Genesis 32
Deze bijdrage van Lukas de Groote verscheen eerder in Stethoscoop op Genesis, uitgegeven door de stichting Amphora Books, 2010.
Jaäkov vreest Esau; Jaäkovs worsteling.
Vers 1: * En Lavan stond vroeg in de morgen op en hij kuste zijn zonen en zijn dochters en hij zegende hen. En hij ging en Lavan keerde terug naar zijn plaats.
Kussen: volgens de Joodse uitleggers staat hier dat Lavan ‘intensief´ kuste. Dit intensief kussen staat volgens de rabbijnse uitleg gelijk aan ´bijten´. Ook bij de eerste ontmoeting tussen Jaäkov en Lavan wordt dit woord gebruikt.
Zonen: bedoeld zal wel zijn ´kleinzonen´. Niet staat apart vermeld dat hij ook Jaäkov kuste. Werd deze onder de ´zonen´ gerekend?
Plaats: een vaste plek om te wonen. Nomaden, vluchtelingen of ´vreemdelingen´ hadden geen eigen ´plaats´ ( makoom, Mokum).
Lavan keerde terug naar zijn plaats: de schrijver is dit hoofdstuk begonnen met de naam van Lavan te noemen. Waarom noemt hij deze opnieuw? Hij had heel goed kunnen schrijven: hij ging en hij keerde terug…? Zie verder het artikel ‘Wie ging, Jaäkov of Lavan?
Vers 2: *En Jaäkov was zijn weg gegaan en boden van God troffen hem.
Jaäkov: Lavan wordt wel het eerst genoemd, maar Jaäkov was al gegaan.
Weg: voor Jaäkov is er geen ´makoom´, geen vaste plaats. Voor Jaäkov is er ´een weg´ die gegaan moet worden.
Boden van God: het woord ´bode´ en ´engel´ is hetzelfde. Het begin van Jaäkovs reis wordt gekenmerkt door engelen (Genesis 28:12) en het einde van zijn verblijf bij Lavan ook.
Treffen: met dit woord wordt eigenlijk bedoeld ´stoten op´ of ´stoten tegen´. Vaak met een agressieve bedoeling, zelfs om iemand te doden. Het is hetzelfde woord als gebruikt wordt bij Jaäkovs vertrek uit Kenaän in Genesis 28. In vers 11 staat daar dat hij ‘de plaats trof’. En ook daar waren boden/engelen bij hem.
Vers 3: * En Jaäkov zei toen hij hen zag: een leger van God is dit. En hij noemde de naam van die plaats: dubbelleger.
Dubbelleger: Machanajim. Wat zou Jaäkov bedoelen met de uitdrukking ´twee legers´, ´beide legers´? Mogelijk dat Jakob enerzijds zijn eigen familie bedoelt en anderzijds de afgezanten van God.
Vers 4: * En Jaäkov zond boden voor zijn aangezicht naar Esau zijn broer naar het land Seïer, het veld van Edom.
Boden: ook hier weer hetzelfde woord ‘boden/engelen’ net als in vers 2. Jaäkov zal menselijke boodschappers gestuurd hebben, maar mogelijk dat Esau hen ook als boden van God, als engelen herkend heeft?
Voor zijn aangezicht: de normale betekenis zal zijn ‘voor zich uit’, maar het woord ‘aangezicht/gelaat’ (‘paniem’) komt in dit verhaal steeds weer terug.
Zijn broer: dat Esau Jaäkovs broer was hoeft niet meer meegedeeld te worden. Dat deze zogenaamd overbodige aanduiding hier staat kan betekenen dat we verband moeten leggen met het verhaal over de eerste twee broers uit de bijbel, Kajin en Hevel in Genesis 4.
Seïer: het bergachtige gebied ten zuiden van de Dode zee tot de golf van Akaba. Seïer betekent ´behaard´ of ´bosrijk´. Aanvankelijk was het bewoond door de Chorieten. Zie Genesis 14:6, Genesis 36:8 en Deuteronomium 2:1. Later werden zij door de Edomieten, de afstammelingen van Esau, verdreven. Zie Deuteronomium 2:12, 22. Omdat het een erg bergachtig gebied was woonde men er vooral in spelonken. Het beroemde Petra ligt ook in dit gebied. Later lijken de aanduidingen Seïer en Edom synoniemen te zijn. Zie hier en Numeri 24:18. Het bergland Seïer werd in het westen begrensd door de Sinaj woestijn en in het oosten door de Arabische woestijn.
Veld: ook dit woord komt voor bij de confrontatie tussen Kajin en Hèvel. In het veld sloeg Kajin zijn broer dood. Het gebied Seïer was niet bepaald een gebied waar men een ´veld´ zou verwachten. De combinatie Edom + ´veld´ vindt men alleen hier en in Richteren 5:4.
Edom: het woord ´Edom´ en de naam ´Adam´ hebben sterke verwantschap. In beiden zit het basisbegrip ´rood´.
Vers 5: * En hij gebood hen door te zeggen: Zo zullen jullie zeggen: Aan mijn heer, aan Esau, zo heeft uw knecht Jaäkov gezegd: bij Lavan ben ik een vreemdeling geweest en ik heb geaarzeld tot op heden.
Zeggen: in het verhaal van Kajin en Hèvel wordt niets gezegd. Wel staat er in Genesis 4: En Kajin zei tot Hèvel zijn broer….En toen ze in het veld waren stond Kajin op tegen zijn broer en doodde hem. Is dat de reden waarom Jaäkov hier driemaal het woord zeggen gebruikt?
Aan mijn heer, aan Esau: in afwijking van de Masoretische indeling lijkt deze uitdrukking te behoren tot de inhoud van wat de boden moeten zeggen. Een dergelijke aanhef vindt men in oude oosterse officiële documenten en Jaäkov laat hier een officiële uitspraak overbrengen aan zijn broer, wat ook te zien is aan het officiële ‘door te zeggen’.
Vreemdeling zijn: dat is: er niet bijhoren, niet geaccepteerd worden.
Aarzelen: wat is de reden voor Jaäkovs dralen? Denkt Jaäkov aan de reden waarom hij destijds weggevlucht is en probeert hij op deze voorzichtige manier dat bij zijn broer te memoreren?
Vers 6: Ik had os en ezel, kleinvee en dienstknecht en dienstmeisje en ik wil (een boodschap) zenden om mijn heer te vertellen … om genade te vinden in jouw ogen.
Is het bescheidenheid dat Jaäkov alles in het enkelvoud zegt?
Jaäkov noemt zijn hele bezit maar zijn vrouwen en kinderen noemt hij niet.
Vers 7: * En de boden keerden terug tot Jaäkov door te zeggen: Wij zijn gekomen tot je broer, tot Esau en ook hij is aan het gaan, je tegemoet en vierhonderd man bij zich.
Rasji geeft uitleg uit over de uitdrukking ´je broer, Esau´: de boden kwamen tot hem als tot Jaäkovs broer, maar hij bleek nog steeds Esau te zijn, de man die Jaäkov haatte.
Vierhonderd man: Blijkbaar antwoordde Esau niet. Zij enige respons was met een leger van vierhonderd man optrekken tegen Jaäkov. Met de uitdrukking vierhonderd man’ wordt een legeronderdeel aangeduid dat overvallen pleegt zoals blijkt uit de verhalen in het boek Sjemoeëel.
Vers 8: En Jaäkov werd erg bang en het benauwde hem en hij verdeelde het volk dat met hem was en het kleinvee en het grootvee en de kamelen in twee legers. Twee legers: zoals alles tot op heden in Jaäkovs leven uit tweeën lijkt te bestaan.
Vers 9: En hij zei: als Esau komt tot het ene leger en het verslaat dan zal het geschieden dat het overblijvende leger er is om te ontkomen.
Leger: gewoonlijk een vrouwelijk woord, maar hier wordt het mannelijk geduid.
Ook in deze verzen weer het woord ‘leger’ en ‘legers’, maar nu gezien vanuit de visie van Jaäkov. Jaäkov is al blij als de helft ontkomt.
Vers 10: * En Jaäkov zei: God van mijn vader Avraham en God van mijn vader Jitschak, Eeuwige die tot mij zegt: keer terug naar jouw land en naar jouw afkomst en ik zal het goed met jou maken.
Eeuwige: het is hier de eerste keer dat Jaäkov zich in het gebed tot God richt en hem aanspreekt met zijn eigennaam ‘Eeuwige’ (JHWH). Tevoren sprak hij altijd over ´God´. Ook is God hier niet alleen de god van Avraham, maar ook van Jitschak.
Mijn vader Jitschak: in deze moeilijkste periode van zijn leven komt Jaäkov ook tot het inzicht dat Jitschak zijn vader is. Niet alleen de verhouding met God wijzigt zich, maar ook die met zijn familie.
Terugkeren: wat hier ontbreekt is de terugkeer naar je vaders huis, zoals in Genesis 12 bij het weggaan van Avram in Genesis 12 wel staat.
Jaäkov zegt hier wat de Eeuwige eerder tot hem zei (Genesis 31:3), maar er zijn verschillen: ‘keer terug naar het land van je vaderen’ (31:3) tegenover: ‘keer terug naar jouw land’ (32:10) en ‘Ik zal met je zijn’ (31:3) tegenover: ‘Ik zal het goed met je maken’ (32:10).
Vers 11: Ik ben te klein voor alle weldaden en voor alle trouw die u uw dienaar bewezen hebt, want met mijn stok ben ik deze Jordaan overgetrokken en nu ben ik geworden tot twee legers.
Vers 12: Red mij toch uit de hand van mijn broer, uit de hand van Esau, want ik ben bang voor hem. Opdat hij niet komt en mij verslaat, moeder op zonen.
Moeder op zonen: bij bruut oorlogsgeweld werden zwangere vrouwen wel opengereten (zie bijvoorbeeld Amos 1:13 en 2 Koningen 8:12). Ook is het mogelijk dat met deze uitdrukking het beeld opgeroepen wordt van moeders die beschermend voor hun kinderen staan. Ook zou het een vaste uitdrukking kunnen zijn, zoiets als ons ´met man en muis´.
Vers 13: * En u, u hebt gezegd: Ik zal je beslist heel goed doen, en je zaad stellen als het zand van de zee dat niet geteld kan worden vanwege de menigte.
Zand: In Genesis 28:14 heeft God aan Jaäkov beloofd dat zijn zaad zal zijn als het stof der aarde. Nergens wordt beschreven dat God beloofd had Jaäkovs zaad te maken als zand van de zee! Het woord ´zand´wordt vaak gebruikt om een grote hoeveelheid aan te duiden (zelfs 19 x in Tenach). Tweemaal wordt ´zand´ gebruikt in verband met het gewicht ervan, ´zwaarte´, en tweemaal in de letterlijke betekenis.
Vers 14: En in die nacht overnachtte hij daar en hij nam van wat in zijn hand kwam, een geschenk voor Esau zijn broer. ’s Nachts overnachten: het is nu wel heel donker geworden in Jaäkovs leven.
Wat in zijn hand kwam: zou dit een onbetekenend geschenk zijn? Rabbijn Vredenburg denkt dat het juist een met zorg uitgekozen geschenk was.
Het is een bekend gegeven dat bedoeïenen ophouden te vechten zodra zij buit hebben.
Geschenk: hiermee wordt bedoeld iets dat een ondergeschikte aan een boven hem staande aanbiedt. Het kan ook zijn een jaarlijkse afdracht. Vier maal komt dit woord hier voor, in vers 14, 19, 21 en 22.
Vers 15: Tweehonderd geiten en twintig bokken, tweehonderd ooien en twintig rammen.
Vers 16: Dertig zogende kamelen met haar veulens, veertig koeien en tien stieren, twintig ezelinnen en tien ezelhengsten.
Ook in Job 1:3 staat een dergelijke opsomming, maar daar worden veel grotere aantallen genoemd. Jaäkovs geschenk vertegenwoordigt geen grote waarde als men zijn rijkdom in ogenschouw neemt, maar wel worden heel nauwgezet de aantallen genoemd. De reden hiervan kan zijn dat er verband bestaat tussen deze aantallen en het getal der nakomelingen van Esau (volgens rabbi Bachya).
Volgens Jagersma is het wél een groot geschenk, een aanzienlijk deel van Jaäkovs bezit.
Wat de verhouding betreft tussen de vrouwelijke en mannelijke dieren: Rasji zegt hierover: hoe zwaarder werk een dier doet en hoe verder de reizen zijn die hij maakt, hoe minder vaak het mannetjesdier het wijfje bespringt. Geitenbokken hebben niets om handen, stieren lopen voor de ploeg, ezels sjouwen veel en zijn vaak op pad en kamelen maken lange reizen. Bij de mens is het net zo: mannen die wat omhangen willen elke dag cohabiteren, werklieden tweemaal per week, ezeldrijvers eenmaal per week, kameeldrijvers eenmaal per maand en zeelui eens per zes maanden.
Vers 17: En hij gaf in de hand van zijn knechten een kudde -een kudde apart – en hij zei tot zijn knechten: trek voort voor mijn aangezcht en laat een ruimte tussen kudde en kudde.
Aangezicht: dit woord komt in dit tekstgedeelte 7 x voor (vers 17, 18, 21, 21, 21, 21 en 22). Mogelijk dat er ook verband bestaat met ‘het aangezicht’ van Kajin in Genesis 4.
Vers 18: En hij gebood de eersten door te zeggen: als Esau mijn broer jou tegenkomt en hij vraagt jou door te zeggen: van wie ben jij en waarheen ga je en van wie zijn deze voor jouw aangezicht? Door te zeggen: dit betekent dat wat volgt een officiële uitspraak is. Aangezicht: letterlijk is de betekenis van dit woord ‘de toegewende zijde’. Het woord ‘gelaat’ (paniem) is afgeleid van het werkwoord ‘panah’ dat ‘zich wenden tot’ betekent
Vers 19: Dan zul je zeggen: van jouw knecht, van Jaäkov; een geschenk is dit, gezonden aan mijn heer, aan Esau. En zie, ook hij is achter ons.
Dienaar: Dit woord wordt hier vijf maal gebruikt.
In vers 18 en 19 wordt opnieuw driemaal het woord zeggen gebruikt.
Vers 20: En hij gebood ook de tweede, ook de derde, ook al die achter de kudden gingen door te zeggen: naar dit woord zul je spreken tot Esau als jullie hem vindt.
Vers 21: En jullie zullen ook zeggen: zie, uw knecht Jaäkov is achter ons; want hij heeft gezegd: laat ik zijn aangezicht verzoenen met een geschenk dat voor mijn aangezicht uit gaat en daarna zal ik zijn aangezicht zien. Misschien heft hij mijn aangezicht op. Jaäkov is: de Septuaginta en vele andere vertalingen hebben hier ‘Jaäkov kwam’. De schrijver lijkt echter te zeggen dat Jaäkov zo bang is dat hij eigenlijk niet durft te komen, hij is stilgevallen.
Verzoenen: Volgens Maimonides moeten de knechts dit tegen Esau zeggen, maar volgens de meeste uitleggers zegt Jaäkov dit alleen tegen zichzelf en is het niet voor Esau´s oren bedoeld.
Het aangezicht opheffen: In Genesis 4:7 raadt God Kajin aan zijn aangezicht op te heffen nadat het ´gevallen´ was. Hier is sprake van het opheffen van Jaäkovs aangezicht en niet van dat van Esau.
Ook in vers 20 en 21 wordt weer driemaal het woord zeggen gebruikt.
Vers 22: En hij liet het geschenk overtrekken voor zijn aangezicht en hij bracht die nacht de nacht door in het leger.
Vers 23: * En hij stond op in de nacht, hij, en hij nam zijn twee vrouwen en zijn twee dienstmeisjes en zijn elf kinderen en hij liet hen overtrekken via een doorwaadbare plaats van de Jabok. Gewoonlijk staat men ´s morgens vroeg op en niet in de nacht. Heeft dit ook een symbolische betekenis?
Elf kinderen: Jaäkov had op dit moment elf zoons en één dochter. Wie is de ontbrekende en waar is die?
Jabok: deze naam is afgeleid van een woord dat ´worstelen´ betekent.
Vers 24: En hij nam hen en liet hen de beek overtrekken en wat hij had deed hij overtrekken.
Waarom dit opnieuw vermeld wordt? Mogelijk om aan te geven dat Jaäkov nu helemaal op zichzelf was aangewezen?
Vers 25: En Jaäkov bleef alleen over en een man worstelde met hem tot het ochtendrood opkwam.
Worstelen: een werkwoord dat te maken heeft met stof opwerpen. Vaak wordt het gebruikt als er sprake is van een handgemeen.
Met hem: er staat niet ´tegen hem´.
Een man: hier wordt niet het woord ´engel´ gebruikt. ‘Een man’ geeft heel duidelijk aan dat deze persoon anoniem is. In Genesis 37:15 staat ook dat ‘een man’ Joseef vond. Ook daar is sprake van een anoniem persoon die de hoofdpersoon op een belangrijk ogenblik in zijn leven tegenkomt.
Intrigerend is wie deze man is. Er zijn verklaringen die zeggen dat Jaäkov dit in een visioen zag. Anderen menen dat het een gevecht was van man tegen man, want daarna was Jaäkovs heup ontwricht. Ook wordt vaak gedacht dat het een symbolische strijd is van Jaäkov met de machten van het kwaad. De profeet Hosea zegt in Hosea 12:5 Hij streed tegen een engel en overwon. Hij weende en smeekte hem om genade. Wat deze ´engel´ betreft: er wordt wel gedacht dat het de beschermengel van Esau was. Dit verhaal zou zo symbool staan voor de strijd tussen de volken en Israel. De vijand kan Israel niet van God losmaken: hij zag dat hij hem niet overmocht. Ook wordt gedacht dat de ontwrichting van de heup met de besnijdenis te maken zou hebben.
Tegenwoordig menen sommigen dat het een innerlijke strijd was van Jaäkov met zichzelf.
Als men verband ziet met het achterblijven van één zoon kan men zich ook voorstellen dat deze worsteling een worsteling is met Joseef, zoals Jaäkov dit heel zijn leven gehad heeft.
Ochtendrood: het eerst ochtendgloren.
Vers 26: *En hij zag dat hij hem niet overmocht en hij raakte hem in de holte van zijn heup en de holte van de heup van Jaäkov werd weggescheurd bij het worstelen met hem.
Raken: dit woord betekent gewoon ´aanraken´, en in een andere vorm ‘hard raken’, ´slaan´. Deze laatste betekenis lijkt hier beter te passen als men tenminste de gevolgen, het zogenaamde ontwricht raken van een heup, aanvaardt. Toch lijkt de gewone betekenis de enig juiste omdat voor ´slaan´ de schrijver andere woorden tot zijn beschikking had. Ook Alter spreekt hier van ‘aanraken’ waarbij hij denkt dat het een magische handeling betrof, het raken op een bepaald drukpunt, een soort acupunctuur.
Holte: het woord dat hier gebruikt wordt is het gewone woord voor handpalm of voetzool (kaf). Ook wordt het gebruikt voor hol vaatwerk of in het algemeen voor holte. Het is afgeleid van een werkwoord dat ´hol zijn´ betekent.
Heup: dit woord wordt vaak symbolisch gebruikt voor geslachtsdeel. Dit woord moet betrekking hebben op het nakomelingschap van Jaäkov, meer dan op zijn heupgewricht. Maar dan zou de uitdrukking ‘holte van zijn geslachtsdeel’ iets volkomen anders betekenen als ‘heupkom’.
Wegscheuren: verscheuren, wegscheuren zoals een roofdier dat met zijn prooi doet. Ontwrichten lijkt wel in het verhaal te passen, maar het is niet de eigenlijke betekenis van dit woord. Trouwens een heup ontwrichten komt alleen voor bij ernstige ongevallen en niet bij sporten als worstelen; het zou alleen kunnen gebeuren bij een sport waarbij men bij een val erg ongelukkig terechtkomt.
Vers 27: En hij zei: stuur me weg want het ochtendrood is opgegaan. En hij zei: niet zal ik je wegsturen. Integendeel, jij zult mij zegenen.
Ochtendrood opgaan: heeft deze uitdrukking een bepaalde betekenis in het verhaal, bijvoorbeeld dat het duister wijkt?
Integendeel: vaak wordt vertaald met ´tenzij´. In vers 29 komt dezelfde uitdrukking voor en daar past alleen de uitdrukking ´in tegendeel´, vandaar deze vertaling.
Vers 28: En hij zei tot hem: wat is je naam? En hij zei: Jaäkov.
Vers 29: En hij zei: niet zal je naam langer Jaäkov heten. In tegendeel: Israel, want je hebt orde op zaken gesteld met God en met mensen en je bent er toe in staat geweest.
Jaäkov: de verklaring van de naam ´Jaäkov´ in Genesis 27:36 is ´hij die de hiel beetpakt´: hij die de ander beetneemt.
Orde op zaken stellen: Israel betekent volgens Rasji ´prins, edele´. Het is afgeleid van een woord dat zo iets betekent als ´strijden´, zie Hosea 12:4. Velen menen dat het betekent ´vechter met God´. Of is het meer ´vechter voor God´? Het woord voor ´strijden´ betekent meer ´in het gelid zetten, ordenen´ dan ‘vechten’.
Opvallend is dat in latere verhalen toch de naam Jaäkov vaak weer gebruikt wordt. Jaäkov blijft naast ‘Israel’ ook nog Jaäkov, anders dan Avram die na zijn naamsverandering altijd Avraham is.
Vers 30: En Jaäkov vroeg en hij zei: vertel me toch je naam. En hij zei: waarom dit? Je vraagt mijn naam. En hij zegende hem daar.
De aangesprokene hapert bij zijn antwoord geven. Dat deze anonymus niet zijn naam prijsgeeft zou er voor kunnen pleiten dat hij de onnoembare zelf is of een vertegenwoordiger van hem.
Wie zegent wie? Zegenen is oorspronkelijk de ander kracht toewensen of zelfs de ander kracht geven.
Vers 31: En Jaäkov riep de naam van de plaats Peniëel, want ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en mijn leven is bevrijd.
Peniëel: letterlijk betekent dit woord hier: keer je tot God!
Bevrijd: of gered worden, uitgetrokken worden. De oorspronkelijke betekenis is het uittrekken van schoenen.
Vers 32: En de zon ging op voor hem toen hij door Penueel getrokken was en hij ging naar één kant wat betreft zijn heup.
Voor hem: speciaal voor Jaäkov ging hier de zon op. In Jaäkovs leven ging de zon onder toen hij zijn vaders huis verliet (Genesis 28:11). Na twintig jaren duisternis gaat hier de zon weer voor hem op.
Penueel: hier betekent dit woord letterlijk: keert tot God!(een meervoud).
Naar één kant gaan: dit woord betekent niet ‘mank gaan’, maar naar één kant neigen. Het is hetzelfde woord als het woord zijde in Genesis 2:21 en 22 (de zogenaamde ´rib´). Het lijkt erop alsof Jaäkov na dit gebeuren eenzijdig was. Voordien hinkte hij altijd op twee gedachten. Hij kreeg ook niet voor niets twee maal twee vrouwen.
Vers 33: Daarom eten de zonen van Israel niet de vergeten pees die op de holte van de heup is tot op deze dag, want hij had in de holte van de heup van Jaäkov in de vergeten pees geraakt.
Pees: dit woord betekent draad, pees, zenuw.
Vergeten: dit woord komt uitsluitend hier voor en is onbekend. Een suggestie is ´zenuw´. Maar een woord waar het mee samenhangt, is het werkwoord ´vergeten´.
Mogelijk begrepen de Israëlieten in de tijd van de schrijver ook niet meer wat er zich precies had afgespeeld tussen Jaäkov en deze man. Vandaar dat hij als taalkundig grapje het woord ‘vergeten’ gebruikt?
Wie ging? Jaäkov of Lavan? Als Lavan in Genesis 32:1 afscheid genomen heeft van zijn kinderen en kleinkinderen keert hij naar huis terug. Zo staat het in de Nieuwe Bijbelvertaling. In de grondtekst staat: Lavan keerde terug naar zijn plaats. En Jaäkov was op weg gegaan (vers 2). Waarheen? Dat staat er niet bij. Lavan keerde terug naar zijn plaats, zijn makoom. Als men een werkwoordsvorm leest zonder dat het onderwerp apart genoemd wordt wordt in het algemeen aangenomen dat de laatstgenoemde persoon onderwerp bij dit werkwoord is. Zo begint Genesis 32:1 met de eigennaam ‘Lavan’. Hij stond op, hij kuste en hij zegende en hij ging. Gaat deze grammaticale regel hier wel op? Want als dit allemaal gebeurd is staat er ‘En Lavan keerde terug’. Een normale weergave zou geweest zijn: ‘Lavan ging en hij keerde terug’. Het Hebreeuws van deze zin zou men goed kunnen vertalen met ‘En hij (Jaäkov) ging, maar Lavan keerde terug’. In de tekst van Tenach komen vaker constructies voor die tegen de grammaticale regels ingaan. Zo moet Lavan onderwerp zijn bij alle werkwoord in dit vers, maar niet bij ‘hij ging’. Door Jaäkovs eigennaam weg te laten geeft de schrijver te kennen dat Jaäkov als persoon voor Lavan niet telt. Hij wordt zelfs niet bij het afscheid gekust. Maar in het volgende vers geeft de schrijver duidelijk aan dat het Jaäkov is die ging.
Jaäkov op weg (vers 1 en 2)
En in vers 2 staat dat Jaäkov zijn weg gegaan was. Jaäkovs bestemming wordt niet genoemd. Jaäkov hoopt wel een plek te vinden waar hij zich kan vestigen. En in Genesis 33:17 lijkt hij deze gevonden te hebben. Hij bouwt in de buurt van Sjechem een huis en in vers 19 staat dat hij daar een stuk land kocht. Daar bij Sjechem overkomt hem echter één van de moeilijkste gebeurtenissen van zijn leven: de aanranding van Dina. Jaäkov lijkt geen rust te mogen vinden. Maar is dit ook niet in overeenstemming met Gods opdracht aan de aartsvaders, dat zij heel hun leven vreemdelingen en bijwoners zouden zijn? Zowel Avraham als Jitschak als Jaäkov waren heel hun leven op weg, en pas hun verre nazaten zouden het land in bezit krijgen. Voor Lavan is er een terugkeer naar zijn vaste woonplaats, zijn makoom, voor Jaäkov is er alleen maar een weg die hij moet gaan.
Twee legers (vers 8 en 3)
Als Jaäkov terugkeert naar het land waar hij is opgegroeid, vreest hij zijn broer te ontmoeten. Twintig jaar nadat hij Esau en zijn vader op een slinkse manier heeft bedrogen zal hij zijn broer weer ontmoeten. Evenmin als Jaäkov zal Esau deze episode vergeten zijn. En inderdaad, als Jaäkov met zijn vrouwen en kinderschaar als veehouder in Kenaän arriveert, verneemt hij via boden die hij uitgestuurd heeft dat Esau hem tegemoet komt met een leger van vierhonderd man (Genesis 32:7 en 33:1). In Genesis 32: 9 staat dat hij al het volk dat bij hem was in twee legers verdeelde. Na zijn worsteling bij de Jabok is er geen sprake meer van ‘leger’, maar wel van een verdeling van de hele familie volgens de moeders. En Jaäkov gaat voorop.
Dat Jaäkov het volk bij zich in twee legers wilde verdelen, heeft ook weer te maken met zijn handigheid. Zo hoopt hij in elk geval dat de helft kan ontkomen (vers 9). Mogelijk heeft het ook te maken met wat hij in vers 3 zegt als hij engelen van God ziet: Een leger van God is dit. En hij noemde de naam van die plaats ‘Dubbelleger’.
In Genesis 33:8 heeft Esau het over ‘het hele leger’, als hij het geschenk van Jaäkov gezien heeft. Esau zal met de term ‘leger’ niet bedoelen het geschenk, en ook niet de vrouwen en kinderen. Heeft Esau ook Gods leger gezien?
Het veld van Edom (vers 4)
De vertalers van de Nieuwe Bijbelvertaling weten het beter dan de schrijver van Genesis. De laatste heeft het namelijk in Genesis 32:4 over het veld van Edom. Edom is een bergachtig gebied en de aanduiding ‘veld’ is opmerkelijk als het over dit land gaat. De Nieuwe Bijbelvertaling vertaalt dan ook: Seïer (dat is Edom), en laat het woord ‘veld’ weg. In het boek Richteren, in hoofdstuk 5:4 wordt nog een keer de uitdrukking veld van Edom gebruikt. Daar is het gebied waar de Eeuwige vandaan trok. Zou de schrijver van Genesis en Richteren met de aanduiding veld ons op iets opmerkzaam willen maken? In Genesis 25 staat al dat Esau een man van het veld was, en in vers 29 staat dat hij uit het veld kwam. Hier woont Esau in het veld. In Genesis 4:8 wordt ook het woord ‘veld’ gebruikt, en daar, op het veld dat Kajin tot akker bewerkt, vindt de eerste broedermoord plaats. Zou de schrijver ons willen wijzen op de overeenkomsten tussen het verhaal van Genesis 4, de moord van Kajin op zijn broer Hèvel, en ons verhaal hier? Mogelijk dat ook de aanduiding ‘veld’ in Richteren 5 van waaruit de Eeuwige gaat verband legt met het verhaal in Genesis 4, want direct na de moord spreekt de Eeuwige Kajin aan. Andere tekstverwijzingen naar Genesis 4 zijn de nadere aanduiding broer in vers 4. Ook de naam Edom (= rood) is verwant aan het woord ‘akker’ (adamah) die in Genesis 4:11, het (rode) bloed van Hèvel opneemt. Mogelijk dat ook de vierhonderd man van Esau – in vers 7 – verband houden met het teken van Kajin in Genesis 4: 15. Zie het artikel ‘Vierhonderd’ hierna. En tenslotte de uitdrukking ‘het aangezicht opheffen’, dat in Genesis 4:6 en 7 gebruikt wordt, en dat Jaäkov in vers 21 overneemt.
Blijf zeggen (vers 5)
In Genesis 4:8 staat de meest bekende lacune in de grondtekst van Genesis. De Nieuwe Bijbelvertaling kiest ervoor dit als volgt in te vullen –net als zeer vele oude handschriften en vertalingen trouwens-
Kajin stelde Hèvel voor om met hem het veld in te gaan. In de grondtekst staat iets als: En Kajin zei tot Hèvel zijn broer: […] En het geschiedde toen zij in het veld waren, dat Kajin opstond tegen Hèvel zijn broer, en hij doodde hem. Kajin wilde blijkbaar wel iets tegen zijn broer zeggen, maar er kwamen geen woorden over zijn lippen. Mogelijk dat de moord voorkomen had kunnen worden als er tussen de broers een gesprek op gang gekomen was. In Genesis 32 doet Jaäkov in elk geval zijn uiterste best om met zijn haatdragende broer tot een gesprek te komen. In vers 5 gebiedt hij de boden die hij uitzendt naar Esau door te zeggen, zo zullen jullie zeggen, zo heeft Jaäkov gezegd. En in vers 18 en 19 wordt nogmaals drie keer het woord ‘zeggen’ gebruikt: door te zeggen, hij vraagt jou door te zeggen, dan zul je zeggen.
Vierhonderd (vers 7)
Esau en de vierhonderd betekent dat er één is en vierhonderd met hem. De één kan men aanduiden met de eerste letter van het alfabet en de vierhonderd met de laatste letter. Letters hebben in het Hebreeuws namelijk ook een betekenis als getal. De eerste letter is de aleph en de laatste is de tav . Deze twee letters samen met ‘en’ ertussen, dus ‘aleph’ ‘en’ ‘ tav’ vormen een Hebreeuws woord dat ‘teken’ (ot) betekent. Symbolisch betekent het woord ‘teken’ in het Hebreeuws ´de eerste en de laatste´. Ook dit woord komt voor in het verhaal van Kajin en Hèvel nadat Kajin zijn broer gedood heeft. God zelf geeft Kajin dit teken. Symbolisch gaat dit teken met Kajin mee, als eerste en als laatste. Hier gaat het teken vooraf aan de confrontatie van de twee broers. Mogelijk dat hier Esau en zijn vierhonderd door de schrijver als teken genoemd wordt dat God – in de vorm van boden/engelen – hierbij betrokken is.
Goed maken? (vers 10)
Jaäkov citeert hier Gods woorden die ons in Genesis 31:3 meegedeeld zijn. In de Nieuwe Bijbelvertaling staat het zo: Ik zal jou voorspoed geven. Wat God werkelijk gezegd heeft vernemen we in het vorige hoofdstuk: Ik zal je ter zijde staan. Iemand ter zijde staan, met iemand zijn, is wel wat anders dan ‘voorspoed geven’, of, zoals de grondtekst zegt ‘het goed met iemand maken’. God heeft Jaäkov niet slechts voorspoed beloofd, maar wel beloofde hij hem dat hij bij hem zal zijn. Dus zowel in voorspoed, als ook in tegenspoed.
