< Alle onderwerpen
Printen

1 Petrus 03: 8-18

De eerste Petrusbrief behoort bij de algemene of katholieke brieven, zoals gedefinieerd door de kerkhistoricus Eusebius. Hij bedoelde daarmee dat deze brieven niet gericht waren aan individuele personen of concrete gemeentes, maar aan de gehele ecclesia. De brief wordt toegeschreven aan Petrus, een van de belangrijkste leerlingen en apostelen. Door kenners wordt ervan uitgegaan dat deze brief door een volgeling geschreven is, waarbij de stijl van Paulus’ brieven geïmiteerd is. Dat blijkt b.v. uit het excellente Griaeks (schreef de echte Petrus zulk voortreffelijk Grieks?) en uit kleine details. Zo spreekt de brief over Babylon in 5:13, een verwijzing naar Rome dat pas in joods-christelijke literatuur voorkomt na Rome’s verwoesting van Jeruzalem in 70 na Chr. Dat geldt ook voor het woord ‘presbuteros’ in 5:1, dat pas in een latere fase gebruikt wordt.

De brief is gericht aan de uitverkorenen die als vreemdelingen (parepidemois, 1:1) van de verstrooiing (diaspora), verspreid in Pontus, Galatië, Kappadocië, Asia en Bithynië verblijven, ruwweg het huidige Turkije. Het woord voor vreemdeling, parepidemos, wordt in de Septuagint ook in Genesis 23:4 gebruikt (als vertaling van tosjaav). Abraham betitelt zichzelf als medebewoner, iemand die tijdelijk verblijft onder een vreemd volk. Voor de auteur van de Petrusbrief is dit een sleutel voor het lezen van de brief. Het vreemdelingschap wordt niet geografisch gelezen, maar sociaal en theologisch. De geadresseerden leven in de wereld, maar zijn niet van de wereld. Volgelingen van Jezus zijn ‘buitenstaanders, buitenbeentjes in de wereld’ (Alex van Ligten).

Gaandeweg de brief komen we op het spoor dat de omstandigheden waarin de geadresseerden zich bevinden moeilijk zijn. Er zijn beproevingen en verdrukkingen. Bovendien is de wereld vol van verleidingen. In 4:3 komt een hele catalogus aan verderfelijkheden voor: losbandigheid, wellust, dronkenschap, afgodendienst. Tom Naastepad noemt dit: ‘heel het scala van wanhoop’, ‘het wegspoelen en overschreeuwen van de angst voor de ondergang en voor de zinloosheid van het bestaan’. Dat roept een vraag op: Hoe houd je je staande? Hoe kun je ‘Leiden und Hoffnung’ (Norbert Brox) met elkaar verbinden? Het derde hoofdstuk geeft daarin een richtlijn.

Op het eerste gezicht lijkt Petrus zich te conformeren aan de status quo. Vrouwen moeten de autoriteit van de mannen accepteren. De auteur beroept zich op Sara, die Abraham ‘Heer’ noemde. Dat deed ze niet in de Hebreeuwse Bijbel, wel in de Septuagint (Genesis 18:12). Ook mannen krijgen een opdracht mee: ‘erkent dan het vrouwelijke als brozer vaatwerk’ (vertaling Naardense Bijbel). Dat loopt dan wel uit op vers 8: wees eensgezind (homofrones), medelijdend (sumpatheis), liefhebbend (philadelphoi), barmhartig (eusplangoi), nederig/deemoedig (tapeinophronos). Dat werpt een ander licht op de vermeend conservatieve houding van Petrus. Het ‘onderschikken aan de menselijk ordening’ (2:13) is geen fatalistische houding, maar een actief je schikken in een op dat moment onvermijdelijk lot. Je past je aan aan de omstandigheden, omdat je op dat moment niet veel alternatieven hebt. Je verduurt, je houdt het uit, en tegelijkertijd houd je de hoop levend. Direct op deze verzen volgt een citaat uit Psalm 34:12-16, waarin het gaat om afkeren van het kwaad en om goed doen, om rechtvaardig handelen. Een fragment hiervan wordt eveneens opgenomen in het Joodse gebed Elohai Netzor, direct volgend op het Amida.

Vers 15 zegt het kernachtig: ‘Heiligt de Heer, de Christus in uw harten, altijd bereid tot verantwoording aan al wie u enen woord vraagt over de hoop die in u is’ (Naardense Bijbel). Het woord verantwoording (apologia) kan ook vertaald worden met ‘verdediging, weerwoord’. Tom Naastepad: ‘Hoop is ongeloof in de catastrofe’. Beter dan je kapot te lopen op de keiharde structuren van de wereld (Alex van Ligten) is het te leven in alle eenvoud, te doen wat je hand vindt te doen. ‘En dat niet schreeuwerig, met aandachttrekkerij, maar in zachtmoedigheid, verbonden met de mensen en niet met groot eigen gelijk ons afzonderen van de rest. We moeten bijna het onmogelijke doen: gewoon meedoen voor zover dat mogelijk is, en ons distantiëren voor zover dat mogelijk is’. Het is beter te lijden en het vol te houden, dan verkeerd te handelen. Het gaat om het goede doen. En dat is een voluit Joodse gedachte.

Als motivatie en onderbouwing verwijst de auteur naar het voorbeeld van Christus. Hij deed precies wat Petrus zijn volgelingen aanraadt: hij droeg en verdroeg als rechtvaardige en stelde zich zo te weer tegen een onrechtvaardig lot.

Gebruikte literatuur:
The Jewish Annotated New Testament, eds. Amy-Jill Levine and Marc Zvi Brettler
Alex van Ligten, Intussen is het ook weer droog geworden. De hele Bijbel in zestig pauzenummers
Lexicon Bijbels Grieks, Johan Murre
Der erste Petrusbrief, Norbert Brox (EKK)

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *