Openbaring 21: 10-14 en 22-23
Het nieuwe Jeruzalem
door Adri van der Wal
Bruid
Het nieuwe Jeruzalem dat uit de hemel op aarde neerdaalt (Openbaring 21:2), krijgt in Openbaring 21:9vv nadere contouren. In Openbaring 21:2 en 9 worden huwelijksmetaforen voor de stad gebruikt: “getooid als een bruid”, “de bruid, de vrouw van het Lam”. De metafoor sluit aan bij Openbaring 19:7. In Openbaring 22:17 wordt met de bruid de geloofsgemeenschap aangeduid. Deze metaforen komen voort uit een overdrachtelijke lezing van het Hooglied. In Joodse overdrachtelijke interpretaties van het Hooglied wordt Israël als bruid van de Eeuwige gezien. Openbaring betrekt de metafoor op het nieuwe Jeruzalem en de christelijke geloofsgemeenschap.
Uit de hemel neergedaald
Tweemaal wordt in Openbaring 21 gezegd dat het nieuwe Jeruzalem uit de hemel neerdaalt, bij God vandaan komt (21:2.10). Dergelijke herhalingen komen vaak voor in Bijbelse teksten waar het gaat om de grote betekenis van de betreffende gedachte.
Bij dit neerdalen kunnen we vergelijkingen trekken met Gods neerdalen op de Sinaï (Exodus 19:11), met Jezus’ neerdaling uit de hemel zoals Hij die onder meer in Johannes 3:31; 6:38 verwoordt. Ook in Openbaring 20 wordt twee keer gesproken over “neerdalen uit de hemel” (20:1.9), beide malen in het kader van de afronding van Gods strijd tegen het kwaad. In Openbaring 21 begint met de nieuwe hemel, de nieuwe aarde en het neerdalen van het nieuwe Jeruzalem een nieuwe geschiedenis van door God geschapen heil. Nu de oude schepping is afgesloten, treedt God opnieuw als schepper op. De nieuwe hemel, de nieuwe aarde, het nieuwe Jeruzalem komen van Hem.
Wegvoering
Na door een engel in de geest (in extase, in geestvervoering) naar een grote en hoge berg te zijn weggevoerd krijgt de “ik” vanaf die berg zicht op het nieuwe Jeruzalem. Deze engel was eerder als strafengel opgetreden (Openbaring 21:9), maar speelt nu een rol in Gods nieuwe geschiedenis.
Wegvoeringen zoals hier verhaald, vinden ook plaats met de oudtestamentische profeet Ezechiël. Aan het Bijbelboek dat zijn naam draagt, wordt in het Bijbelboek Openbaring veelvuldig gerefereerd. Wegvoeringen vinden we in Ezechiël 37:1 (aan het begin van het visioen over het dal met de dorre doodsbeenderen) en in Ezechiël 40:1 (aan het begin van het grote tempelvisioen Ezechiël 40-48). Zeker de parallellie met Ezechiël 40 is duidelijk. Ezechiël wordt blijkens 40:2 op een zeer hoge berg geplaatst en ziet een stad. De parallellie met Openbaring 21:10 is duidelijk.
Hoge berg
De grote en hoge berg, waarvan de “ik” de stad te zien krijgt, is dus een plaats van openbaring. De verwijzing naar de Godsopenbaring op de berg Sinaï is duidelijk. We zouden ook een parallel kunnen trekken met Jezus’ verheerlijking, waarbij ook een hoge berg (Matteüs 17:1; Marcus 9:2) plaats van openbaring werd.
Contrast
De zinsnede “En hij voerde mij in de geest weg” in Openbaring 21:10 heeft een letterlijke parallel in Openbaring 17:3. Als de “ik” in Openbaring 17:3 is weggevoerd, komt deze in een woestijn terecht en aanschouwt daar een vrouw met rijke kledij op een beest vol godslasterlijke namen. In haar hand is een gouden beker (verwijzing naar Jeremia 51:7) vol gruwelijkheden. Op haar voorhoofd staat een mysterieuze naam geschreven. De stadsnaam Babylon wordt genoemd. De vrouw is dronken van het bloed van vervolgde gelovigen. De twee passages vormen een duidelijke antithese, een schril contrast: Babylon versus het nieuwe Jeruzalem. De stad van Openbaring 21 is een veilige plaats voor hen die vervolging en lijden hebben doorstaan en hebben overwonnen (21:7).
Gods heerlijkheid
In Openbaring 21:11 lezen we dat de nieuwe stad schittert door Gods luister, Gods heerlijkheid. Even later, in Openbaring 21:18-21, blijkt dat de nieuwe stad voorzien is van kostbare materialen. Dit doet denken aan Ezechiël 16:10-14, waar de profeet spreekt over de door JHWH geschonken luister van de stad Jeruzalem. Vanwege deze schoonheid had zij een naam onder de volken. Verder refereert deze tekst aan Psalm 50:2 en Klaagliederen 2:15. In dit prijzen van de stad kunnen we eveneens Hooglied terughoren, waar de schoonheid van de bruid geprezen wordt (onder meer in 7:1-5).
Twee keer spreekt Openbaring 21 over Gods heerlijkheid (21:11.23). Het is Gods lichtglans die de stad verlicht, de uitstraling van zijn heilzame presentie. Als in TaNaCh over Gods heerlijkheid wordt gesproken, wordt dat in bijna alle teksttradities met licht en vuur verbonden. In vers 23 wordt die verbinding expliciet gelegd: de stad wordt verlicht door de heerlijkheid van God en het Lam. Daarbij zijn zon en maan niet meer nodig. Dat refereert aan Jesaja 60(:1.19-20). Gods licht verdrijft de duisternis.
Het nieuwe Jeruzalem is vervuld van Gods heerlijkheid. Gods heerlijkheid vervulde in de woestijn de tabernakel (Exodus 40:34) en later de Jeruzalemse tempel (1 Koningen 8:11). De priesterlijke profeet Ezechiël voorzei dat de luister van God in een vernieuwde tempel zou wonen (Ezechiël 40-48).
Als de “ik” de glans van de stad probeert te typeren schrijft degene dat de glans leek op die van een kristalheldere diamant (NBG-1951) of jaspis (NBV21). Vergelijk hiermee Openbaring 4:3.
Muur
De stad heeft een grote en hoge muur. Daarmee krijgt de muur dezelfde typering als de berg. In de beschrijving van de muur domineert het getal twaalf. Er zijn twaalf poorten, drie in elke windrichting. Daarop staan evenzovele engelen als bewaarders (vergelijk de engelen die de toegang tot het paradijs bewaken, Genesis 3:24). Later wordt gezegd dat deze poorten permanent open zijn (Openbaring 21:25). Zo kunnen de volken hun “heerlijkheid”, hun gaven binnenbrengen in de stad (Openbaring 21:26). Vergelijk Jesaja 60:4-7.
Op de poorten staan de namen van de twaalf stammen van Israël. Dat er namen staan op de poorten van de stad Jeruzalem verwijst naar het slot van het tempelvisioen van Ezechiël. Ezechiël 48:31 vermeldt dat de poorten van de in Ezechiël 40 aanschouwde stad de namen van de stammen van Israël dragen. Daarna worden de poorten bij name genoemd, eveneens drie naar elke windrichting. In Openbaring 21 worden niet alle poorten in detail benoemd.
Verder heeft de muur twaalf grondstenen. Daarop staan de namen van de twaalf apostelen. Zij worden aangeduid als “apostelen van het Lam”, nauw dus met Christus verbonden.
Zo is een nauwe verbinding gelegd tussen Israël en de christelijke gemeente. Duidelijk is hiermee dat de christelijke gemeente niet zonder Israël kan. Vergelijk daarmee wat in Galaten 2:9 en Efeziërs 2:20 over de christelijke gemeente wordt gezegd.
Het concept van 12 stenen die voor mensen staan, vinden we ook in Exodus 24:4 en Jozua 4:8.9.20.
Vierkant / kubus
In Openbaring 21:16 wordt eerst gezegd dat het nieuwe Jeruzalem vierkant is. Ook daar ligt een verbinding naar Ezechiëls tempelvisioen. Het in Ezechiël 43:16 genoemde altaar is vierkant. Daarbij speelt ook het getal twaalf een rol. Ook de stad van Ezechiël 48:30-35 is vierkant.
Daarna wordt aan het eind van 21:16 gezegd, dat de stad een kubus is. Lengte, breedte en hoogte zijn gelijk. Het opmeten herinnert aan Ezechiël 40:6vv. De kubusvorm verwijst naar het heilige der heiligen in de tempel van Salomo dat een kubusvorm had (1 Koningen 6:20), om zo Gods volkomenheid uit te drukken. In deze kubusstad, heilige plaats, kunnen God en het Lam op aarde wonen. In Openbaring 21:10 was de stad als heilige stad getypeerd. In deze kubusstad is geen met mensenhanden gebouwde tempel aanwezig (Openbaring 21:22). De toezegging van tegenwoordigheid en verbondenheid uit Openbaring 21:3 (“Hij zal bij hen wonen.”) is daarmee volledig gerealiseerd.
In dit spreken over Gods tegenwoordigheid kunnen we een verbinding zien met het Joodse spreken over de sjechina, Gods tegenwoordigheid, zijn presentie. “Anders dan in de Bijbel het geval is wordt God door de rabbijnen niet bij Zijn naam genoemd. Zij gebruiken uitsluitend omschrijvingen, die een aspect van Gods wezen aanduiden: Heer der wereld, Vader in de hemel, Almachtige, Heilige, Tegenwoordige (Schechina), etc.” De Talmoed noemt meerdere plaatsen waar de sjechina in de wereld zonder de Jeruzalemse tempel aanwezig is.
Almachtige
Van deze God looft Openbaring zijn overmacht over het kwaad in de wereld. In Openbaring 21:22 vinden we de term “Almachtige”, een term die herhaaldelijk in het boek Openbaring voorkomt en het omraamt (1:8 – 21:22). De gedachte van Gods macht wordt in het Oude Testament met name uitgedrukt in de samenstelling JHWH seba’ot, “HEER van de (hemelse) legermachten”. Deze God is in staat het kwaad in de werkelijkheid te overwinnen. Dat wordt in het boek Openbaring met een pastorale bedoeling gezegd.
afgerond: 21 april 2022