De omkeer bij Jaäkov (vers 10)
In Genesis 32 is Jaäkov ten einde raad. Zijn broer Esau is op weg naar hem toe met een legertje van 400 man. Op dat moment als Jaäkov geen oplossing meer weet via zijn eigen handigheid, doet hij voor het eerst een beroep op God. In Genesis 28:20 spreekt hij niet persoonlijk tot God, maar legt hij alleen een gelofte af. Hier spreekt hij God zelf aan. Ook is het opmerkelijk dat hij nu Jitschak voor het eerst ‘vader’ noemt. Wat verder opvalt, is dat hij voor het eerst de naam van God, ‘Eeuwige’, in de mond neemt. Voor het eerst in zijn leven weet hij zich volkomen afhankelijk van God.
Als het zand der zee (vers 13)
In Genesis 32 herinnert Jaäkov God er aan dat deze hem voorspoed beloofd heeft, en dat zijn nageslacht zal zijn ‘als het zand van de zee’. Jaäkovs geheugen blijkt selectief te zijn. God heeft namelijk aan Avraham beloofd – in Genesis 22:17 – dat zíjn nageslacht zal zijn als het zand van de zee. Maar Jaäkov was niet de enige nakomeling van Avraham. Zijn broer Esau was evenzeer een kleinzoon van Avraham als hijzelf. En naast Jitschak, de vader van Jaäkov en Esau, had Avraham nog zeven zonen! Als ‘stof van de aarde’ zal Jaäkovs nageslacht zijn, volgens de belofte in Genesis 28:14. Maar of dit alleen positief geduid kan worden? Zand wordt hier genoemd vanwege de grote hoeveelheid, maar met ‘stof van de aarde’ kan ook bedoeld zijn het stof waar men overheen loopt. Het woord ‘stof’ wordt in het Hebreeuws ook gebruikt om de vruchtbaarheid aan te geven. ‘Stof van de aarde’ kan dus tevens betekenen dat Jaäkovs nakomelingen vruchtbaar zullen zijn voor de hele mensheid.
Elf kinderen (vers 23)
In de nacht voorafgaande aan de confrontatie met zijn broer Esau, blijft Jaäkov alleen achter en laat hij zijn gezin de Jabok overtrekken. In Genesis 32:23 staat het zo: Hij liet hen overtrekken. Wie liet hij overtrekken? Wel, dat staat ervoor opgesomd: Zijn twee vrouwen en zijn twee dienaressen en zijn elf kinderen. In Genesis 29 en 30 is ons verteld hoe Lea zes zoons baarde en één dochter. Bilha baarde twee zoons en Zilpa ook twee. En Racheel had Joseef gebaard. In Genesis 35:17 baart Racheel haar tweede zoon. Op het moment van de overtocht had Jaäkov dus twaalf kinderen. Het is de rabbijnen ook al opgevallen dat één kind ontbreekt. Zij suggereren dat het Dina was, omdat Jaäkov haar voor de ogen van Esau verborgen wilde houden. Maar als deze visie juist zou zijn, zou gesproken worden van elf zonen, en niet van elf kinderen. Als Dina ontbroken zou hebben, is het gebruik van het woord zonen vanzelfsprekend, omdat dit de normale aanduiding is. Nu het woord ‘kinderen’ gebruikt wordt, moet het wel een zoon zijn die ontbreekt. Maar wie is de ontbrekende zoon? Mogelijk Joseef? Hij is immers heel zijn leven een buitenbeentje. Ook vers 7 van Genesis 33 kan als argument hiervoor dienen. Daar loopt Joseef als enige van de kinderen voor zijn moeder uit, Esau tegemoet.
Ene tweede argument voor de gedachte dat het ontbrekende kind Joseef is is het feit dat slechts op twee plaatsen in het boek Genesis sprake is van het getal ‘elf’. Ook bij Joseef wordt dit getal ‘elf’ weer gebruikt in Genesis 37:9. Daar is sprake van elf sterren en met deze elf worden al Jaäkovs zonen bedoeld met uitzondering van Joseef. Evenzo kan hier bedoeld zijn elf kinderen van Jaäkov, waarmee de tien halfbroers en zijn halfzuster Dina bedoeld zijn. Immers Binjamin was nog niet geboren. Joseef is steeds degene die apart staat.
De heup van Jaäkov, medisch gezien. (vers 26,32,33)
Op een belangrijk ogenblik in zijn leven wordt Jaäkov geconfronteerd met een duister figuur. In Genesis 32 wordt verteld hoe Jaäkov afscheid neemt van Lavan, zijn oom en schoonvader, en met zijn gezin op weg gaat naar zijn geboorteland Kenaän. Bij de grens hiervan laat hij zijn gezin een beek, de Jabok, overtrekken, maar zelf blijft hij achter. In de Nieuwe Bijbel Vertaling volgt dan in vers 25-33:
Zelf bleef hij achter, helemaal alleen, en er worstelde iemand met hem totdat de dag aanbrak. Toen de ander zag dat hij het niet van hem kon winnen, raakte hij Jaäkovs heup aan, en daardoor raakte Jaäkovs heup tijdens die worsteling ontwricht. Toen zei de ander: ‘Laat mij gaan, het wordt al dag’. Maar Jaäkov zei: ‘Ik laat u niet gaan tenzij u mij zegent’. De ander vroeg: ‘Hoe luidt je naam?’ ‘Jaäkov’ antwoordde hij. Daarop zei hij: ‘Voortaan zal je naam niet Jaäkov zijn, maar Israel, want je hebt met God en mensen gestreden en je hebt gewonnen.’ Jaäkov vroeg: ‘Zeg me toch hoe u heet.’ Maar hij kreeg ten antwoord: ‘Waarom vraag je naar mijn naam?’ Toen zegende die ander hem daar. Jaäkov noemde die plaats Peniël, ‘want,’ zei hij, ‘ik heb oog in oog gestaan met God en ben toch in leven gebleven.’ Zodra hij bij Peniël was overgestoken, zag hij de zon opkomen. Jaäkov liep mank. Omdat de ander hem had aangeraakt bij de spier die boven het heupgewricht ligt, eten de Israelieten de heupspier niet, tot op de dag van vandaag.
De heup van Jaäkov.
Toch is het verhaal niet zo simpel als hierboven verteld wordt. Allereerst komt de vraag op wat precies met ‘de heup van Jaäkov’ bedoeld is. Medisch gezien lijkt het niet mogelijk iemands heup tijdens een worsteling te ontwrichten, tenzij iemand een aangeboren afwijking aan de heup heeft. Dit laatste kan bij Jaäkov niet het geval zijn, aangezien hij lopend verre reizen maakt. Met name de reis naar Lavan in Charan -zo’n 600 kilometer- heeft hij zonder rijdier afgelegd. Met een heupafwijking zou dat niet mogelijk geweest zijn. Een ander punt is dat alleen verteld wordt dat de man Jaäkovs heup ‘raakt’. Het gevolg van dit aanraken is dat er iets met de heup gebeurt. Daarbij kan geen sprake zijn van ‘ontwrichten’, ‘uit de kom hevelen’ of iets dergelijks. Het woord dat hier gebruikt wordt is ‘wegscheuren’, ‘losscheuren’, zoals een roofdier een prooi uiteenscheurt.
De holte van de heup.
Het belangrijkste aspect is dat er bij de worsteling sprake is van holte van de heup, en niet van ‘heup’. Gewoonlijk wordt gedacht dat met dit woord de heupkóm bedoeld is. Maar het aanraken van de heupkom, zoals deze man lijkt te doen, is ten enen male onmogelijk. Als er al een ontwrichting zou optreden zou dit de heupkóp moeten zijn. Een heupkóm kan niet aangeraakt worden en niet ontwricht raken. Pas nadat de worsteling ten einde is wordt het woord ‘heup’ gebruikt, zonder dat er sprake is van ‘holte’.
Betekenis van ‘heup’.
Om te kunnen begrijpen waar het in het verhaal dan wél overgaat als het geen ontwrichting is, moeten we de betekenis van het woord ‘heup’ nagaan. In Genesis komt het woord ‘heup’ negen maal voor . Vijf maal in ons verhaal hier, tweemaal als de knecht van Avraham in Genesis 24 moet zweren met de hand onder de heup van zijn heer, en eenmaal als Joseef moet zweren met de hand onder de heup van zijn vader Jaäkov (Genesis 47:29) en eenmaal als er sprake is van mensen die voortgekomen zijn uit de heup van Jaäkov (Genesis 46:26). Deze laatste uitdrukking vindt men ook in Exodus 1:5 en Richteren 8:30. Het is duidelijk dat met ‘de heup van Jaäkov’ op al deze plaatsen bedoeld is ‘het geslachtsdeel van Jaäkov’. Ook in de uitdrukking van het zweren ‘onder de heup van Avraham’ moet met ‘heup’ geslachtsdeel bedoeld zijn.
Trouwens als Sjimsjon de Filistijnen tegen hun ‘heup’ schopt –zie Richteren 15:8- doet hij dat ook niet tegen het lichaamsdeel dat wij ‘heup’ noemen, maar juist tegen hun geslachtsdeel.
De conclusie moet dan ook zijn dat in dit verhaal met ‘heup van Jaäkov’ het geslachtsdeel van Jaäkov’ bedoeld is.
Letterlijk of figuurlijk.
Maar tegelijk moeten we ons realiseren dat de uitdrukking ‘raken aan de heup’, dat is ‘het geslachtsdeel beroeren’, niet de weergave kan zijn van een concreet gebeuren. De schrijver gebruikt dit als metafoor. Zo moet ook ‘holte van de heup’ als metafoor gelezen worden, want het aanraken van de heupkom is ten enenmale onmogelijk. Medisch gezien lijkt het heel simpel: de holte van het mannelijk geslachtsdeel is het vrouwelijk geslachtsdeel. Maar ook hierbij zal men niet concreet aan de schede moeten denken, maar als symbool: de vrouw en wat via de schede voortkomt: nageslacht. In de volgende hoofdstukken zullen we de verhalen kunnen lezen over verschillende kinderen van Jaäkov waarmee allerlei dingen fout gaan. De verkrachting van Dina. De moordpartij door Sjim’on en Levi. Reoeveens misstap met één van Jaäkovs vrouwen. De haat van de broers tegen Joseef. Joseefs vermeende dood. En daarnaast het dramatische gebeuren van de dood van Jaäkovs lievelingsvrouw Racheel. Jaäkov wordt op een wel heel tere plek geraakt: in zijn kinderen en in zijn vrouw. Deze worden ‘losgescheurd’ van hem.
Wat mankeert Jaäkov?
En hoe zit het dan met het mank lopen van Jaäkov? Daarvoor moet men zich realiseren dat de uitdrukking ‘mank lopen’ in vers 32 in wezen betekent ‘naar één kant gaan’. Er is sprake van een eenzijdig verder gaan van Jaäkov. Mogelijk dat de schrijver bedoelt dat Jaäkov tevoren laveerde, verschillende richtingen uitging. Maar vanaf de confrontatie met de duistere man heeft hij een duidelijke richting in zijn leven.
De heupspier.
Een aardige bijkomstigheid bij bovengenoemde uitleg is dat in de tijd dat dit verhaal opgeschreven is, de gewone lezer/hoorder al geen weet meer had van de draagwijdte van dit verhaal. Het slotvers heeft het namelijk over het gebruik in de tijd dat het verhaal opgeschreven werd, dat men een bepaalde spier niet at. Maar de schrijver heeft het over een ‘verborgen/vergeten spier’, waarbij de betekenis van het woord dat met ‘verborgen/vergeten’ vertaald wordt onbekend is.