Genesis 18
Bezoek bij Avraham. Avrahams pleidooi voor Sedom.
Vers 1: En de Eeuwige liet zich aan hem zien, bij de eiken van Mamree. En hij zat in de opening van de tent omstreeks de hitte van de dag.
De Eeuwige liet zich zien: net als in Genesis 17:1.
Mamree: betekent ‘levenskracht’. In Genesis 13:18 staat al dat Avram zich daar gevestigd had en volgens Genesis 14:13 woonde hij daar.
Hitte van de dag: Avraham zat tegen de middag in de tentopening zat, mogelijk omdat hij zich ziek voelde na de besnijdenis.
Vers 2: En hij sloeg zijn ogen op, en hij zag: Zie! Drie mannen, staande tegenover hem. En hij zag en snelde hen tegemoet, vanuit de opening van de tent, en hij boog zich neer.
Drie mannen: er is veel over gedacht wie deze drie mannen waren. De Joodse traditie zegt dat het drie engelen waren die drie opdrachten moesten uitvoeren. Ieder had een eigen taak. De engel Michael geeft in vers 14 Sara te kennen dat ze een zoon zal baren. De engel Gavriël keert Sedom om (Genesis 19:25), en de engel Raphael doet de rechtvaardigen goed; hij redt Lot midden uit de omkering.
Is de Eeuwige één van deze drie? Of is hij een vierde?
In de Joodse traditie wordt gezegd dat Avraham niet zeker weet of deze mannen godsgezanten zijn, of Arabieren op doorreis. Hoe het ook zij, omdat het vreemdelingen zijn, bewijst hij hen alle eer en ontvangt hij hen gastvrij, zoals dat hoort bij nomaden. Zich ter aarde werpen voor vreemden op doorreis lijkt echter wat teveel eer. Waarschijnlijk wijst dit erop dat Avraham vermoedt dat deze mannen meer waren dan gewoon reizigers.
Deze personen worden hier en in vers 16 en in Genesis 19 (vers 5,8,10,12 en 16) ‘mannen’ genoemd. In Genesis 19:1 en 15 worden twee van hen boden/engelen genoemd. Hiermee worden altijd mensen aangeduid, behalve als er staat ‘boden van God’ of ‘zijn boden’.
In Genesis 18:10 lijkt er sprake te zijn van God zelf. Er staat tenminste: ‘Ik zal terugkeren’. In Genesis 18:13, 20 en 26 staat ‘en de Eeuwige zei’. Zo ook in Genesis 19:21. En in Genesis 18:29 en 19:27 staat ‘voor de Eeuwige staande’. Velen menen dan ook dat hier God zelf bedoeld is met twee begeleiders. Maar God is niet zichtbaar!
Tegenover: dit woord betekent ook ‘boven’. misschien is alleen maar bedoeld ‘bij’ hem. Benno Jacob zegt: Avraham zát en de mannen stónden, vandaar het woord ‘boven’.
En hij zag: de tweede keer lijkt overbodig. Volgens Benno Jacob geeft de schrijver hiermee de snelheid van Avrahams reactie aan. Of zou het betekenen dat Avraham nog eens zijn ogen uitwreef? Ervoor staat namelijk het woordje ‘zie!’, en dat wijst altijd op een verrassing.
Vers 3: En hij zei: Mijn heer, als ik toch gunst gevonden heb in uw ogen, ga dan niet voorbij aan uw knecht.
Het enkelvoud ‘heer’ wordt gebruikt en ook het werkwoord ‘ga’ staat in het enkelvoud. Spreekt Avraham de meest vooraanstaande van hen aan, of richt hij zich tot hen gezamenlijk?
Mijn heer: ‘Adonai’. De schrijver gebruikt steeds het woord ‘Eeuwige’ (JHWH) in dit verhaal als hij over God spreekt. Dat geeft de sterke betrokkenheid aan die God heeft met Avraham. Avraham zelf gebruikt steeds ‘mijn heer’ (Adonai) als hij tot God spreekt. Dit duidt op respect.
Vers 4: Laat toch een weinig water worden gehaald, en wast uw voeten, en zet u neer onder de boom.
Voeten wassen: een kenmerk van gastvrijheid.
Vers 5: En ik zal een stuk brood nemen, en versterkt uw hart. En daarna kunt u verder trekken. Want daarom trekt u voorbij tegen uw knecht. En zij zeiden: Doe zo, zoals je gesproken hebt.
Een stuk brood: Avraham bedoelt ‘een maaltijd bereiden’, maar uit bescheidenheid noemt hij dit ‘een stuk brood halen’. De Talmoed zegt: de vrome belooft weinig en doet veel, bij de slechte is het omgekeerd. De uitdrukking ‘brood eten’ is de gewone uitdrukking voor een maaltijd nuttigen, want het woord ‘brood’ is het algemene begrip voor voedsel.
Hart: het hart is in het Hebreeuws in de eerste plaats het centrum van het denken. In het hart ontstaan de overleggingen en maakt men plannen. Avraham zal dus bedoelen dat de mannen weer op krachten kunnen komen om plannen te maken voor hun verdere reis.
Vers 6: En Avraham snelde naar de tent, naar Sara, en zei: Haast je, drie sea meel, fijn bloem, kneed en maak koeken.
Snel: Avraham reageert snel maar hij verwacht dit van Sara ook.
Sea: een maat voor droge stof, ongeveer 36 liter. Drie sea is dus 100 liter.
Fijn meel: het fijnste meel is bedoeld.
Bloem: hiermee wordt bedoeld het meel dat overblijft na het uitzeven van het beste meel. Het is dus het beste van het beste. Het was kern-meel, afkomstig uit de kern van de graankorrel. Uit één sea werd één tiende deel bloem gewonnen. Dit was de dagelijkse behoefte voor een mens.
Drie sea meel, fijn bloem: betekent dit dat Avraham zichzelf verbetert? Dat hij eerst zei ‘gewoon meel’, en dat hij zich vergiste en daarom zichzelf corrigeerde?
Koeken: bedoeld zijn ronde, platte, in as of op stenen gebakken broden.
Vers 7: En Avraham was naar het rundvee gesneld, en hij nam een jong rund, teer en goed, en hij gaf het aan de jongen, en hij haastte zich om het te bereiden.
Avraham was gesneld: deze opvallende werkwoordsvorm duidt op grote haast. Avraham holde al naar zij veestapel terwijl hij tegen Sara sprak.
Snellen: voor de derde keer en vierde keer wordt aangegeven met hoeveel haast Avraham te werk gaat.
Aanzienlijken zetten gewoonlijk een kalf apart om dit als mestkalf vet te mesten en voor speciale gelegenheden te slachten. De uitdrukking ‘teer en goed’ wijst erop dat Avraham zijn gasten het beste van het beste wil voorzetten.
De jongen: het lidwoord geeft aan dat het om een speciale jongen gaat. Gaat het om Jisjmaëel? Of is degene bedoeld die verantwoordelijk is voor de knechten?
Vers 8: En hij nam boter en melk, en het jonge rund dat hij bereid had, en hij zette het voor hen neer. En hij bleef tegenover hen staan onder de boom en zij aten.
Boter en melk en het jonge rund: volgens Exodus 23:19 en 34:26 en Deuteronomium 14:21 mag men niet een bokje koken in de melk van zijn moeder. Op grond hiervan is het volgens de Joodse traditie verboden melk- en vleesspijzen te combineren. De Joodse kosjere keuken heeft apart gerei voor beide soorten spijzen. Hoewel er in de Tora geen eerder of later is, verklaart men toch dat dit verbod hier nog niet gold. Avraham kon dus zijn gasten zowel melk als vlees voorzetten.
Tegenover: weer hetzelfde woord als in vers 2. Toen stonden de mannen ‘boven’ Avraham, hier staat Avraham ‘boven’ hen. De uitdrukking ‘boven iemand staan’ heeft meestal de betekenis van een knecht die naast zijn –zittende- heer staat, gereed om opdrachten uit te voeren.
Joodse verklaarders menen op grond van het feit dat deze mannen aten, dat zij geen engelen kunnen zijn.
Vers 9: En zij zeiden tegen hem: Waar is Sara, je vrouw? En hij zei: daar, in de tent.
Waar is Sara, je vrouw: het is opvallend dat deze onbekende mannen de naam van Avrahams vrouw weten. Trouwens voor gasten is het zeer ongepast naar iemands vrouw te vragen. Duidt dit erop dat het speciale gasten zijn?
Vers 10: En hij zei: Ik zal zeker terugkeren naar jou, als de tijd opleeft. En zie! Een zoon voor Sara, je vrouw. En Sara, zij had (het) gehoord bij de ingang van de tent die achter hem was.
En hij zei: In vers 9 spraken nog de drie mannen, maar hier is het één persoon die het woord tot Avraham richt. Hier lijkt het de Eeuwige zelf te zijn die spreekt. In vers 3 had Avraham al het woord tot die ene gericht.
Als de tijd opleeft: meestal wordt dit uitgelegd als ‘volgend jaar om deze tijd’. In vers 14 staat dezelfde uitdrukking, evenals in 2 Koningen 4:16. Sommige uitleggers menen dat het betekent ‘in de tijd die Sara nog leeft’. Ramban meent dat het betekent ‘in de tijd die jij zult meemaken’.
De tent: soms hadden vrouwen hun eigen tent. Soms was het vrouwengedeelte een afgescheiden deel van de gemeenschappelijk tent.
Vers 11: En Avraham en Sara waren oud, op dagen gekomen. Het had opgehouden voor Sara het pad der vrouwen.
Oud: dit woord heeft de betekenis van ‘ervaren’.
Op dagen gekomen: de tijd van iemands leven dat hij niets nieuws meer heeft te verwachten. Zie Genesis 24:1 en Jozua 13:1 en 23:1.
Pad: in Genesis 31:35 wordt het woord ‘weg’ gebruikt.
Vers 12: **En Sara lachte in haar binnenste, door te zeggen: Nadat ik versleten ben, zal ik genot hebben? En mijn meester is oud.
In het binnenste lachen: dit verwijst naar Genesis 17:17, waar Avraham lacht en in zijn ‘hart’ zijn twijfel uit. Het hart is het centrum van de gedachten terwijl ‘het binnenste’ het centrum is van de gevoelens. Geeft de schrijver met deze verschillende woorden het verschil in beleving aan tussen man en vrouw?
Genot: dit is de enige plaats waar dit woord voorkomt. Het is zeer de vraag of het wel ‘genot’ betekent. In de hele bijbel wordt nergens gesproken van seksuele behoefte of seksueel genot bij de vrouw, met uitzondering van het boek Hooglied. Rasji meent dat het ‘molligheid’ betekent. Benno Jacob verklaart het met ‘glanzend vel’. Mogelijk betekent het gewoon ‘menstruatie’.
Mijn meester is oud: Bedoelt Sara dat Avraham zo oud geworden is dat hij geen behoefte meer heeft aan seksueel contact? Het woord ‘oud’ (zakeen) betekent gewoonlijk: oud en ervaren.
Vers 13: En de Eeuwige zei tot Avraham: Waarom is dit lachen van Sara, door te zeggen: Zou ik inderdaad baren nu ik oud geworden ben?
Door te zeggen: inderdaad heeft Sara in vers 12 een officiële uitspraak gedaan, hoewel het wel vragenderwijs gesteld was. De Eeuwige lijkt Sara’s vraag hier om te buigen in een bevestiging.
Waarom: letterlijk betekent dit woord ‘waartoe’. De Eeuwige wijst er al op dat het lachen van Sara uit zal komen.
Oud: De Eeuwige herhaalt –in iets andere bewoordingen- de mening van Sara dat zij een oude vrouw is. Maar haar bewering dat Avraham oud is herhaalt hij niet! De Joodse uitleg hiervan is, dat de Eeuwige geen onenigheid tussen echtelieden wil veroorzaken. Sara had dit alleen in haar binnenste gezegd. God wist het, maar Avraham wist niet wat Sara over hem dacht.
Vers 14: Zou voor de Eeuwige iets te wonderlijk zijn? Tegen de afgesproken tijd zal ik naar jou terugkeren, wanneer de tijd opleeft. En dan heeft Sara een zoon.
Vers 15: En Sara ontkende, door te zeggen: Ik heb niet gelachen. Want ze was bevreesd. Maar hij zei: Nee, je hebt wel gelachen.
Nee, je hebt wel gelachen: meestal wordt dit als berisping opgevat. Zoals het hier staat lijkt het alleen een constatering.
#
Vers 16: En de mannen stonden op van waar zij waren. En ze gingen Sedom bezien. En Avraham ging met hen mee, om hen uitgeleide te doen.
Bezien: dit woord betekent ‘neerzien op iets met kritische blik’.
Als God een volk wil straffen, gaat hij als een goed rechter eerst de zaak zelf bekijken. Als een volk zondig lijkt, wil hij dit zelf bezien. Als de mannen straks in Sedom komen, biedt alleen Lot de mannen onderdak aan en de andere inwoners willen hen aanranden.
Vers 17: En de Eeuwige had gezegd: Zal ik verbergen voor Avraham wat ik zal doen?
De Eeuwige had gezegd: hiermee zal bedoeld zijn dat de Eeuwige in zichzelf sprak, dat hij dacht. In het Hebreeuws kan dit namelijk op deze manier weergegeven worden.
In vers 21 wordt gezegd dat God wil afdalen. Volgens Benno Jacob is vers 17-21 daarom een inleiding op wat zich daarna afspeelt. Vers 17-21 zou zich daarom in de hemel afspelen. Zo’n hemels overleg gaat aan elk godsgericht vooraf. In Genesis 6:5-7 is hiervan sprake voordat de zondvloed komt. Genesis 11:6 spreekt over de overweging van God bij de spraakverwarring.
Vers 18: En Avraham zal zeker tot een groot en talrijk volk worden, en in hem zullen alle volken der aarde gezegend worden.
Vers 19: Ja, ik ken hem, opdat hij zijn zonen en zijn huis na hem zal gebieden, opdat zij de weg van de Eeuwige zullen bewaren, door integriteit en recht te doen, zodat de Eeuwige over Avraham zal doen komen wat hij over hem gesproken heeft.
Zodat: tweemaal in dit vers. De eerste keer mét medewerking van degene die het uitvoert, de tweede keer zónder dat deze een inbreng heeft.
Integriteit en recht: (ook wel gerechtigheid en recht genoemd). Elders ( Psalm 33:5 en Spreuken 21:3) staan deze woorden in de omgekeerde volgorde (‘recht en gerechtigheid’). Het woord ‘recht’ duidt op een gerechtelijke uitspraak, en ‘integriteit/gerechtigheid’ op het tot zijn recht laten komen van de ander.
Vers 20: En de Eeuwige zei: Het hulpgeroep aangaande Sedom en Amora is immers veel, en hun zondigheid is immers zeer zwaar geworden.
Hulpgeroep: meestal wordt met het werkwoord ‘roepen’ bedoeld ‘om hulp roepen’.
Sedom: het gebied van Sedom was zeer vruchtbaar en het had dus een sterke aantrekkingskracht voor anderen. De Sedomieten wilden echter hun welvaart voor zichzelf houden en daarom geen stroom immigranten toelaten. Een rijke veeboer als Lot werd nog wel getolereerd. Volgens de Joodse traditie probeerden de Sedomieten eventuele nieuwkomers af te schrikken door wrede voorschriften: stervenden kregen geen voedsel; aalmoezen geven was verboden; seksuele perversies werden getolereerd.
Veel: ditzelfde woord komt voor in Genesis 6:5 ‘En God zag dat de boosheid veel was op de aarde’. De zonden van de generatie van de grote vloed was dus vergelijkbaar met die van de Sedomieten.
