Jesaja 25: 1-9
Het eerste gedeelte, de verzen 1-5, vormen een danklied van de profeet met betrekking tot zijn God. Of dit op een concrete situatie in zijn tijd betrekking heeft of (ook) naar de toekomst wijst? Wie zal het zeggen. De hieronder gegeven verklaring van de verzen 6-9 wijkt nogal af van wat de meeste vertalingen weergeven. Hierbij wordt steeds verwezen naar de NBV omdat deze als kanselbijbel in gebruik is. Aan te bevelen is deze vertaling ernaast te lezen.
Hier volgt een vers voor vers verklaring van dit gedeelte, zodat ieder voor zich kan nagaan wat hem/haar daarin aanspreekt.
Vers 1:
In plaats van ‘wonderbaarlijk’ staat hier het woord ‘wonder’. Dit woord staat op zich, waardoor het niet verbonden wordt met het woord ‘daden’.
De vertaling ‘ uw beleid sinds mensenheugenis’ zit er helemaal naast. Het gaat over Gods raadgevingen ‘van afstand’. Vrijwel alleen de Naardense Vertaling geeft dit letterlijk weer.
De uitdrukking ‘van verre’ heeft nooit een temporele betekenis, ook al wordt dit hier door de meeste exegeten zo gelezen. Mogelijk dat de betekenis ‘van verre’ is dat God, ook al komen zijn raadgevingen van een afstand, zich toch bezig houdt met zijn volk, ook als dit in ballingschap is.
De woorden ‘emoenah’,‘trouw’ en ‘omen’,‘betrouwbaar’ zijn beide afgeleid van ‘amen’, waarbij de eerste de vrouwelijke vorm is en de tweede de mannelijke vorm. Een vrouwelijk woord duidt i.h.a. de betekenis van een abstract begrip aan en een mannelijk woord meer de concrete betekenis. Kimchi, een Joodse commentator zegt hierover: Bedoeld is volledige betrouwbaarheid.
Vers 2:
Met het woord ‘barbaren’ zoals de NBV vertaalt zijn vreemde, vijandig gezinde volkeren bedoeld.
Vers 3:
In plaats van de uitdrukking ‘het gewelddadige volk’ is beter te lezen: ‘sterke volkeren’, terwijl in plaats van ‘wreed’, beter ‘gewelddadig’ gelezen kan worden.
Vers 4:
Als regen en zon elkaar afwisselen is dit gunstig, maar stortbuien en hitte zijn teveel van het goede en niet gunstig voor het land. De God van de profeet voorkomt dit niet, maar geeft wel bescherming tegen dit natuurgeweld. Aan het slot van dit vers en het begin van het volgende vers vergelijkt de profeet de gewelddadige volken met deze natuurverschijnselen. Blijkbaar is het in de geschiedenis een gegeven dat volken gewelddadig zijn naar andere volken, en met name naar het Joodse volk.
Vers 5:
Of ‘triomf’ de beste vertaling is, is de vraag. Misschien is de vertaling van de HSV ‘gezang’ beter.
In de volgende verzen gaat het over een feestmaal op ‘deze’ berg. Met deze berg zal de berg Sion bedoeld zijn en dit is een pars pro toto voor de stad Jeruzalem. Over de woorden ‘feestmaal’ en ‘ uitgelezen gerechten’ en ‘belegen wijnen’ is wel het nodige te zeggen waardoor deze tekst een specifieke betekenis krijgt. De betekenis in de christelijke traditie is positief, maar in de Joodse traditie negatief.
Vers 6:
De uitdrukking ‘de Heer van de hemelse machten’ duidt op de positie van God als krijgsman. Het is al vreemd als God in die functie een feestmaal aanricht, en zeker de uitdrukking ‘uitgelezen gerechten’ behoeft nuancering. Het gaat hier namelijk over ‘vetten’. Dit meervoud van ‘vet’ komt nog op drie andere plaatsen voor, namelijk Jesaja 28:1 en 4 en Amos 6:6. Daar heeft het steeds een negatieve betekenis! Het énkelvoud ‘vet’ duidt op ‘het beste’, maar het méérvoud lijkt een ironische betekenis te hebben. De Joodse schriftgeleerde Radak heeft dit ook onder woorden gebracht, en zijn verdere verklaring doet opmerkelijk modern aan, namelijk dat teveel vet eten nadelig is voor het hart.
Het meervoud ‘vetten’ is te vergelijken met het meervoud ‘bergen’ dat, in tegenstelling met het enkelvoud, ook een negatieve betekenis heeft. (Met ‘bergen’ worden dreigingen van andere volken bedoeld).
En dan de ‘belegen wijnen’. Belegen wijn is wijn die lang gelegen heeft waardoor de tannine, die een wat bittere smaak geeft, bezinkt. Maar het woord dat hier gebruikt wordt is niet ‘belegen’, maar ‘bezinksel’, ‘droesem’. En er staat niet dat het wijn is waarin de droesem is neergeslagen, nee er staat alleen het meervoud ‘droesems’. En een maaltijd met/bestaande uit wijn met droesem, ‘foezel’ genoemd, is bepaald geen delicatesse.
En ‘mergrijke vetten’, de meest exclusieve vetten, zal ook een ironische uitdrukking van de profeet zijn.
Aan het eind van het vers wordt de droesem nogmaals genoemd, nu ‘gezuiverd’, zuiver. Er wordt niet gezegd dat de wijn ván droesem gezuiverd is, neen de droesem zelf is ‘gezuiverd, is afgescheiden (uit de wijn). En alle volken zullen deze ‘zuivere’ droesem drinken.
Een bijzonderheid is nog het woordspel dat de profeet hier toepast:, namelijk ‘misjtee sjemanim’ en ‘misjtee sjemarim’, waarna afzonderlijk uitleg volgt van deze woorden. Bij sjemanim volgt de nadere specificatie ‘mergrijk’, en bij sjemarim ‘uitgelezen’. Met deze bijstellingen wordt het meest uitgelezene bedoeld.
De Joodse commentatoren Rashi, Ibn Ezra en Kimchi zeggen hierover: Een waar feestmaal wordt aangericht voor de volken, zodat zij zullen denken dat ze zonder enige inspanning Israël kunnen verslinden, maar in het volgende vers blijkt het volkomen anders te gaan. Gezien de negatieve betekenis van verschillende woorden in dit vers lijkt de profeet over deze maaltijd al ironische uitspraken te doen. Het mag dan wel een feestmaal lijken te zijn, maar het zal totaal anders uitpakken voor de volken.
Vers 7:
Dit vers begint met de uitdrukking ‘hij verslindt’, waarbij het onderwerp niet verder aangeduid wordt. De NBV veronderstelt dat ‘de Heer’ uit vers 6 hier onderwerp zal zijn. In vers 8 staat ook ‘hij verslindt, waarbij de dood het onderwerp is (zie voor verdere verklaring van deze visie het commentaar bij vers 8).
Het woord dat in de NBV met ‘waas’ weergegeven wordt is letterlijk ‘oppervlak van de bedekkende bedekking’, waarmee een bedekkende sluier bedoeld is, zoals een boerka. In het tweede deel is sprake van een geweven weefsel, dat een parallellisme zal zijn met de bedekkende bedekking.
Ook staan in dit vers twee verschillende woorden voor ‘volken’. Het eerste woord ‘amim’ duidt meer een etnische groep aan, mensen die een gemeenschappelijke cultuur hebben. Het tweede woord ‘goyim’ wijst meer op een staatkundige eenheid, mensen die in een bepaald gebied wonen.
Vers 8:
In 1 Korinthiërs 15:54 wordt dit vers door Paulus aangehaald. Hij baseert zich hierbij niet op de Hebreeuwse tekst en ook niet op die van de Septuaginta (die leest: de dood , de overhand hebbend, slokt op), maar op de Griekse vertaling van Theodotion: ‘de dood is verslonden’. Ook wordt het woord ‘la nètsach’, voor altijd, door Paulus weergegeven door ‘tot overwinning’ (nètsach heeft deze betekenis wel in het Aramees en Syrisch, maar niet in het Hebreeuws).
In vers 7 wordt de actieve vorm gebruikt, en dat is hier ook het geval, ook al willen velen, zelfs Rashi, een passieve vorm lezen. Ibn Ezra leest: De dood zal (hen) opslokken, namelijk de volken uit het voorgaande vers. De plaats in de zin en de vergelijking met andere teksten geven ook steun aan de gedachte dat ‘de dood’ onderwerp is.
Dit vers begint met het woord ‘verslinden’, dat in vers 7 ook al gebruikt werd. In een werkwoordsvorm is in het Hebreeuws de persoonsvorm opgenomen, en als het onderwerp apart genoemd wordt staat dit er gewoonlijk direct achter. De meest logische vertaling van het begin van dit vers is dan ook: de dood verslindt… .
En als dit gebeurd is zal de Heer, JHWH, de tranen van het gelaat afwissen. Als de dood deze boosdoeners opgeslokt heeft zullen er geen tranen meer vergoten worden. En daardoor zal Hij de schande van zijn volk, dat is de schande die zijn volk aangedaan is, verwijderen van de aarde.
Paulus zegt in 1 Korinthiërs 15:54 wel dat dit woord dat de dood verslonden is ‘ergens’ geschreven staat, (en hij zal hierbij op de tekst van Jesaja 25:8 doelen) maar daarbij vervormt hij de tekst van Jesaja zo dat deze past bij zijn visie.
Vers 9
En men zal zeggen op die dag… Volgens Rashi en Ibn Ezra is met ‘men’ het volk Israël bedoeld.
… dit is onze God; Hem verwachten wij en hij bevrijdt ons. Volgens Ibn Ezra geeft het imperfectum van dit werkwoord aan dat het een herhaling betreft.
De conclusie uit bovenstaande is dat het ‘feestmaal’ voor alle volken in vers 6 eerder een galgenmaal is dan dat de volken zich erop kunnen verheugen.
Een tweede conclusie is dat hier niet staat dat de dood verslonden wordt, maar dat de dood zelf verslindt.
16 augustus 2017.