zo hoopt ook Joseef zijn broers te kunnen zien.
Mijn broers zoek ik: zoals Tom Naastepad aangeeft is deze volgorde opmerkelijk. Normaal Hebreeuws zou zijn: Ik zoek mijn broers. Zoals het hier in het Hebreeuws staat is het meer dan zomaar een mededeling. Er lijkt een dubbele betekenis achter schuil te gaan, namelijk allereerste de letterlijke betekenis. Maar ook een overdrachtelijke. Joseef is namelijk op zoek naar mannen die écht broer voor hem willen zijn.
Vers 17 En de man zei: Zij zijn opgebroken van dit. Ik heb hen immers horen zeggen: Laten wij naar Dotan gaan. En Joseef ging zijn broers achterna, en hij vond hen in Dotan.
Ik heb hen horen zeggen: letterlijk staat er ‘Ik heb gehoord terwijl zij aan het zeggen waren…’. Dit kan betekenen dat de broers een verschillende mening hadden waar zij naar toe zouden trekken. Joseef dwaalde alleen rond, maar ook de broers hadden geen duidelijk omlijnd plan.
Dit: er staat niet ‘van hier’. ‘Deze’ zou wel kunnen, maar dan moet men concluderen dat er iets ontbreekt, bijvoorbeeld ‘stad’, of ‘plaats’.
Het feit dat ‘de man’ de broers had horen praten, betekent dat hij bij hen geweest was.
Dotan: de eerste keer dat deze naam door de broers genoemd wordt staat het verkeerd geschreven, namelijk met de letter ‘jod’ erin. Betekent dit dat zij in Dotan ‘de hand’ (de jad) aan hem willen slaan? Of betekent het een tweevoud, ‘beide Dotans’?
Vers 18 En zij zagen hem van verre, en voordat hij tot hen genaderd was spanden zij samen ‘tegen hem’ om hem te doden.
Samenspannen tegen hem: het is overbodig dat hier staat ‘tegen hem’. Als er gewoon gestaan had dat zij samenspanden om hem te doden, zou dit duidelijk genoeg geweest zijn. ‘Tegen hem’ (otò) kan ook gelezen worden als ‘met hem’ (itò). Op deze manier wordt gesuggereerd dat Joseef geen uitweg uit zijn situatie zag en dat de dood hem welkom was.
Vers 19 En zij zeiden, ieder tegen zijn broer: Zie! De meester van de dromen is hierheen gekomen.
Meester: met dit woord wordt ‘de baas’ aangeduid.
Hierheen: (halazè). Dit woord komt uitsluitend hier voor en in Genesis 24:65, waar Rivka Jitschak ziet aankomen. Dit woord is duidelijk een verschrijving, want er had moeten staan hazè. De extra letter, de lamed, de letter ‘l’, heeft als betekenis ‘ossenprikstok’. Bedoelt de schrijver met deze schrijffout dat de broers zich als het ware met deze ossenprikstok gestoken voelen? Er moet dus verband bestaan tussen wat hier gebeurt en wat daar gebeurde. Is het zo dat de broers in Joseef hetzelfde zien als Rivka op het moment dat zij Jitschak zag? En wat de broers zien, roept bepaald geen positieve gevoelens op. De schrijver kan iets dergelijks ook bij Rivka en Jitschak suggereren. Zie verder het artikel ‘Als door een horzel gestoken’, bij Genesis 24:65.
Vers 20 En nu gaat en laten wij hem doden. En laten wij hem in één van de putten laten zakken, en wij zullen zeggen: een wild dier heeft hem opgegeten. En wij zullen zien wat er met zijn dromen zal geschieden.
Gaan: gewoonlijk wordt het woord ‘opstaan’ gebruikt. Maar ‘opstaan’ doet men tegen een overheerser; het is ‘in opstand komen’, en Joseef was niet iemand die boven hen stond. Naar hun beleven was hij de minste (zie vers 2). Joseef was de jongere broer die thuis bleef en verwend werd door hun vader. ‘Gaan’ geeft aan dat er voor de broers ook een bepaalde weg is die zij in willen slaan. Bij Kajin en Hèvel wordt wel het woord ‘opstaan’ gebruikt, en Kajin doodde zijn broer.
Doden: de opzet was: Joseef doden.
Laten zakken: ‘sturen’ of ‘zenden’ is het woord dat hier gebruikt wordt, en niet ‘gooien’. De broers hebben ook al direct bedacht hoe zij hun vader kunnen bedriegen. Dus de broers zijn van plan Joseef eerst te doden en zijn lijk daarna in een put te verbergen.
Volgens de Midrasj spreekt God de laatste zin zelf: ‘Maar wij zullen zien wat er met zijn dromen zal geschieden.
Vers 21 En Reoeveen hoorde (het) en hij redde hem uit hun hand, en hij zei/dacht: laten wij geen leven doodslaan.
Komt Reoeveen hier terug op het voorgenomen besluit, of behoorde hij niet tot al de broers die Joseef wilden doden?
Hand is ook het begrip voor ‘macht’.
Leven: letterlijk het woord voor ‘keel’, ‘ziel’.
Vers 22 En Reoeveen zei tot hen: vergiet geen bloed. Laat hem zakken in deze put die in de steppe is, en strek geen hand naar hem uit; om hem te redden uit hun hand, om hem te doen terugkeren naar zijn vader.
Strekken: letterlijk ‘zenden: ‘Een hand zenden’ is ‘een hand uitstrekken’. Opvallend is het steeds weer terugkerende woord ‘zenden’. Zenden doet men met een opdracht, met een bericht.
Het ‘zeggen’ van Reoeveen lijkt hier automatisch over te gaan in ‘denken’. De woorden ‘En Reoeveen dacht’ ontbreekt. Misschien omdat Reoeveen als bevrijder anoniem wil blijven bij zijn broers?
In een put gooien en daarin om laten komen was volgens de toenmalige opvattingen geen moord.
Terugkeren naar zijn vader: Het is de vraag of Joseef wel wilde terugkeren naar zijn vader. Mogelijk dat hij – onbewust – wel bevrijd wilde worden van de liefde van zijn vader die hem beperkingen oplegde (Zie het commentaar bij vers 5 en 14).
Vers 23 En het geschiedde zodra Joseef tot zijn broers gekomen was dat zij Joseef zijn kleed, het kleed met lange mouwen, dat hij over zich had, lieten uittrekken.
Joseef: de tweede keer dat de naam Joseef gebruikt wordt is overbodig. Daarom komt Joseef wel in het middelpunt te staan.
Kleed met lange mouwen: dat hij van zijn vader gekregen had, zie vers 3.
Over zich: alsof hij vermomd, of ermee uitgedost was.
Laten uittrekken: de broers maakten hun handen er niet aan vuil.
Vers 24 En zij namen hem en zij lieten hem in de put zakken, en de put was leeg, er was geen water in.
Zij namen: letterlijk staat er ‘En hij nam hem’.
Laten zakken: weer ditzelfde woord ‘zenden’.
Leeg, geen water: In een put of cisterne behoort water te staan als deze voor mensen bruikbaar kan zijn. Hier staat dubbelop dat deze put geen water bevatte. Wat zou de betekenis hiervan zijn? Een uitleg is dat het woord ‘leeg’ duidt op ongedierte als slangen en schorpioenen, het tweede ‘geen water’ duidt erop dat de put droog was.
Reoeveen heeft het in vers 22 al over ‘deze’ put. Kennelijk had hij een droge put uitgezocht.
Vers 25 En zij gingen zitten om brood te eten. En zij sloegen hun ogen op, en zij zagen, en zie! Een karavaan Jisjmeëlieten, komend van Gilad, en hun kamelen droegen specerijen en balsem en laudanum. Zij gingen om het te doen afdalen naar Egypte.
Brood eten: dit is de gewone uitdrukking voor ‘een maaltijd gebruiken’.
Opslaan/dragen: voor deze beide woorden wordt in het Hebreeuws slechts één woord gebruikt.
Gilad was bekend om zijn balsemproductie.
Specerijen: met name gebruikt voor het balsemen van doden. Een geurloos hars.
Balsem: een geurend product, afkomstig uit balsemstruiken in Gilad. Ook gebruikt in de geneeskunst.
Laudanum: nog sterker geurend; als parfum gebruikt.
Afdalen: naar Egypte reizen wordt altijd aangeduid met het woord ‘afdalen’. Het heeft naast de letterlijke ook tegelijk symbolische betekenis.
Vers 26 En Jehoeda zei tot zijn broers: wat voor profijt hebben wij als wij onze broer doden en zijn bloed bedekken?
Profijt: Jehoeda komt met een voorstel waardoor de broers zich niet schuldig behoeven te voelen over een moord die zij verzwijgen, terwijl Joseef toch uit hun leven verdwijnt.
Vers 27 Gaat en laten wij hem verkopen aan de Jismeëlieten, en onze handen zullen niet tegen hem zijn, want wij zijn broers, ons vlees is hij. En zijn broers hoorden.
Gaan: net als in vers 20 ‘gaat’.
Horen: dit houdt gewoonlijk ook in dat zij gehoorzaamden.
Vers 28 * En Midjanitische mannen trokken voorbij, kooplieden, en zij trokken hem (er) uit en zij deden Joseef opgaan uit de put en zij verkochten Joseef aan de Jismeëlieten voor twintig zilverstukken en zij brachten Joseef naar Egypte.
Zij trokken hem eruit: Wie zijn deze ‘zij’? Meestal wordt gedacht: de broers. Logischer is ‘de Midjanitische kooplieden’. Terwijl de broers nog druk overlegden over de verkoop van Joseef aan de Jismeëelieten, zagen Midjanitische kooplui hun kans schoon. Terwijl de broers al pratend nog met hun maaltijd bezig zijn, verkopen de kooplui Joseef aan de Jismeëelieten. De consequentie hiervan is dat de broers niet op de hoogte waren wat er achter hun rug zich afspeelde.
Twintig zilverstukken: In Leviticus 27:5 staat dat twintig zilverstukken de prijs is voor een slaaf van vijf tot twintig jaar. In Exodus 21:32 staat dat de prijs voor een volwassen slaaf dertig zilverstukken is.
Zij brachten: hier niet de gewone uitdrukking ‘deden afdalen’, maar ‘deden komen’.
Vers 29 En Reoeveen keerde terug naar de put, en zie! Joseef was niet in de put. En hij scheurde zijn kleren.
Terugkeren: van het eten? Was hij eerder klaar dan zijn broers? Of was hij degene die tijdens de maaltijd de kudde in de gaten moest houden?
Zijn kleren scheuren: dit kan een teken van rouw zijn (zie 1 Samuel 4:12) of van ontsteltenis (zie 2 Samuel 13:19 en 2 Koningen 11:14).
Vers 30 En hij keerde terug naar zijn broers en hij zei: het kind, het is er niet. En ik, waarheen zal ik komen?
Kind: het woord ‘jongen’ paste beter bij Joseefs leeftijd. Het gebruik van het woord ‘kind’ zal te maken hebben met Reoeveens verantwoordelijkheidsgevoel naar zijn jongere broer. De uitdrukking ‘het kind’ komt ook voor in het verhaal van ‘de binding van Jitschak’ en het verhaal van Mosje in het biezen kistje.
Komen: Joseef was al gekomen, namelijk in Egypte (zie vers 28), maar Reoeveens bestemming was nog onzeker. Volgens Hirsch houdt dit woord in thuiskomen, of komen op een plaats waar men zich thuis voelt.
Vers 31 En zij namen het kleed van Joseef en zij slachtten een geitenbokje en zij dompelden het kleed in het bloed.
Een geitenbokje: dit wordt geslacht in plaats van Joseef, zoals in Genesis 22 een ram geslacht wordt in plaats van Jitschak. De broers zitten met Joseefs mantel, maar dit kan nu goed als alibi gebruikt worden voor hun onschuld.
Vers 32 En zij stuurden het kleed met lange mouwen weg en zij brachten (het) naar hun vader. En zij zeiden: dit hebben wij gevonden. Herken toch of dit het kleed van je zoon is of niet.
Wegsturen: alsof het kleed op eigen kracht naar Jaäkov kon gaan.
Zij brachten: ‘zij’ deden komen. Zijn deze ‘zij’ boodschappers van de broers?
Herken toch: Deze uitdrukking komt slechts tweemaal voor in Tenach, hier en in Genesis 38:25, waar Tamar deze woorden gebruikt tegenover haar schoonvader Jehoeda als zij door hem vals beschuldigd wordt van overspel. Jehoeda wordt in dat verhaal door Tamar bedrogen, ook met een mantel. Dan zal Jehoeda zich deze woorden hier herinneren.
Vers 33 En hij herkende het. En hij zei: het kleed van mijn zoon. Een wild dier heeft hem verslonden. Verscheurd, verscheurd is Joseef.
Verscheurd: is dit ook symbolisch bedoeld? Joseef die losgescheurd is van zijn vader en in Egypte losgescheurd wordt van zijn achtergrond. Van zijn moeder was hij al los.
Vers 34 En Jakob scheurde zijn kleren en hij legde een zak om zijn lendenen en hij treurde over zijn zoon vele dagen.
Het scheuren van kleren was een teken van rouw en het ombinden van een zak gebeurde als teken van boetedoening.
Vele dagen: 22 jaar later werden vader en zoon weer verenigd. De normale rouwtijd was zeven dagen; zie 1 Samuel 31:13 en 1 Kronieken 10:12.
Vers 35 En al zijn zonen en al zijn dochters stonden op om hem te troosten, maar hij weigerde zich te laten troosten. En hij zei: Ik zal immers afdalen tot mijn zoon, treurend, naar het dodenrijk. En zijn vader beweende hem.
Troosten: Jehoeda laat zich wel ‘troosten’ na de rouwtijd over zijn vrouw in Genesis 38:12. Jaäkov laat zich hier niet troosten. De rabbijnse uitleg is dat men over een dode getroost kan worden, maar niet over een levende die uit je leven verdwijnt.
Vers 36 En de Medanieten verkochten hem naar Egypte, aan Potifar, een hoveling van Farao, het hoofd van de lijfwacht.
Medanieten: De Midjanitische kooplieden hadden Joseef uit de put getrokken (zie vers 28). Blijkbaar hadden zij Joseef doorverkocht aan de Medanieten, een onderdeel van de Jismeëlieten, aan wie de broers van plán geweest waren Joseef te verkopen. Midjanieten en Medanieten zijn afstammelingen van Abraham en Ketoera. Jismeëlieten stamden af van Avram en Hagar.
De broers hebben dus niet de hand gehad in de verkoop van Joseef, hoewel Joseef zelf de mening toegedaan was dat zijn eigen broers hem verkocht hadden. Maar de Midjanitische kooplui waren hen voor geweest. Daarna vonden de broers de put leeg, en zij waren in de overtuiging dat Joseef verslonden was . Zij dikten daarna het bewijsmateriaal aan door Joseefs kleed, dat in hun bezit was, te scheuren en met bloed te besmeuren. Dat zij hun vader wilden troosten (vers 35) was dus niet gespeeld.
Hoveling: in Egypte waren mensen in deze functie vaak gecastreerden. Het woord is ook afgeleid van een werkwoord dat ‘castreren’ betekent.
Hoofd van de lijfwacht: een zeer belangrijke, hoge functie, een soort minister van defensie.
Potifar = geschenk van Ra, de zonnegod.
Joseef als knaap (vers 2)
Joseef wordt in Genesis 37:2 als zeventienjarige een knaap (náär) genoemd. Met het woord ‘náär’ wordt in het Hebreeuws in het algemeen een ongetrouwde jongeman aangeduid, maar ook wel een oudere man. Jehosjoea wordt, in Exodus 33:11, ‘náär’ van Mosje genoemd. Jaäkov en Esau worden ‘knapen’ genoemd als zij opgroeien, en Jitschak wordt ‘knaap’ genoemd als hij met zijn vader meeloopt in Genesis 22.
Volgens Jagersma is het kenmerkend voor een ‘náär’ dat hij in dienst is bij een ander, en de hem opgedragen taken uitvoert.
Joseef lijkt in dit verhaal een ondergeschikte positie te hebben, want hij was ‘knaap’ bij de zonen van de bijvrouwen van zijn vader. hoge positie waard is.
Opvallend in dit vers is nog dat niet de naam Reoeveen klinkt als het gaat over de nakomelingen van Jaäkov, maar Joseef. Dit zal betekenen dat Jaäkov de voortzetting van zijn geslacht van Joseef verwacht en niet van Reoeveen. Joseef lijkt voor zijn broers niet in tel te zijn, maar zijn vader vindt dat hij een hoge positie waard is.
Een oude vader of een oude zoon (vers 3)
De Nieuwe Bijbelvertaling zegt het zo: Omdat Israel al oud was toen Joseef werd geboren, hield hij meer van Joseef dan van zijn andere zonen. In het Hebreeuws lijkt iets dergelijks te staan: Want een zoon van de ouderdom was hij voor hem. Toch is er een duidelijk verschil tussen wat de grondtekst zegt en wat de Nieuwe Bijbelvertaling weergeeft. De conclusie van de Nieuwe Bijbelvertaling klopt namelijk niet.
Tussen de geboorte van Jaäkovs oudste zoon Reoeveen en die van Joseef zat ten hoogste zes jaar. Zie Genesis 29:32 en Genesis 30:24. In de tweede zeven jaar bij Lavan trouwde Jaäkov namelijk en verwekte hij bij Lea zes zoons en een dochter, bij Bilha twee zoons en bij Zilpa twee zoons, en tenslotte Joseef bij Racheel. Na veertien jaar bij Lavan wilde Jaäkov wegtrekken, maar zijn oom wist hem over te halen nog zes jaar te blijven werken. Jaäkov was veertig jaar oud toen hij bij Lavan arriveerde. Hij was zestig toen hij wegtrok.
Toen Joseef geboren werd moet hij nog geen vierenvijftig jaar oud geweest zijn. Hij zou tenslotte honderdzevenenveertig jaar oud worden. Kortom, zo oud was Jaäkov helemaal niet toen Joseef geboren werd.
En nergens wordt gezegd dat Jaäkov oud was toen Binjamin geboren werd. Zijn eigen vader Jitschak was zestig jaar oud toen hijzelf geboren werd, en ook Jitschak werd niet ‘oud’ genoemd bij Jaäkovs geboorte.
De uitdrukking een zoon van de ouderdom moet daarom een andere betekenis hebben. Rabbijn Hirsch geeft als verklaring dat met deze uitdrukking bedoeld is dat men de verantwoordelijke positie aan de jongere generatie wil overdragen. Dat Joseef hier als zoon van Jaäkovs ouderdom genoemd wordt, zou dan betekenen dat Jaäkov Joseef het meest geschikt vindt, om zijn verantwoordelijkheden over te nemen.
Maar er is nog een ander aspect aan de uitdrukking ‘zoon van de ouderdom’. Met de Hebreeuwse uitdrukking ‘zoon van…’ wordt ook iets anders bedoeld dan ‘afstammeling’. ‘Zoon van…’ betekent ook ‘behorend tot’. Met de uitdrukking ‘zoon van’ kan hier dan ook bedoeld zijn dat Jaäkov meent dat Joseef, wat hem betreft, al de nodige verantwoordelijkheid op de schouders heeft.
Bovendien staat er niet het enkelvoud ‘zijn ouderdom’, dat is de ouderdom van Jaäkov, maar in het Hebreeuws staat het meervoud ‘de ouderdommen’.
Vrij vertaald zou men kunnen zeggen: Voor Jaäkov was Joseef al zo rijp dat hij de verantwoordelijkheid van zijn vader over kon gaan nemen.
De veelkleurige mantel (vers 3)
Jaäkov hield meer van Joseef dan van al zijn (andere) zonen, Binjamin incluis. Genesis 37:3 wordt in de Nieuwe Bijbelvertaling zo weergegeven: Omdat Israel al oud was toen Joseef werd geboren, hield hij meer van Joseef dan van zijn andere zonen, en hij had een prachtig bovenkleed voor hem laten maken in allerlei kleuren. Door deze vertaling lijkt er verband te bestaan tussen de liefde van Jaäkov voor Joseef en het laten maken van het kleurige kleed. In het Hebreeuws is dit verband er niet. Daar wordt eerst gesproken van de liefde van Jaäkov voor Joseef, en daarna van zijn ‘ouderdom’ (Zie het artikel ‘Een oude vader’). Pas dan komt het maken van het kleed ter sprake. Als er een aanleiding is voor het maken van dit kleed, moet het de ‘ouderdom’ zijn. Als met ‘zoon van ouderdommen’ inderdaad bedoeld is, dat Joseef als zeventienjarige al in staat geacht wordt om de verantwoordelijkheid van de familie op zich te nemen, is het logisch dat Jaäkov hem een aparte positie geeft. Zijn broers zullen werkkleding gedragen hebben, die de armen onbedekt liet. Joseef had van zijn vader een kleed gekregen met lange mouwen, en in een dergelijk kleed kon men geen schapen hoeden.
Wat het kleed betreft: met dit woord ‘ketónet’ is bedoeld een onderkleed dat op de huid gedragen werd tot op de knieën, met lange mouwen tot op de polsen. Het eerst wordt het in Tenach genoemd in Genesis 3:21 waar God de mens en zijn vrouw bedekt met deze kleding. Volgens latere verhalen werd dergelijke kledij gedragen door jonge mensen van aanzien zoals Tamar, de dochter van David in 2 Samuel 13:18. Ook het meisje in Hooglied droeg het (Hooglied 5:3). Het woord is waarschijnlijk afkomstig van het werkwoord ‘katan’, dat bedekken betekent. Het begrip ‘gekleurd’ maakt het verhaal wel kleurrijker, maar lijkt volkomen misplaatst. Pas in vers 31 is het rood van kleur als het in geitenbloed is gedompeld. Het bijvoeglijk naamwoord ‘passiem’ dat gewoonlijk met ‘veelkleurig’ vertaald wordt, is afgeleid van ‘pas’ dat extremiteit betekent. Een ketónet passiem – de uitdrukking die hier gebruikt wordt – betekent dus: een kleed met lange mouwen.
N.B.: Het woord ‘ketónet’ komt in dit verhaal acht keer voor. Dit betekent dat het een essentieel woord is in dit verhaal.
Hoe maak ik mij gehaat? (vers 5)
In Genesis 37:5 staat dat Joseef een droom droomde, en zonder aarzelen vertelde hij deze aan zijn broers. Vers 7 geeft de inhoud van de droom weer en in vers 8 horen we hoe de broers hem begrepen hebben. De uitleg lijkt zeer voor de hand te liggen. Joseef droomt dat de broers zich allen voor hem zullen buigen. Als reactie op deze droom gaan de broers hem nog meer haten dan ze al deden, zoals in vers 5 en 8 staat. Als Joseef ook de volgende droom zonder mankeren vertelt, worden zij bovendien afgunstig op hem.
De indringende vraag bij dit gebeuren is: Was Joseef zo onnozel dat hij niet besefte dat het meedelen van dergelijke dromen haat en afgunst zou opwekken? Later blijkt Joseef met een helder verstand gezegend te zijn en een fenomenaal inzicht te hebben. Denk aan de situatie met de schenker en de bakker in Genesis 40. En hij wordt niet voor niets onderkoning van Egypte. En zou hij hier op zeventienjarige leeftijd de onnozelheid zelf zijn?
Er lijkt in dit verhaal een verband te bestaan met het verhaal in Genesis 27 waar zijn vader Jaäkov zich bij zijn broer Esau gehaat maakt. Ook Jaäkov jaagt daar zijn broer willens en wetens tegen zich in het harnas, net zoals Joseef hier zijn broers doet. Daar speelde een moeder nog een rol, door haar zoon tot dit bedrog aan te zetten. Joseef had geen moeder meer, maar door zijn arrogante houding lijkt hij zich heel bewust de haat van zijn broers op de hals te halen.
Wat betreft het motief bij Jaäkov en Rivka, zie het commentaar bij Genesis 27. Maar wat zou bij Joseef een rol gespeeld kunnen hebben?
Joseef was bij zijn geboorte door zijn moeder niet geaccepteerd (zie Genesis 30:24), maar volgens Genesis 37:3 was hij bij zijn vader erg geliefd. Hij werd door zijn vader in de watten gelegd en zonder dat hij prestaties van niveau had geleverd, werd hij al geschikt geacht voor een leidende positie (Zie het verhaal ‘Een oude vader of een oude zoon?’). Zou dit koesteren van zijn vader voor Joseef zo benauwend geweest zijn dat hij, bewust of onbewust, een manier zocht om hieraan te ontsnappen? Zag hij een mogelijkheid om via de haat van zijn broers weg te komen uit dit benauwende bestaan bij een al te liefdevolle vader? Een extra aanwijzing hiervoor vindt men in het verhaal ‘Het dal van Chevron’, als commentaar op Genesis 37:14.
Joseef, ga! (vers 13)
Joseefs broers zijn schaapherders en zijn steeds op zoek naar weidegronden voor het kleinvee. Joseef heeft van zijn vader een aparte positie gekregen, waardoor hij bij zijn vader thuis kan blijven. Zo is de situatie in Genesis 37: 12. En dan komen de broers in de buurt van Sjechem, de plaats waar zij vandaan gevlucht waren na het drama van Sjechem en Dina. Zie Genesis 34. Begrijpelijk is het dat Jaäkov zich zorgen maakt over het welzijn van zijn zoons en zijn kudden. Jaäkov stuurt Joseef er daarom op uit om informatie in te winnen over de situatie van zijn zoons. Van hen wordt in vers 12 niet alleen gezegd dat zij het vee weidden, maar ook zij gingen. Het woord gaan geeft aan dat men op weg is, dat men het punt van uitgang verlaten heeft, en het einddoel nog niet bereikt heeft. De broers zijn, ook in symbolische zin, onderweg. Maar Joseef is nog gebonden aan zijn vader, hij is nog niet ‘op weg’. Jaäkov geeft Joseef eerst het bevel: ‘Ga!’. Vervolgens zegt hij hem: ‘Ik zal je zenden’. Nog onbewust van het feit dat dit een ‘gaan voor altijd’ wordt, lijkt het erop dat Jaäkov zichzelf losscheurt van zijn lievelingszoon. Begint hij te begrijpen dat Joseef zijn eigen weg moet gaan, los van de knellende omarming van zijn vader?
Het dal Chevron (vers 14)
Joseef wordt door zijn vader Jaäkov naar zijn broers gestuurd om naar hun welzijn te informeren. De schrijver vertelt ons dat Jaäkov Joseef uit het dal van Chevron wegzond. Maar Chevron ligt helemaal niet in een dal, maar juist op een heuvel. De rabbijnen hebben dit ook al opgemerkt en zij verklaren dit door aan te geven dat er een symbolische betekenis in deze uitdrukking zit. Zo opperen zij dat het woord ‘dal’ aangeeft dat diepzinnige gedachten en plannen hier bedoeld zijn.
Een andere mogelijkheid, die aansluit bij het artikel ‘Hoe maak ik mij gehaat’, is dat het onder de hoede van zijn vader blijven voor Joseef een dal is, een situatie waarin hij geen perspectief heeft. Door het woord ‘dal’ te gebruiken geeft de schrijver op een verborgen wijze aan dat het verblijf in Chevron voor Joseef een leven op een laag niveau betekende.
Een man. (vers 15)
In de worsteling van Jaäkov bij de Jabok in Genesis 32:25 is sprake van ‘een man’. Ook in het verhaal van Joseef bij Sjechem treedt ‘een man’ op. Beiden blijven anoniem. Vaak wordt dit woord dan ook vertaald met ‘iemand’. Noch bij Jaäkov noch bij Joseef wordt de identiteit van deze man onthuld. Bij Genesis 32:25 is al gesuggereerd dat met deze onbekende (onder andere) Joseef bedoeld kan zijn. Ook hier kan de tekst suggereren dat met deze onbekende Joseef bedoeld kan zijn. Met andere woorden dat Joseef hier op zoek is naar zichzelf, naar wie hij eigenlijk is. Omdat in Genesis 32:35 met de onbekende man Joseef bedoeld kan zijn, zou hier ook Jaäkov bedoeld kunnen zijn.
