< Alle onderwerpen
Printen

Johannes 03: 1-21

Synagogaal jaar: het is een week na Sjavoe’ot. Op de sabbat van 12 Sivan was aan de orde Sidra Naso (Numeri 4:21 t/m 7:89)

Het leesrooster volgde de afgelopen maand teksten uit het Johannes-evangelie. Op de Pinksterdag eindigde die serie met Johannes 20:19-23. Op zondag Trinitatis gaat het rooster toch nog een keer naar dit evangelie, maar keert nu als het ware terug naar het begin ervan: de woorden van Jezus in zijn gesprek met Nicodemus.

Nicodemus is ook aanwezig aan het eind van dit evangelie, in Johannes 19:39. In die tekst wordt nog eens gerefereerd aan het bijzondere nachtelijke gesprek met Jezus. En Nicodemus verschijnt nu met een enorme hoeveelheid mirre en aloë; voor het balsemen van Jezus’ lichaam. Die daad kun je een statement noemen; een belijdenis. Ik hoor er een echo in op Psalm 45:
Jouw troon, Godsman, is voor eeuwig en altijd.
De scepter van je rijk is een scepter die recht doet.
[…] mirre en aloë en laurier in al je gewaden! (Naardense vertaling)

Het leesrooster keert even terug dus, naar hoe het begon. Dat neemt het heel breed door Spreuken 8 naast Johannes 3 te zetten. Daarmee wordt het nachtelijk gesprek in een kontekst gezet die in de buurt komt van de gesprekken tussen God en Mozes.
In Spreuken 8 is de Wijsheid aan het woord. De Joodse traditie stelt dat daar met ‘Wijsheid’ de Torah wordt bedoeld, het Woord dat al vóór de schepping bij JHWH was, als een vuur in zijn rechterhand (Deut. 33:3); ook wel Gods ‘lieveling’ genoemd (Spr. 8:30). [zie ook de uitleg van Dodo van Uden in het Archief op de website}.
‘Ik was zijn schat’, horen we Torah/Wijsheid vertellen, ‘en mijn geluk lag bij de aarde en de kinderen van Adam.’
God schiep alles door en voor zijn Torah. En tenslotte verbindt deze Torah zich op Gods initiatief met deze aarde.

Denk aan een midrasj die klinkt nadat God zijn Woord aan Mozes heeft gegeven:

Toen Mozes afdaalde van de berg, uit de nabijheid van de Heilige – Gezegend zij Hij – kwam satan en vroeg aan God: Heer der wereld, waar is de Torah?
Hij antwoordde: Ik heb haar aan de aarde gegeven.
Satan ging naar de aarde, maar vond haar niet.
Hij keerde terug en zei: Heer der wereld, overal op aarde heb ik de Torah gezocht, maar ik heb haar niet gevonden.
Hij zei tot hem: Ga naar de zoon van Amram.
Satan ging naar Mozes en zei hem: Waar is de Torah die de Heilige – Gezegend zij Hij – je gegeven heeft?
Hij antwoordde: Wie ben ik dat de Heilige – Gezegend zij Hij – mij de Torah zou geven?
De Heilige – Gezegend zij Hij – ging daarop naar Mozes en zei: hé Mosje, ben jij een leugenaar?
Mozes antwoordde: Heer der wereld, U hebt een verborgen schat waar U dagelijks van geniet. Durf ik te zeggen dat die van mij is?

De keuze voor Spreuken 8 accentueert nog eens de hoge inzet van het Johannes-evangelie. ‘Het spreken is vlees-en-bloed geworden en heeft bij ons zijn tent opgeslagen; wij hebben zijn glorie aanschouwd, een glorie van een eniggeborene van bij een Vader…’ (Joh.1:14 – Naardense). De levende Torah, Gods ‘lieveling’, is aan de mensen gegeven en heeft onder hen gewoond.
En in een soort retrospectief op zondag Trinitatis laat het leesrooster dan het gesprek met Nicodemus nog eens de revue passeren.
Nicodemus spreekt daar immers met ‘het Woord van den beginne’. De levende Torah zit onder de nachtelijke sterrenhemel te praten met de geleerde Nicodemus. En Hij vertelt Nicodemus met hemelse vanzelfsprekendheid – ‘Wij weten waarvan wij spreken’ – over hoe Hij bij God was en hoe zijn liefde uitging naar de wereld. Maar de mensen, bij wie Hij zijn geluk vond, luisterden niet. ‘Jullie nemen ons getuigenis niet aan! Waarom niet?’ (Joh. 3:11).

Het nachtelijk gesprek begint ‘pinkster-achtig’. Het gaat over de Geest die waait en die mensen zo raakt dat er een herbronning plaatsvindt. Ze zijn dan ‘van boven verwekt’ (Joh. 1:13; 3:3); een creatie van Vader, Zoon en Geest. Hun manier van leven is daarna niet meer te verklaren ‘uit het vlees’, door bijvoorbeeld naar hun ouders te kijken. Zij gaan de messiaanse weg.
Over die messiaanse weg, door de diepte heen naar de verhoging, de verheffing van het leven, gaat het vervolgens. Een weg die in ‘Mozes en de profeten’ uit en te na is getekend. Een weg die dus ook de Messias zelf ‘moest’ gaan om tot de redding van de wereld te komen. En de intentie van die weg stelt Jezus uitgebreid aan de orde; van Johannes 3 vers 14 tot en met vers 21.
Na zijn opstanding heeft Jezus dat nog eens kilometers lang gedaan voor de Emmaüs-gangers; ook vanuit ‘Mozes en de profeten’. Maar zijn eerste woorden tot hen zijn vrijwel identiek aan wat hij Nicodemus verwijt: ‘Waar zit jullie verstand, zijn jullie dan zo traag van begrip, waarom luisteren jullie niet naar ‘ons getuigenis’, Mozes en de profeten?’ (Luc. 24:25-27; Joh. 3:10).

Maar die ‘mirre en aloë’ in de paasnacht doen toch vermoeden dat Nicodemus tenslotte hoort bij die mensen die ‘van boven verwekt’ zijn en ‘de messiaanse weg’ belijden. En om woorden voor Jezus te vinden moet je kennelijk ‘oud-testamentisch spreken’. Met Psalm 45 bijvoorbeeld.

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *