1 Korinthe 02: 1-5
Zoals bekend waren er de nodige spanningen tussen Paulus en de gemeente in Korinthe. Hij heeft daar in een eerdere, verloren gegane brief over geschreven, en gaat ook in deze eerste brief op een aantal concrete kwesties in. Hij beroept zich dan op verschillende bronnen van gezag: woorden van Jezus, en ook geeft hij zijn eigen mening, maar hij beroept zich op de wet, de Tora (9:8-9; 14:21, waar ‘de wet’ wordt genoemd maar Jesaja geciteerd). De wet behoudt dus ook geldigheid voor de christelijke gemeente (m.n. Peter Tomson heeft hierop gewezen). De Eerste Korinthe-brief heeft zo een eigen karakter, en we ontmoeten er een wat andere Paulus in: minder dan in Romeinen en Galaten gaat het over rechtvaardiging, en de blijvende geldigheid van de Tora (die ook in Romeinen aan de orde is, 3:31, 13:8-10).
Hieronder een aantal opmerkingen over 2:1-5, waarbij ik vooral zoek naar de zin van deze woorden in relatie tot de Joodse bronnen, de Joodse traditie van Paulus tijd. Het is evident dat in hoofdstuk 1 en 2 wijsheid en dwaasheid een thema is, maar dat zit nog meer in 2:6vv. Hier ga ik op dat thema niet specifiek in.
Wat vooraf gaat
Het eerste deel van de brief is gericht tegen de verdeeldheid in de gemeente, een doorgaande uiteenzetting, die begint in 1:10 en doorloopt tot en met hoofdstuk 4. (geen verdeeldheid, maar eensgezindheid!). In het voorgaande bespreekt hij het probleem – de verdeeldheid, de facties – en de onbestaanbaarheid daarvan binnen de gemeente als de ene doop de basis daarvan is; vervolgens bespreekt over de wereldse wijsheid en de dwaasheid van het evangelie, en hij herinnert aan de voormalige onaanzienlijke staat van de gemeenteleden, die nu door roeping en verkiezing is ingewisseld voor aanzien – maar alles in en bij en door God.
Hoofdstuk 2:1-5 vormt daarvan een klein schakeltje, waarin Paulus zijn uitspraak uit 1:17 opneemt en uitwerkt, dat hij niet verkondigde ‘en sofiai logou’ (‘wijsheid van woorden’, NBV: ‘diepzinnige welsprekendheid’). Opmerkelijk is daar de reden die hij ervoor geeft: ‘het kruis van Christus zou ontledigd worden’. Dat kan dus blijkbaar, door een andere stijl van verkondigen!
In heel zijn betoog maakt Paulus een beweging terug naar kern, of anders gezegd de basis, het fundament (vgl. 3:10vv.): principieel van de kerk als ook biografisch het begin van hun geloof en de stichting van hun gemeente. Daar roept hij de gelovigen naar terug, hij roept die herinnering op. De herinnering aan de doop, en mn. hun eigen doop. En – in de onderhavige passage 2:1-5 – aan Paulus’ komst, en in de verzen daaraan voorafgaand aan hun (bescheiden, onaanzienlijke) toestand daarvoor. In dat alles wijst Paulus op het werk van God, van de Geest: roeping, verkiezing. En op dat alleen.
Als we ons bedenken dat deze brief in de gemeente-vergadering werd voorgelezen, worden die opzet en beoogde werking nog sprekender. Kennelijk is Paulus ongewild zelf van een factie geworden. Er is een club die zich op hem beroept. Het lastige is dat Paulus zich dus ook van hen moet losmaken. Hij relativeert en bagatelliseert zichzelf en zijn aandeel. Het was natuurlijk verleidelijk om hen die zich op Paulus lieten voorstaan te steunen, voor die groep op te komen (en mogelijk, als zij zich inderdaad met recht op hem beroepen, doet hij dat in de praktische aanwijzingen verderop in de brief ook wel). Maar dat zou de verdeeldheid in stand houden. Hij besteedt wel nadrukkelijk aandacht aan zijn eigen rol (in 2:1 en 3:1-10). Maar daarin gaat het om het werk van God.
Een uitdagende, prikkelende uitspraak is natuurlijk vers 2: ‘niets te weten (of geen andere kennis dan) Jezus Christus, die gekruisigd is. Dat sluit aan bij het voorafgaande ‘terug naar de kern’, en geeft er een toespitsing aan. Paulus wil alleen weten van de gekruisigde Christus. In verschillende vertalingen krijgt dit vers ook een klein betekenisverschil: soms ligt de nadruk daarop dat Paulus zelf alleen dit weet, in andere vertalingen daarop dat het zijn verkondiging is, dat hij alleen dit bekend wil maken. Het lijkt mij geen wezenlijk verschil.
Het is wel opmerkelijk dat Paulus het woord ‘krinoo’ gebruikt, een woord met een breed betekenisveld: o.a. besluiten, oordelen, zich voornemen, onderscheiden. Is het een beslissing, een bewuste keuze om niet meer te weten? Had hij hierin dan ook een andere keuze kunnen maken? Het oordelen (met krinoo en anakrinoo) wordt later een thema in de brief (4:4-5, hoofdstukken 5 en 6, 10 en 11). Paulus wordt ook ge- en veroordeeld, op grond van andere criteria dan die die in de gemeente zouden moeten gelden. Vermoedelijk is dit woord ook daarom gekozen: mijn oordeel, mijn wil is alleen Jezus Christus, alleen diens wijsheid.
Een vraag is ook nog hoe die exclusiviteit ‘alleen Jezus Christus en dien gekruisigd’ moet worden begrepen. Want evengoed beroept hij zich op Jesaja en Jeremia, op de Tora. Je zou het als retoriek kunnen opvatten, die nadruk op alleen Jezus en verder geen andere kennis (terwijl Paulus wel degelijk meer weet, getuige het beroep op genoemde bronnen). Maar ik denk dat Paulus meent wat hij zegt: voor hem is de gekruisigde Jezus alles; wat ongelukkig gezegd: daar hangt alles aan.
De nadruk op het werk van God, op Jezus Christus alleen, op de Geest en diens wijsheid – dat exclusief theocentrische (om het zo maar even te noemen) roept het beeld op van de profeet. Paulus doet dat welbewust, zo lijkt het. Hij verwijst in het voorafgaande naar Jesaja en Jeremia. Hun roepingsverhalen getuigen ook van aarzeling. Het doet ook aan Mozes denken: ook die spreekt moeilijk en die ervoor terugschrikt om naar de farao en naar het volk te gaan. Want waar kom ik nu in feite mee aan, wat heb ik in handen? Bij Mozes is dat allereerst een naam. Maar net als zij is Paulus op God en Zijn Woord aangewezen. Niet op eigen gaven of welsprekendheid; het is juist een thema dat zij niet weten hoe te spreken of er niet goed in zijn.
Dat teruggeworpen worden op God en zijn gelofte gold uiteraard bij uitstek ook voor Jezus, in het bijzonder in zijn weg naar het kruis. Waar Hij als geen ander in deze wereld vasthoudt aan Gods Woord, aan de wijsheid daarvan in een wereld die volgens andere wijsheid en andere wetten opereert, maak je een dwaze indruk, en maak je jezelf onmogelijk.
Ik denk dat het ‘vrees en beven’ van Paulus ook daarmee verband houdt. Het lijkt mij een verwijzing naar de wankele, aangevochten profetische existentie, en naar Jezus in Gethsemane. Als het geen bewuste verwijzing is, lijkt het me een inhoudelijk verband.
Het evangelie is iets tegendraads, en is in de ogen van de wereld dwaasheid. Paulus spreekt van ‘mysterion’, geheim. Het verborgen karakter van de boodschap, de dwaasheid, en het onvermogen het te verstaan is uiteraard ook een – wel raadselachtig! – element uit de profetische traditie, met name in Jesaja 6:9-10, dat ook aangehaald wordt bij Jezus’ spreken in gelijkenissen, en bijv. in Mat. 11:25 (het is voor wijzen en verstandigen verborgen gebleven, en aan kinderen geopenbaard). In het vervolg gaat Paulus daar nog op door. Ook het verstaan is van God afhankelijk, van de Geest. Je kunt het niet baseren en begrijpen op grond van een andere, wereldse wijsheid. En het leidt ook niet tot een wijsheid waar je buiten het krachtenveld van de Geest, van de opbouw van de gemeente iets zou kunnen. Een wijsheid die op jou als persoon, als wijze afstraalt.
Naast het thema van wijsheid en dwaasheid, lijkt me dus die profetische concentratie, die profetische exclusiviteit, het theocentrische wezenlijk voor het verstaan en de uitleg van deze passage.