Wat zoek je? (vers 15)
In de Nieuwe Bijbelvertaling wordt Genesis 37:15 zo vertaald: Toen Joseef daar in het veld ronddwaalde, kwam hij iemand tegen die hem vroeg wie hij zocht. Dit komt bepaald niet overeen met het Hebreeuws. Allereerst komt de naam Joseef niet voor. In vers 13 als hij bij zijn vader is wordt Joseef nog wel bij name genoemd. Als hij in vers 17 achter zijn broers aan gaat klinkt de naam Joseef ook weer. Maar in dit tussengedeelte, waarin hij ronddoolt, is het alleen ‘hij’ en ‘hem’. ‘Hij’ dwaalde rond in het veld. Maar er staat ook niet dat híj iemand tegen kwam. Nee, iemand vond hém. En dan verbetert de Nieuwe Bijbelvertaling de oorspronkelijke schrijver. Natuurlijk was Joseef op zoek naar iemand en niet naar iets. Maar er staat in het Hebreeuws heel duidelijk: Wát zoek je? De onbekende man begrijpt ook wel dat Joseef naar personen op zoek was, en Joseef geeft in vers 16 dan ook als antwoord dat hij zijn broers zoekt. Maar de onbekende begrijpt meer van Joseefs innerlijk dan hij zichzelf op dit moment realiseert. De man weet dat Joseef wel op zoek is naar zijn broers, niet alleen in letterlijke, maar ook in overdrachtelijke zin: kunnen en willen zij broer voor hem zijn. Nog wezenlijker is dat Joseef op zoek is in zijn innerlijk: ‘Wie ben ik? Wat is mijn levensweg? ‘
De verkoop van Joseef naar Egypte (Vers 24, 25, 27, 28 en 36)
Als de broers Joseef in Genesis 37:18 al van verre zien aankomen, overleggen zij met elkaar om hem te doden. Reoeveen, de oudste broer, weet dit te voorkomen, zo staat in vers 21. Hij doet in vers 22 het voorstel Joseef in een put te laten zakken. Dit voorstel vindt blijkbaar genade in de ogen van de broers en in vers 24 staat dan ook dat zij dat doen. In het Hebreeuws wordt voor dit woord ‘laten zakken’ het woord zenden gebruikt. ‘Zenden’ doet men iets of iemand, over een bepaalde afstand ergens heen. In het Hebreeuws zendt men een bode, een boodschap of ook een hand. Bij het laatste vertaalt men meestal met het woord ‘uitstrekken’. Als in dit verhaal het woord ‘zenden’ gebruikt wordt, betekent het dat de broers Joseef op een afstand van hen in de put gedeponeerd hebben. Als in vers 25 dan ook staat dat zij brood gaan eten, zal dit betekenen dat zij op een flinke afstand gaan zitten. Men kan zich voorstellen dat het brood beter smaakt als men niet voortdurend het gekerm van een broer in de put moet aanhoren.
Dan doet Jehoeda in vers 27 het voorstel om Joseef als slaaf aan voorbijtrekkende Jismeëlieten te verkopen. Maar voordat zij hiertoe konden overgaan, waren Midjanitische kooplui voorbij getrokken. Deze hadden Joseef achter de rug van zijn broers al uit de put getrokken en doorverkocht aan de Jismeëlieten. Met andere woorden: Midjanitische kooplui ‘stalen’ Joseef, zoals Joseef in Genesis 40:15 aan de schenker van de Farao uitlegt.
Tenslotte verkopen Medanieten Joseef aan Potifar. Deze Medanieten zouden een nadere aanduiding zijn voor een bepaald groep Jismeëlieten.
De conclusie uit deze wijze van lezen is dat toen de broers bij de put kwamen om Joseef er uit te trekken om hem aan de Jismeëlieten te verkopen, zij de put, tot hun verbijstering leeg vonden. In vers 29 staat dan ook dat Reoeveen zijn kleren scheurt als hij als vertegenwoordiger van de broers bij de put komt. Vanaf dat moment leven de broers in de overtuiging dat Joseef op een of andere manier is omgekomen door een wild dier. Alleen dat vermaledijde kleed, dat kleed met de lange mouwen, zou tegen hen pleiten. Maar in plaats dat het tegen het zou getuigen, maken zij er een getuige à décharge van door het in bloed te dompelen. Als Jaäkov in vers 33 tot het besef komt dat Joseef door een wild dier verscheurd is, staan zijn zoons er schuldbewust bij, maar wel met dezelfde overtuiging als hun vader: Joseef is omgekomen. En hun troost in vers 35 is slechts ten dele gespeeld.