Zondigheid: in Genesis 13:13 is dit al gezegd, toen Lot zich bij Sedom vestigde.
Vers 21: Laat ik toch afdalen en zien: hebben zij gedaan volgens haar hulpgeroep dat tot mij gekomen is? Hebben zij ernaar gedaan? Ik wil het weten.
Afdalen: ook in Genesis 11:5 staat dat God afdaalde om te zien. Dit afdalen is om de mensen nog een gelegenheid te geven tot omkeer.
Haar hulpgeroep: het bezittelijk voornaamwoord haar is intrigerend. Er zijn verschillende Joodse verhalen in omloop die dit vrouwelijk voornaamwoord proberen te verklaren. De fraaiste uitleg is die uit de Talmoed dat het woord ‘veel’ (rabah) uit vers 20 ook gelezen kan worden als ‘ribah’, en dit betekent ‘jong meisje’. Er was in Sedom een meisje, mogelijk een dochter van Lot, die zich ontfermde over behoeftigen. Toen de inwoners van Sedom hier achter kwamen, wreekten ze zich op dit meisje. Ze werd met honing ingesmeerd en op de stadmuur gelegd, waar wilde bijen haar aanvielen en doodden. Het hulpgeroep van dit meisje bereikte de Eeuwige.
Volgens Benno Jacob echter slaat dit ‘haar’ gewoon op de stad. Een stad is altijd vrouwelijk.
De zonde van Sedom wordt beschreven in Ezechiël 16:49-50 vooral als sociale en morele overtredingen.
Vers 22: Toen wendden de mannen zich vandaar en gingen naar Sedom.
#
Vers 22: En Avraham bleef staan voor het aangezicht van de Eeuwige.
Dit is een opmerkelijk vers. In oudere Hebreeuwse teksten heeft namelijk gestaan: En de Eeuwige bleef staan voor het aangezicht van Avraham. Al heel vroeg is de tekst door schriftgeleerden gewijzigd, omdat men deze uitdrukking godslasterlijk vond. De uitdrukking ‘ blijven staan voor iemand’ wordt namelijk gebruikt voor knechten die in dienst van hun heer staan en wachten op bevelen. Toch geeft de originele versie aan dat God verwacht dat Avraham tussenbeide komt, en hij zou dan graag op Avrahams verzoek in willen gaan.
Vers 23: En Avraham kwam naderbij en hij zei: Zult u werkelijk de integere met de boosdoener wegvagen?
Het is hier de eerste keer dat een mens uit eigen initiatief tot God spreekt. Tevoren was dit alleen als reactie op het spreken van God.
Naderen: Avraham wordt geprezen om zijn stoutmoedigheid. Noach reageert niet als God zegt dat hij de wereld wil vernietigen. Avraham pleit ervoor, dat de rechtvaardigen niet tegelijk met de goddelozen om zullen komen. Later –in Exodus 32- zal Mosje pleiten voor onschuldigen en schuldigen beiden.
In Job 9:22 wordt als zekerheid genoemd dat God de onschuldigen met de bozen doet omkomen. Avraham stelt dit als vraag.
Integere: dit woord komt zeven (!) maal voor in dit gedeelte, en het woord boosdoener drie maal. Wie heeft Avraham op het oog als hij het over ‘de integere’ heeft? Dat kan niemand anders zijn dan Lot.
Vers 24: Misschien zijn er vijftig integeren binnen de stad. Zult u dan werkelijk wegvagen en geen vergeving schenken aan de plaats vanwege de vijftig integeren die in haar midden zijn?
Vijftig: volgens Rasji betekent dit: in elke stad tien mannen. Er wordt namelijk van vijf steden gesproken.
Integeren: in het Hebreeuws ‘tsadikiem’: zij die ‘gerechtigheid’ doen.
Vers 25: Het zij verre van u om te doen naar dit woord, door de integere te doden met de boosdoener. Het zij verre van u. De rechter van de hele aarde, zou hij geen recht doen?
Vers 26: En de Eeuwige zei: Als ik in Sedom vijftig integeren vind binnen de stad, zal ik vergeving schenken aan heel de plaats, vanwege hen.
Vers 27: En Avraham antwoordde en hij zei: Zie toch! Ik heb het gewaagd tot mijn Heer te spreken, ik die stof en as ben.
Stof: de kleinste deeltjes van de aarde.
As: wat overblijft nadat iets verbrand is. Deze combinatie geeft het geringste, het meest waardeloze op aarde aan. Deze woorden komen samen ook voor in Job 30:19 en 42:6.
Vers 28: Misschien ontbreken er vijf aan de vijftig integeren. Zult u om een vijftal de hele stad verderven? En hij zei: Ik zal niet verderven als ik daar vijfenveertig vind.
Vers 29: En hij ging voort nogmaals te spreken tot hem en hij zei: Misschien worden daar veertig gevonden. En hij zei: Ik zal het niet doen ter wille van die veertig.
Vers 30: En hij zei: Moge mijn heer toch niet (in toorn) ontbranden wanneer ik spreek. Misschien worden daar dertig gevonden. En hij zei: Ik zal het niet doen als ik daar dertig vind.
Vers 31: En hij zei: zie toch! Ik heb het gewaagd tot mijn heer te spreken. Misschien worden daar twintig gevonden. En hij zei: ik zal niet verderven ter wille van de twintig.
Vers 32: En hij zei: Moge mijn heer toch niet (in toorn) ontbranden, wanneer ik nog eenmaal spreek. Misschien worden daar tien gevonden. En hij zei: Ik zal niet verderven ter wille van de tien.
Vers 33: En de Eeuwige ging, zodra hij opgehouden was tot Avraham te spreken. En Avraham was teruggekeerd naar zijn plaats.
Zijn plaats: in het pleidooi voor Sedom heeft Avraham het tweemaal over ‘de plaats’. Als er sprake is van ‘verdelgen’ of ‘vernietigen’ wordt het woord ‘stad’ gebruikt. Als het gaat over ‘vergeven’ in vers 24 en 26 gebruikt eerst Avraham en later God de term ‘plaats’. Een ‘plaats’ is een plek waar men thuis hoort. Waar Avraham verblijft is het een plaats waar het goed toeven is, waar Lot verblijft bepaald niet.
Avraham oud en versleten? (Vers 12 en 13)
Volgens Genesis 18:11 menstrueerde Sara niet meer. Toch belooft de Eeuwige in Genesis 18:10 Avraham een zoon die Sara hem zal baren. In vers 12 staat dat Sara’s schoot erom moet lachen. In hetzelfde vers zegt zij: ‘En mijn meester is oud’. In het erop volgende vers reageert de Eeuwige op de woorden van Sara. Opvallend is dat hij alleen reageert op wat Sara het eerste zei, namelijk dat zij te oud is geworden om te baren. Dat haar meester ‘oud’ is geworden wordt door de Eeuwige niet genoemd. Volgens de rabbijnen had Sara haar uitspraak in haar binnenste gedaan. Avraham wist hier dus niets van. De Eeuwige kent de overleggingen der mensen, maar de mensen weten van elkaar niet wat er in hen omgaat. En opdat Avraham Sara geen verwijten zou maken verzwijgt de Eeuwige Sara’s uitspraak over haar man, omdat dit kwetsend voor hem zou kunnen zijn.
Als we woord voor woord de uitspraak van Sara nagaan blijken haar woorden toch niet zo eenvoudig te zijn. Het woord ‘oud’ betekent wel ‘op leeftijd gekomen’, maar tegelijk betekent het ‘met levenswijsheid’. Het begrip ‘oud’ is niet hetzelfde als ‘afgeleefd’. Dat Avraham nog geen oude afgeleefde man was blijkt wel uit Genesis 25:2 waar vermeld wordt dat hij nog zes zonen verwekt bij Ketoera. Als Sara dus de uitspraak doet dat Avraham ‘oud’ is bedoelt zij niet dat hij geen kind meer kan verwekken. En de Eeuwige beseft dit ook. Hij herhaalt in vers 13 dan ook alleen de uitspraak van Sara over zichzelf.
Maar wat zou Sara bedoeld hebben met de uitspraak over haar man die ‘oud’ geworden was? Als ‘oud zijn’ en ‘impotent zijn’ niet synoniem zijn moet men de uitspraak van Sara in een ander licht zien. Avraham was een man op leeftijd en op zijn leeftijd heeft men andere dingen aan zijn hoofd dan een gezin stichten. Op zijn leeftijd zou men langzamerhand een adviserende functie moeten krijgen terwijl zijn nakomelingen de praktische zaken zouden moeten overnemen. Of zou Sara suggereren dat Avraham gewoon impotent geworden was? Men ziet vaker dat in een relatie waarin men tevergeefs op zwangerschap wacht op den duur de seksualiteit op een laag pitje komt te staan.
Sara lacht. (vers 12 en 13)
In Genesis 17:17 staat dat Avraham lacht als God hem een zoon belooft. In Genesis 18:12 staat dat ook Sara lacht als zij hoort dat zij een zoon zal baren. Sara wordt door de Eeuwige berispt om dit lachen, terwijl Avraham geen woord van kritiek krijgt. Vanwaar dit verschil? Dat vrouwen bij God eerder kritiek te verduren krijgen is een te simpele verklaring. Laten we deze twee verzen eens nauwkeurig bekijken en zien of er aanwijzingen zijn die dit verschil in reageren van God kunnen verklaren.
Genesis 17:17 zegt: Avraham lachte, en hij zei in zijn hárt…
Genesis 18:12 zegt: Sara lachte in haar bínnenste,door te zeggen…
Het verschil is dat Avraham blijkbaar hardop lacht. ‘In zijn hart zeggen’ is namelijk niet hetzelfde als ‘in stilte zeggen’. Het hart is in het bijbelse denken niet het centrum van het gevoel, maar meer van het denken. De overleggingen komen uit het hart. Avraham lacht, en maakt plannen voor de toekomst. Sara lacht in haar binnenste. Sara’s binnenste is haar schoot, de plaats waaruit haar ‘lachertje’ (de naam Jitschak betekent dit) zal voortkomen. En Sara’s binnenste zal de plaats worden van het echte lachen. Het is dan ook zeer de vraag of de reactie van de Eeuwige een berisping is. Men kan het ook positief opvatten. Op Avrahams lachen wordt niet gereageerd, maar Sara’s lachen wordt door de Eeuwige bevestigd. Haar lachen mag niet in haar ‘binnenste’ blijven. Het lachen moet voor ieder die haar ziet zichtbaar worden, zoals in Genesis 21:6 staat: Een lachen heeft God voor mij gemaakt. Ieder die het hoort, lacht over mij.
De tien integeren (vers 32)
Als Avraham pleit ten behoeve van de stad Sedom probeert hij de Eeuwige er vanaf te houden de plaats te vernietigen. Zijn neef Lot woont in de stad, maar zijn daar wel meer integere mannen ter wille van wie God de stad zou willen sparen? Avraham vraagt God tenslotte de stad te sparen als er tien integere mannen gevonden worden. En dan breekt de Eeuwige de onderhandelingen af. De vraag is waarom Avraham niet doorging tot het uiterste, tot één toe. In Jeremia 5:1 en Ezechiël 22:30 staat dat één integer mens een stad, respectievelijk een land kan redden. Zou Avraham soms bang zijn dat als hij bij God zou pleiten ter wille van één integere, dat God ook hier mee zou instemmen, maar dat zou blijken dat de stad toch verwoest zou worden? Met andere woorden dat zelfs die ene integere persoon niet gevonden zal worden. Dat zelfs neef Lot niet tot de integeren gerekend kan worden?
Deze bijdrage van Lukas de Groote verscheen eerder in Stethoscoop op Genesis, uitgegeven door de stichting Amphora Books, 2010.