< Alle onderwerpen
Printen

1 Koningen 19: 19-21

Elisa wordt Elia’s dienaar

Het is dan wel een verhaaltje (1 Kon. 19:19-21) van maar 61 Hebreeuwse woorden en drie heel korte scènes van gelijke lengte (resp. 22, 21 en 19 woorden) maar … wat een inhoud! De profeet Elia (i.e. ‘mijn God is JHWH’) gaat na zijn ongelooflijke emotionele ervaring met Israëls God op de berg Horeb linea recta naar het akkerland van Safat (sjāfāt / een rechter?). Hij ziet er twaalf landarbeiders met elk een span ossen ploegen. De zoon van de grootlandeigenaar maakt met het twaalfde span de rij compleet. Voor deze Elisa (i.e. ‘God redt’) is de profeet gekomen want de Eeuwige wil dat hij hem tot profeet zalft (19:16). De ‘twaalf’ span ossen verwijzen net zoals de twaalf stenen van Mozes, Aaron, Jozua en Elia telkens naar het aantal van Israëls stammen (Ex. 24:4; 28:21; Joz. 4:20; 1 Kon. 18:31). Als symbool lijken zij in anticipatie te fungeren voor Elisa’s inzet voor heel Israël.

Elia kwijt zich van de opdracht van de Eeuwige maar … op een eigen manier. Zalven doet hij hem immers niet en later wordt er in de boekrol Koningen niet over gerept. Hij doet het met een niet mis te verstane hint want in het voorbijgaan werpt hij (wajjislag) zijn eigen mantel op Elisa of … alleen de slip ervan (Radak). Een geste die de suggestie wekt dat Elia hem daarmee tot opvolger uitnodigt. Of moet de lezer dit duiden als het leren van de thora onder Elia’s voogdijschap (Ralbaq)? Elisa lijkt te begrijpen dat deze mantel later de zijne zal worden (Abarnel). De bekleding van Eleazar met Aarons mantel lijkt zo’n idee te ondersteunen (Num. 20:25-28). Later zal Elisa er net zoals zijn meester een symbolische handeling mee verrichten (i.e. de Jordaanrivier splitsen).

De ploeger blijkt de symboliek van die geste door te hebben. Hij laat zijn twee ossen achter en rent meteen achter de profeet aan maar verzoekt hem om eerst afscheid van zijn ouders te kunnen nemen. ‘In de tijd van de bijbel een bijzonder zware en ingrijpende opgaaf’ (Jagersma 196). Elia vindt eigenlijk dat hij maar terug naar zijn ossen moet gaan (lēg sjūv / ‘Ga! Keer terug!’). Of bedoelt hij dat hij (naar zijn ouders) moet gaan, afscheid van hen nemen en dan naar hem terugkeren om hem te volgen? Daar pleit het werpen van zijn mantel op hem (R. Nossom Sherman 195).
Met ‘wat heb ik je eigenlijk aangedaan?’ lijkt echter plotseling de draagwijdte voor deze jongeman bij Elia door te dringen! Denkt hij op dat moment aan zijn eigen ervaringen? Aan al die tegenwerking en strijd die hem als profeet uiteindelijk in een enorme depressie stortten? Met deze uitroep zou Elia hem willen duidelijk maken dat hij echt niet verplicht is om zijn ouderlijk huis te verlaten (Radak).

Elisa keert inderdaad terug (wajjāsjov) maar niet om met zijn ‘span ossen’ (tsèmèd habāqār) verder te ploegen. Hij kopieert landbouwer Saul die zijn ‘span ossen’ van het leven berooft. Elisa doet dat echter niet als dreigement (1 Sam. 11:6) maar om het volk – de mensen van het dorp of zijn vaders personeel (?) – eten te geven. Elisa slacht de ossen niet om ze te offeren maar om als maaltijd voor te zetten (Cogan 455) en eigenaardig genoeg bereidt hij ze voor op zijn ploeghout. Om de voorbereiding van de maaltijd te versnellen (Radak)? Dit gebeuren anticipeert blijkbaar op andere momenten waarop Elisa mensen van eten voorziet (2 Kon. 4:41; 42-44; 6:23). Deze episoden wekken de indruk als metaforen te fungeren voor het doorgeven van de thora aan het volk.

Het is hoe dan ook een afscheidsmaaltijd want daarna maakt hij zich gereed en gaat met de profeet mee om hem te dienen. Hieruit blijkt dat Elisa dit echt uit vrije wil doet. Zo neemt hij de plaats in van de knecht (na’ar) die Elia in Berseba had achtergelaten (19:3) maar dan in de capaciteit van diens dienaar en leerling. Uiteindelijk zal hij Elia ‘vader’ (2 Kon. 2) d.w.z. zijn leraar (Tenachon, De profeten 6. 86) noemen.
Het verhaal is de eenvoud zelf maar wat een diepgang! Wat een knipogen geeft de verteller aan zijn lezers. Elisa breekt volledig met zijn verleden zoals de schaapherder David die zijn vaders kudde achterlaat om Saul te dienen. Hij doet het om Elia’s dienaar te worden zoals Jozua van Mozes dat werd (o.a. Num. 11:28) en hij verbrandt al zijn bruggen achter zich. Elia’s leerling en dienaar worden vindt hij belangrijker dat zijn toekomstige rijkdom (Ralbaq). Uiteindelijk zal hij Elia’s gezaghebbende mantel dragen zoals Eleazar die van Aäron. Blijkbaar wordt hij Elia’s dienaar zodat hij dagelijks kan zien hoe de profeet leeft en als ijveraar voor de Eeuwige functioneert.

Uiteindelijk verraden al deze knipogen aan de lezer dat in de figuur Elisa – die Israël later als de profeet én als ‘de man van God’ (‘isj hā’èlōhīm) eert – groten zoals Saul, David, Mozes, Aäron en Jozua convergeren. Hij zette het werk van zijn meester Elia voort en vervolledigde het. Elia bracht de Baälgodsdienst een geweldige klap toe waardoor een deel van het volk tot Israëls God terugkeerde (1 Kon. 19). Daarnaast was hij een niet-Israëlitische (!) weduwe tot zegen (1 Kon. 17). Elisa ploegde Israël om tot een messiaanse gemeenschap en rukte met behulp van Jehu de Baalgodsdienst als onkruid uit (2 Kon. 10). In die gemeenschap kon iedereen bij hem het echte geluk ervaren en zich bewust zijn dat er een God in Israël was. Zelfs een vooraanstaand Syrische aartsvijand (!) als Naäman mocht dat ondervinden! Elia’s en Elisa’s verhalen leren dat mensen die op de een of andere manier de weg naar de Eeuwige zoeken en of vinden niet als vreemden uit elkaar moeten worden gehouden maar juist met elkaar in contact kunnen komen. En wie weet … samen in deze postmoderne tijd een messiaanse gemeenschap vormen. Het komt er dus op aan om veel leerlingen te maken – hen de mantel toe te werpen! – die daaraan gestalte willen geven.

Emblem, 14 mei 2016

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *