< Alle onderwerpen
Printen

1 Koningen 17: 17-24

Elia bij de weduwe van Zarfath

Een uiteenzetting over de verzen 17 en 18 volgt na de toelichting op de verzen 17-24

Jezus haalt het verhaal over de weduwe van Zarfath aan in Lucas 4:25-26. Hij wijst slechts op één aspect van het verhaal, terwijl de schrijver van Koningen ons uitgebreid verslag doet van Elia’s verblijf bij deze heidense vrouw.

Wat voorafging: nadat Elia aangekondigd heeft dat er geen regen zal vallen of dauw zal zijn in Israël, een aantal jaren achtereen, vlucht hij naar Kerit, een zijriviertje van de Jordaan om zich daar schuil te houden. Volgens Joodse uitleggers is dit om smeekbeden van mensen te ontlopen die hem zouden vragen de vloek van droogte ongedaan te maken. Bij de beek wordt hij gevoed door raven met brood en vlees (ook mogelijk is: voedsel, in de vorm van vlees). Elia zal als wetsgetrouwe Israëliet zeker geweten hebben dat raven onreine vogels waren, en het vlees dat zij brachten van hun prooidieren afkomstig moet zijn geweest. En het nuttigen van zulk vlees was volgens de wet beslist verboden! Nadat Elia op deze manier tegen de voorschriften ingegaan was, wordt hij door God opgedragen zijn intrek te nemen bij een heidense weduwe. Daarna begint ons verhaal.

Direct al in vers 17 staat de uitdrukking ‘baälat habajit’, ‘vrouw des huizes’ (in de NBV met ‘gastvrouw’ vertaald). Maar hier staat niet het gewone woord ‘ishah’, ‘vrouw’, maar ‘baälah’, ‘meesteres’. Dit woord komt vier keer voor in de Tenach: in 1 Samuel 28:7 twee keer, waar de tovenares van Endor zo aangeduid wordt, en in Nahum 3:4 waar Ninevé vergeleken wordt met een hoer en tovenares. De vierde keer, in dit verhaal, moet met ‘baälah’ ook ‘tovenares’ bedoeld zijn, en dan is het opmerkelijk dat Elia juist bij zo’n vrouw zijn intrek moet nemen. Is hij met het eten van onrein voedsel al voorbereid om nog meer dingen te doen die God verboden heeft? In vers 18 heeft de vrouw het over haar zonde. In het hele verhaal is nergens sprake van zondigen van de vrouw, tenzij zij doelt op het beoefenen van haar tovenarijen.

Nadat Elia het doodzieke kind van de vrouw heeft overgenomen, draagt hij het naar zijn dakkamer en legt het kind op zijn bed. Dan pleit hij bij God voor het leven van dit kind en hij voert als argument aan dat deze weduwe hem gastvrij onderdak verleend heeft. En God zelf noemt herhaaldelijk in de Thora dat omzien naar weduwen, wezen en vreemdelingen een basisvoorwaarde is van wetsbetrachting.

De zoon van deze Sidonische wordt tot leven gewekt, en later (2 Koningen 1:2) wordt Ahazia, de zoon van de andere Sidonische, Izebel, ziek na een val uit het venster. Elia komt bij deze zoon, niet om hem op te wekken, maar om zijn dood aan te zeggen (2 Koningen 1:16).

In dit verhaal wordt duidelijk wat in de Joodse traditie hoog gehouden wordt, namelijk dat het leven gaat boven het houden van de wet. Om leven te behouden mag men willens en wetens de wet overtreden. In dit verhaal laat Elia’s gedrag dit ons duidelijk zien. Eerst ten aanzien van zijn eigen leven, later ten aanzien van het leven van een onschuldig kind van heidense tovenares.

Commentaar verwerkt van Brongers, DeVries, van Gelderen, Gray, Jagersma, Jobsen, Keil, Naastepad, Phoenix en Siebert-Hommes.

1 Koningen 17: 17-18

De NBV vertaalt deze verzen zo:
Enige tijd later werd het kind van Elia’s gastvrouw ziek, en wel zo ernstig dat tenslotte alle leven uit hem week.
Toen zei de vrouw tegen Elia: ‘Wat heb ik u misdaan, godsman? Bent u soms naar me toe gekomen om mijn zonden aan het licht te brengen en mijn zoon te doden?

De tekst moet volgens de Masoreten niet zo vloeiend gelezen worden als de NBV-vertaling het weergeeft. Er staan nogal wat scheidende accenten in, en ik geeft ze weer door verticale strepen in bovengenoemde, wat gecorrigeerde, vertaling:
| En het geschiedde | enige tijd later | hij was ziek | het kind van Elia’s gastvrouw, | en zijn ziekte werd zeer ernstig | tot tenslotte niet overgebleven was in hem adem |.
Toen zei ze tegen Elia: | ‘Wat heb ik u misdaan, godsman? | Bent u soms naar me toe gekomen om mijn zonde aan het licht te brengen en mijn zoon te doden?

Als er één keer ‘en het geschiedde’ staat, betekent dit volgens de rabbijnen dat er iets bijzonders op handen is. Twee keer ‘en het geschiedde’, zoals hier in vers 17, wijst volgens de rabbijnen erop dat iets ernstigs, iets dramatisch staat te gebeuren. (In de gecorrigeerde vertaling wordt dit eenmaal met ‘het geschiedde’ weergegeven, en één keer met ‘werd’. De NBV-vertaling heeft slechts één keer ‘werd’).

Het woord ‘chalah’, ‘hij was ziek’, wordt als op zichzelf staand weergegeven door de Masoreten. Door de scheidende accenten geven zij aan dat dit een toestand was die tevoren al bestond. Het kind leed blijkbaar aan een chronische ziekte. En deze ziekte werd zeer ernstig, tot hij geen adem meer kon halen. Er staat heel expliciet het woord ‘adem’, en niet ‘leven’. Het kind stikte!

Wat deze ziekte betreft: de Masoreten geven aan dat de ziekte al aanwezig was, maar dat er ‘in hem’ geen adem overgebleven was. In Jesaja 2:22 wordt het woord ‘neshama’, adem, ook gebruikt, maar daar staat ‘adem in zijn neus’. Hier schiet de adem tekort, niet in de neus van de jongen, maar ‘in hem’. Dit moet wel betrekking hebben op de longen van het kind.
Een chronische longziekte bij een kind, die op een gegeven moment tot de dood leidt, kan òf astma zijn, òf tuberculose. Zoals het hier beschreven is, lijkt ‘astma’ het meest waarschijnlijk, waarbij een luchtweginfectie tot een ernstige astma-aanval leidt die de dood door verstikking tot gevolg heeft.

Dan zegt ‘zij’ (niet ‘de vrouw’ en ook niet ‘gastvrouw’) iets tot Elia. Met de aanduiding van de naam Elia, geeft de schrijver aan dat er een persoonlijke band is tussen deze beide mensen, maar de vrouw maakt zich klein, stelt zich nederig op, is alleen maar ‘zij’.

De uitdrukking ‘wat heb ik u misdaan?’ is letterlijk: Wat voor mij en voor jou? Dit geeft aan dat zij een volkomen andere visie heeft op wat gebeurt dan Elia. Of wat volgt een vraagzin is of een bevestigende zin, is niet zeker. Omdat zij spreekt over ‘mijn zonde’ (enkelvoud) lijkt zij een verband te leggen tussen Elia’s functie als ‘godsman’ en een straf voor haar zonde. Blijkbaar is bij haar de gedachte dat Elia als afgezant van God haar kind laat sterven als consequentie van haar zonde, wat dat dan ook mag zijn.

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *