< Alle onderwerpen
Printen

Matteüs 09: 36-10:15

Arbeiders zijn er weinig
Door Peter van ’t Riet

De context
In dit evangeliegedeelte wijst Jezus twaalf van zijn – waarschijnlijk vele – leerlingen aan als apostelen om zijn joodse volksgenoten (10:5) het koningschap van God te leren. Door de keuze van zijn apostelen en door de opdracht die zij meekrijgen, definieert Matteüs de aard van Jezus’ messiaanse beweging. Op de historische achtergrond van dit verhaal speelt immers nog een ander koninkrijk mee. Israël was in Jezus’ en ook in Matteüs’ tijd in de greep van Rome, het “kwade koninkrijk”.(1) Tegenover deze onderdrukkende macht konden joden kiezen uit vier strategieën: a) aanpassing, dienstverlening en samenwerking (Herodianen, Sadduceeën, tollenaars); b) gewapend verzet (Zeloten en velen uit de Am-Ha’arètz, het landvolk); c) zich terugtrekken en zich afzijdig houden aan de rand van de woestijn (Essenen); d) participeren in de joodse samenleving, binnen de eigen groep zoveel mogelijk jezelf blijven en zo de Romeinse overheersing overleven (Farizeeën).(2) De laatste drie benaderingen kunnen we met recht messiaanse strategieën noemen. Ook Jezus laat in ons Bijbelgedeelte zien wat zijn messiaanse strategie is geweest.

Gezien de discipelen die hij kiest en de opdracht die hij hun meegeeft, komt zijn messiaanse strategie het meest overeen met die van de Farizeeën. Hij roept niet op tot samenwerking met de Romeinen à la de Herodianen, Sadduceeën en tollenaars, maar onttrekt daarentegen één persoon – Matteüs de tollenaar (10:3) – aan hun beweging. Hij roept niet op zich uit de samenleving terug te trekken en een vroom leven te leiden in afwachting van een messiaanse ingreep uit de hemel à la de Essenen. Hij vormt geen legertje en roept niet op tot gewapend verzet à la de Zeloten. Hij onttrekt zelfs twee personen – Simon de Zeloot en Judas Iskariot(3) – aan hun beweging (10:4). En in zijn opdracht aan de apostelen is niets te vinden dat wijst op het gebruik van gewelddadige middelen tegen zijn tegenstanders (10:13-14; op vers 15 kom ik straks nog terug). Alles wijst in de richting van het farizese begrip ‘tikoen olam’, de verbetering van de wereld. Ik maak enkele opmerkingen bij het verhaal .

Apostelschap
Achter het Griekse woord ‘apostolos’ zit het Hebreeuwse woord ‘sjaliach’, ‘gezant’, ‘zaakwaarnemer’, ‘vertegenwoordiger’. In het joodse recht geldt: De gezant van de koning is de koning.(4) Karakteristiek voor de joodse samenleving is dat de leider zijn opdracht deelt met, en toevertrouwd aan zijn medewerkers, zoals God de schepping van de wereld deelt met, en toevertrouwd aan de mens (de mens als partner van God).(5) Matteüs 9:35-38 is een inleiding op dit “delegatiepatroon”. Jezus geeft eerst het goede voorbeeld van wat er geleerd en gedaan moet worden. In de synagogen onderwijst hij als een Schriftgeleerde uit Tora en Profeten. Hij verkondigt daaruit de goede boodschap van Gods koningschap over Israël (Jesaja 52:7) en hij geneest – niet door magische krachten, maar door onderwijs – kwalen en zwakten, als teken van de messiaanse tijd.(6) Dat zullen zijn apostelen, zijn zaakwaarnemers, ook moeten doen. Veel bewegingen in die tijd – waaronder de Farizeeën (zie bijv. Matteüs 23:15) – zonden leerlingen als apostel uit om aanhangers te winnen en gemeenschappen te stichten.

Twaalf apostelen
Het getal twaalf (10:1) verwijst naar de twaalf stammen van Israël. Het apostelschap is bij Matteüs gericht op Israël, niet op de volken (zie 10:5-6). De messiaanse tijd zal er alleen komen voor de volken dankzij dat deel van Israël dat zijn messiaanse opdracht blijft vervullen. De taak die de apostelen krijgen, is erop gericht de Am-Ha’arèts, het volk van het land, de “schapen die geen herder hebben” (9:36) en die zich aangetrokken voelden tot de zelotische beweging, te winnen voor een op vrede en welzijn gerichte messiaanse strategie. De formulering van de opdracht: “Geneest zieken, wekt doden op, reinigt melaatsen, drijft boze geesten uit,” hoeven we niet in elk opzicht letterlijk te nemen. In de boeken van de Profeten hebben dergelijk beelden een narratief-theologische strekking en duiden ze eerder op het herstel van morele en godsdienstige normen en waarden in de Israëlitische samenleving, dan op het verrichten van medische handelingen, hoewel die daar ook toe kunnen behoren. In onze perikoop gaat het vooral om de algehele genezende werking die uitgaat van goed onderwijs in Tora en Profeten, zoals Matteüs bijvoorbeeld uit Jezus’ mond verzameld heeft in de Bergrede.

Het land van Sodom en Gomorra
In de omstandigheden van de Romeinse overheersing wil het hanteren van een op vrede en welzijn gerichte messiaanse strategie à la de Farizeeën (10:12-13) niet zeggen dat alle tegenstand daartegen ook maar met de mantel der liefde bedekt moet worden. In de Bijbel en het jodendom speelt het begrip ‘verantwoordelijkheid’ een grote rol (dat begint al in Genesis 3). Wie de verkeerde keuze maakt, zal de gevolgen daarvan ondervinden. Veel christenen vinden het Oude Testament in dit opzicht een “hard boek”. Maar uit onze perikoop (10:15) blijkt dat het Nieuwe Testament daarin niet minder “hard” is. Dat Jezus met deze uitspraak het historische verloop der dingen in zijn tijd voorzag, óf dat Matteüs hem deze woorden na 70 CJ in de mond heeft gelegd, is niet van belang. Van belang is dat Matteüs dit woord over Sodom en Gomorra in zijn verhaal heeft opgenomen. Want wie de gevolgen van de Joodse Oorlog (66-70 CJ) overziet, moet constateren dat daarna de Herodianen(7), de Sadduceeën, de Zeloten en de Essenen net zoals Sodom en Gomorra van het wereldtoneel zijn verdwenen. De beweging van de Farizeeën en de beweging rond Jezus hebben de grote catastrofe van 70 CJ daarentegen overleefd.(8) De eerste bracht het (huidige) jodendom voort, de tweede het christendom. Dat zij in de eeuwen daarna uit elkaar groeiden, is tragisch. Dat zij elkaar vandaag de dag weer vinden, is verblijdend. Want de verwezenlijking van de messiaanse tijd heeft beide hard nodig in een wereld waarin nog altijd veel volken leven in onderdrukking, oorlogsgeweld en terreur. Voor die oogst van de messiaanse tijd kunnen er immers nooit teveel arbeiders zijn (9:37-38).(9)

Noten
1. Uitdrukking in de Talmoed voor het Romeinse rijk (bijv. bT. Joma 10a).
2. Zie mijn brochure ‘Joodse groepen in de tijd van Jezus’, Folianti-reeks 29 (Zwolle 2010).
3. De meest waarschijnlijke interpretatie van ‘Iskariot’ is – in de sociale context waarin het verhaal zich afspeelt – die van het Griekse woord ‘sikarios’ (‘man met de dolk’), aanduiding voor een extremistische factie van de Zeloten (Encyclopedia Judaica, onder: Sicarii).
4. Mechilta, Pischa 3 (Ed. Lauterbach, 1976, p. 25, 40). Vergelijk ook: Matteüs 10:40 en Lukas 10:16.
5. Zie bijv. W.H. Zuidema, ‘Gods Partner’ (Ten Have, Baarn 1977). Of mijn commentaar bij Genesis 1:26-27 in: ‘De filosofie van het scheppingsverhaal’ (Kok, Kampen 2008), p. 192-248.
6. Kenmerken van de messiaanse tijd zijn overal in de Profeten te vinden, zoals bijv. in: Jesaja 29:18; 35:5; 57:18-19; Jeremia 33:6; Ezechiël 37.
7. De rol van de Herodianen in het land Israël was al voor 66 CJ grotendeels uitgespeeld. Alleen de laatste van hen, Agrippa II, koning van Chalkis (Libanon), overleefde de Joodse Oorlog, maar regeerde niet over het land Israël.
8. Van de Farizeeën overleefde vooral de School van Hillel, omdat de School van Sjammai zich grotendeels bij de opstandige Zeloten had aangesloten.
9. De vergelijking van werkers voor het koninkrijk van God met arbeiders vinden we ook in de Talmoed (M. Avot 2:15).

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *