Genesis 45
Deze bijdrage van Lukas de Groote verscheen eerder in Stethoscoop op Genesis, uitgegeven door de stichting Amphora Books, 2010.
Verzoening tussen Joseef en zijn familie.
Vers 1: En Joseef kon zich niet langer beheersen tegenover allen die boven hem stonden. En hij riep: Laat ieder van boven mij weggaan. En niemand stond bij hem toen Joseef zich bekend maakte aan zijn broers.
Vanaf dit vers zal Joseef Hebreeuws gesproken hebben.
Boven iemand staan: Een heerser zat op een zetel en de dienaren stonden gewoonlijk om hem heen. De dienaren waren dus hoger, vandaar het woord ‘boven’.
Niemand stond bij hem: dus ook zijn broers stonden niet ‘bij’ hem. Zijn dienaren waren weg en nu was hij helemaal alleen met ook zijn broers op een afstand.
Vers 2: En hij gaf zijn stem over in wenen. En Egypte hoorde (het) en het huis van Farao hoorde (het).
Wenen: hier is het de derde keer dat Joseef weent. In Genesis 42:24 wordt het voor de eerste keer vermeld. In Genesis 43:30 de tweede keer. In Genesis 45:14 en 15 weent hij ook weer, eerst met Binjamin en later met zijn halfbroers.
Zijn stem overgeven in wenen: een unieke uitdrukking. Gewoonlijk wordt de uitdrukking ‘hij verhief zijn stem en weende’ gebruikt. Ook in vers 14 en 15 wordt deze laatste uitdrukking gebruikt. Dit ‘overgeven’ (letterlijk alleen maar ‘geven’) duidt er op dat Joseef zich tevoren ingehouden heeft. Het lijkt wel of Joseefs emoties tevoren altijd geblokkeerd waren.
Met het woord ‘stem’ wordt ook vaak bedoeld ‘geluid’. De Midrasj zegt hierover: Als aan het eind der tijden de Joden God zullen hervinden in hun land zal deze herontdekking van dezelfde aard zijn: tranen van vreugde zullen vermengd zijn met de gedachtenis aan onbeschrijfelijk lijden dat men heeft moeten verduren tijdens de eindeloos lijkende jaren van de ballingschap. Jeremia 31:8 zegt het zo: Zij zullen terugkeren in geween. Ik zal hen terugbrengen in zuchten.
Vers 3: En Joseef zei tot zijn broers: Ik ben Joseef. Leeft mijn vader nog? En zijn broers konden hem niet antwoorden, want ze waren ontdaan vanwege zijn aangezicht.
Leven: Rabbijn Tür zegt: dit betekent hier ‘krachtig zijn’. Ralbag geeft als verklaring dat Joseef twijfelde aan de mededelingen van de broers over vader Jaäkov. Misschien hadden ze alles verzonnen en leefde Jaäkov al niet meer. Sforno zegt: Joseef vraagt zich af hoe zijn vader zoveel jaren van verdriet overleefd kon hebben.
Ik ben Joseef: In de Talmoed wordt hierover gezegd: De broers meenden dat zij rechtvaardig waren geweest in hun daden ten aanzien van Joseef. Zij hadden een aantal legale motieven, en één voor één waren ze overtuigd geraakt van hun onschuld. Maar nu het uur van de waarheid aangebroken is, tweeëntwintig jaar later, hoefden zij slechts deze woorden te horen ‘Ik ben Joseef’, of zij stonden sprakeloos. Deze paar eenvoudige woorden scheurden het masker van valse geruststelling en de broers realiseerden zich op dit moment de leegheid van al hun excuses. Hun hele zelfverontschuldiging verdween. Hoe zal het zijn op de dag van het laatste oordeel als God zichzelf openbaart!
Vers 4: En Joseef zei tot zijn broers: Komt toch dichter bij mij. En ze kwamen dichterbij. En hij zei: Ik ben Joseef, jullie broer, die jullie mij hebben verkocht naar Egypte.
Toch: Volgens Rasji geeft dit woordje aan dat Joseef de broers vriendelijk tot zich nodigt.
Die jullie verkocht hebben en Jullie hebben mij verkocht: deze twee zinnen lopen hier dooreen. Dit zal mogelijk te maken hebben met de emoties van Joseef.
Verkopen: Joseef leeft nog steeds in de veronderstelling dat zijn broers hem verkocht hebben. Hij is niet op de hoogte van het feit dat zijn verkoop via slavenhandelaars is gegaan en dat zijn broers daar niet de hand in hebben gehad.
Vers 5: En nu, wees niet bedroefd en laat het niet ontbranden in jullie ogen, dat jullie mij hierheen verkocht hebben, want voor behoud van leven heeft God mij voor jullie aangezicht gezonden.
Ontbranden in de ogen: dit is een normale uitdrukking voor ‘kwaad worden’.
Behoud van leven: afgeleid van het werkwoord ‘leven’, ‘in leven houden’.
Voor jullie aangezicht: Joseef zegt niet dat God hem van zijn broers weggezonden heeft. In tegendeel, Joseef bleef ‘voor hun aangezicht’, ook toen hij als slaaf in Egypte verbleef.
Vers 6: Want deze beide jaren is er honger binnen in het land, en nog zullen er vijf jaren zijn dat er geen ploegen of oogsten is.
Vers 7: En God zond mij voor jullie uit, om voor jullie een overblijfsel te bewerkstelligen in het land. En om jullie te doen leven, tot een grote ontkoming.
Vers 8: En nu. Niet júllie, júllie hebben mij hierheen gezonden, maar de godheid. En hij stelde mij tot vader voor Farao en tot heer voor heel zijn huis en tot heerser in het hele land Egypte.
Zenden: nu wordt het woord ‘verkopen’ niet meer door Joseef gebruikt maar het woord ‘zenden’.
Stellen: en niet ‘maken’. Joseef had deze functies gekregen (van God), maar hij was niet één geheel geworden met zijn functie.
Vader, heer, heerser: Joseefs functie is volgens hem drievoudig. Alle drie functies worden gekenmerkt door een hoge positie.
Vers 9: Haast jullie en gaat op naar mijn vader. En jullie moeten tot hem zeggen: Zo heeft je zoon Joseef gezegd: God heeft mij tot heer over heel Egypte gesteld. Daal af tot mij. Blijf niet staan.
Vers 10: En je zult wonen in het land Gosjen, en je zult dicht bij mij zijn, jij en je zonen en de zonen van je zonen, en je kleinvee en je rundvee en alles wat van jou is.
Jij: van het meervoud ‘jullie’ gaat Joseef hier over in het enkelvoud ‘jij’. Hij spreekt zijn broers nu aan als collectief, als één geheel.
Joseef heeft het hier over Jaäkovs zonen, alsof hij hier zelf niet bij hoort, en dat is in feite ook zo.
Ook klinken Joseefs woorden nogal neerbuigend. Het lijkt alsof een vader tegen een zoon spreekt, en niet een zoon tegen een vader.
Vers 11: En ik zal je daar onderhouden, want nog vijf jaar is er honger. Anders zou je verarmen, jij en je huis en alles wat van jou is.
Onderhouden: ook weer zoals een vader een kind verzorgt.
Verarmen: hier wordt het normale woord voor ‘erven’ gebruikt. Dit kan ook de tegengestelde betekenis hebben van ‘onterven’, verarmen.
Alles wat van jou is: zowel in het vorige vers als hier staat dit aan het eind, waardoor het extra nadruk krijgt.
Vers 12: En zie! Jullie ogen zien het, en de ogen van mijn broer Binjamin, dat het mijn mond is die tot jullie spreekt.
Mijn mond is het die tot jullie spreekt: Joseef spreekt nu zonder tolk. Volgens rabbijns commentaar ging Joseef hier over van het Egyptisch in het Hebreeuws.
Vers 13: En jullie zullen mijn vader vertellen van heel mijn eer in Egypte en al wat jullie gezien hebben. En jullie moeten je haasten en jullie zullen mijn vader hierheen doen afdalen.
Eer: hiermee wordt ook ‘aanzien’ bedoeld.
Vers 14: En hij viel Binjamin zijn broer om de hals en hij weende, en Binjamin heeft op zijn hals geweend.
Hij weende: toen Joseefs vader Jaäkov voor het eerst weer familie zag na zijn lange reis naar Charan kon hij niets uitbrengen. Hij drenkte eerst het vee en kuste toen zijn nichtje Racheel en weende. Daarna pas legde hij uit wie hij was. Als hier Joseef zich bekend maakt aan zijn familie begint hij met wenen (vers 2), maar daarna houdt hij een uitgebreide toespraak (vers 3 tot 13). Pas in vers 15 is sprake van kussen, van echte ontmoeting.
Vers 15: En hij kuste al zijn broers en hij weende op hen. En daarna was het zo dat zijn broers met hem spraken.
Daarna was het zo: een bijzondere uitdrukking die een vertraging aangeeft. Blijkbaar kostte het de broers moeite om zich in woorden te gaan uiten. Ook wordt niet meegedeeld wát ze zeggen.
Vers 16: En het geluid werd gehoord (in) het huis van Farao, door te zeggen: gekomen zijn de broers van Joseef. En het was goed in de ogen van Farao en in de ogen van zijn dienaren.
Door te zeggen: dat de broers gekomen waren werd niet stiekem gefluisterd, nee het was een openlijke verkondiging.
Vers 17: En Farao zei tot Joseef: zeg tot je broers: doet dit: laadt jullie beesten op, en gaat, gaat binnen in het land Kenaän.
Opladen: een woord dat uitsluitend hier voorkomt.
Beesten: ook een woord dat nergens elders voorkomt. Zou dit denigrerend bedoeld zijn? Of geeft de schrijver zo aan dat Farao een soort stadhuistaal gebruikt en geen gewone dagelijkse woorden?
Farao gebruikt tegenover Joseef een gebiedende wijs ‘zeg’. Daarna gebruikt hij vier maal de gebiedende wijs over wat Joseef tegen de broers moet zeggen: doet, laadt, gaat, komt.
Gaat: Farao lijkt een correctie toe te passen, want als hij alleen ‘gaat’ zou zeggen zou dit betekenen dat de broers weg moesten gaan naar Kenaän. Nu hij het woord ‘binnengaan, komen’ erachter aan zegt betekent dit dat ze daar niet hoeven te blijven.
Vers 18: En neemt jullie vader en jullie huizen mee en komt naar mij. En ik zal jullie het goede van het land Egypte geven. En jullie zullen het vette van het land eten.
Huizen: hiermee kunnen ook gezinnen bedoeld worden.
Het vette: dit is het woord om ‘het beste deel’ aan te duiden.
Volgens rabbijn Vredenburg wordt de uitnodiging van Farao hier zo uitvoerig vermeld om het latere recht op vrijheid te laten uitkomen als zij willen vertrekken.
Vers 19: En jou. jou moet dit geboden worden: doet (dit), neemt voor jullie uit het land Egypte wagens voor jullie kindertjes en jullie vrouwen en jullie zullen jullie vader dragen en jullie zullen komen.
Jou, jou: Nadat Joseef in vers 18 het bevel in het meervoud gaf gaat hij hier over in het enkelvoud. Dat betekent dat Joseef ieder van zijn broers persoonlijk verantwoordelijk acht.
Wagens: wagens mochten niet door vreedelingen gebruikt worden om te voorkomen dat te grote hoeveelheden graan meegenomen zouden worden.
Kindertjes: letterlijk ‘dribbelaars’.
Komen: vanzelfsprekend heeft Farao het niet over ‘afdalen’ zoals Jaäkov Joseef en de broers. Van letterlijk afdalen is nauwelijks sprake. Het woord ‘afdalen’ naar Egypte en ‘opgaan’ naar Kenaän heeft vooral een symbolische betekenis.
Vers 20: En jullie oog mag geen spijt hebben over jullie bezit, want het goede van het hele land Egypte, dat is voor jullie.
Oog: enkelvoud. Mogelijk dat Farao veronderstelt dat ze met één oog naar de toekomst kijken, naar het gunstige perspectief dat in Egypte lonkt, maar dat ze met het andere oog met spijt kijken naar wat ze in Kenaän achterlaten.
Vers 21: En de zonen van Israel deden zo. Joseef gaf hun wagens op bevel van Farao, en hij gaf hun proviand voor onderweg.
Bevel: letterlijk staat hier het woord ‘mond’, maar dit woord wordt vaak ook in overdrachtelijke zin gebruikt.
Vers 22: * Aan hen allen heeft hij per man wisselkleren gegeven, en aan Binjamin heeft hij driehonderd zilverstukken gegeven en vijf wisselkleren.
Wisselkleren: kleren om van te wisselen. Het is afgeleid van het woord ‘veranderen’. De broers hadden Joseefs kleed uitgetrokken toen ze hem in de put wierpen. Hier geeft Joseef hen kleren. Zie het artikel ‘Wisselkleren’. In 44:13 hadden de broers hun kleren gescheurd.
Driehonderd: volgens de Talmoed geeft het getal driehonderd aan dat iets overdreven veel is. Zie hiervoor 2 Koningen 18:14-16.
Vijf is het favoriete getal van Joseef. In Genesis 41:34 zegt hij dat het land in vijf delen verdeeld moet worden. In Genesis 47:24 zegt hij dat een vijfde deel aan Farao gegeven zal worden. In Genesis 43:34 gaf Joseef Binjamin een vijfvoudige portie voedsel.
Vijf wisselkleren: geeft Joseef hiermee te kennen dat hij vindt dat Binjamin een andere positie moet krijgen, niet die van ‘kleintje’?
Vers 23: En aan zijn vader heeft hij ongeveer dit gezonden: tien ezels die van het goede van Egypte droegen, en tien ezelinnen, die koren droegen en brood en voedsel voor zijn vader voor onderweg.
Voedsel: een zelden voorkomend woord. Het lijkt er dus op dat Joseef zeer speciaal voedsel voor zijn vader meestuurt.
Vers 24: En hij zond zijn broers weg, en ze gingen. En hij zei tot hen: Wees onderweg niet ontdaan.
Ontdaan zijn: met deze uitdrukking wordt bedoeld ‘bewogen, ontdaan zijn’, ‘boos of verdrietig zijn’. Er staat niet: maak geen ruzie onderweg, zoals meestal vertaald wordt. Mogelijk dat Joseef beseft dat zij thuis aan hun oude vader Jaäkov heel wat uit te leggen hebben en stelt hij hen gerust over de stress die zij tijdens de thuisreis wel zullen ervaren. Nog logischer is dat hij hen voorhoudt geen uitvluchten te verzinnen maar ronduit voor de waarheid uit te komen.
Vers 25: En ze gingen op uit Egypte en ze kwamen in het land Kenaän, tot Jaäkov hun vader.
Vers 26: En ze vertelden hem door te zeggen: Joseef leeft nog. En dat hij heerser was in het hele land Egypte. Maar zijn hart werd stom, want hij geloofde hen niet.
Stom worden: dit woord betekent ook moe of krachteloos zijn.
Stom worden van hart: met het hart is perspectief bedoeld. De woorden van zijn zoons wekten bij hem geen hoop op dat er waarheid in zou kunnen zitten.
Vers 27: En ze spraken tot hem al de woorden van Joseef die hij tot hen gesproken had. En hij zag de wagens die Joseef gezonden had om hem te dragen. En de geest van Jaäkov, hun vader, leefde op.
Vader: voor de tiende keer in dit verhaal komt het woord ‘vader’ voor als aanduiding voor Jaäkov. In vers 8 noemt ook Joseef zich één keer ‘vader’ (van Farao).
Vers 28 En Israel zei: Genoeg. Joseef, mijn zoon, leeft nog. Ik wil gaan en hem zien voordat ik sterf.
Wisselkleren (vers 22)
Het normale woord voor kledingstuk is ‘bèged’ dat afgeleid is van een werkwoord dat ‘bedriegen’ betekent. In Genesis 37 is sprake van een drietal verschillende kleding: Joseef heeft een ‘ketonet passim’ van zijn vader gekregen, een soort koninklijk kleed. Als Jaäkov denkt dat Joseef dood is scheurt hij zijn ‘simla’, zijn kleed, maar als Reoeveen merkt dat Joseef niet meer in de put is scheurt hij zijn ‘bèged’. Met een ‘bèged’ doet men zich anders voor dan men is, vermomt men zich, bedekt men zijn naaktheid. Joseef geeft zijn broers hier andere kleren: ‘simlot’, het meervoud van ‘simla’. Als zij bij hun vader Jaäkov komen zullen zij voor de dag moeten komen met wat zij altijd verborgen hebben gehouden, namelijk dat zij het kleed van Joseef dat het zogenaamd bewijsmateriaal was voor zijn dood, zelf bewerkt hadden.
In Genesis 44:13 hebben de broers hun kleren gescheurd uit wanhoop, maar dit waren niet hun ‘begadiem’ maar hun ‘simlot’. Hier krijgen zij van Joseef nieuwe ‘simlot’.