< Alle onderwerpen
Printen

Genesis 19

Deze bijdrage van Lukas de Groote verscheen eerder in Stethoscoop op Genesis, uitgegeven door de stichting Amphora Books, 2010.

De verwoesting van Sedom en Lots redding.

Vers 1: En de twee boden kwamen te Sedom in de avond. En Lot zat in de poort van Sedom. En Lot zag . En hij stond op, hen tegemoet. En hij boog zich neer, met zijn neus ter aarde.
Twee boden: Dit verhaal begint met de komst van twéé boden. Bij Avraham waren het er dríe. Volgens de rabbijnse traditie ontbreekt hier de bode die de toekomstverwachting voorzegt.
Avond: bij Avraham kwamen de boden toen het volop dag was. Is het symbolisch dat de boden hier komen als het donker wordt?
Zitten: net als Avraham in Genesis 18:1 zit Lot als de mannen op bezoek komen
Zitten in de poort: in de poort zaten zij die gezag uitoefenden. Hier werden alle belangrijke zaken van de stad geregeld en ook werd er recht gesproken. Zie vers 9. Blijkbaar was Lot een vooraanstaand burger van Sedom geworden. De Nieuwe Bijbelvertaling suggereert dat Lot toevallig in de poort zat, maar het Hebreeuws wijst er juist op dat Lot gewoon was in de poort te zitten. Er wordt namelijk een deelwoord gebruikt: ‘hij was zittende’.
En Lot zag: wie of wat Lot zag vertelt het verhaal niet. De schrijver moet wel haast bedoelen dat Lot inzicht kreeg. Lot realiseerde zich wie de mannen waren. Of betekent het juist dat Lot –net als Avraham in Genesis 18:2- níet wist wie hij voor had?
Opstaan, tegemoet: normaal gaat men iemand tegemoet. De schrijver lijkt het woord ‘gaan’ weg te laten. Zou dit de snelheid van Lots handelen aangeven? Of betekent het dat Lot iemand was die zát, iemand die nauwelijks in beweging te krijgen was? Lot wil blijkbaar deze vreemdelingen gastvrijheid bieden. In de rabbijnse traditie is de ongastvrijheid van de Sedomieten hun grootste zonde.
Neus: normaal is de uitdrukking ‘ met het aangezicht ter aarde’. Waarom hier neus gebruikt wordt? Het Hebreeuwse woord voor ‘neus’ betekent ook ‘toorn’.

Vers 2: * En hij zei: Zie toch, mijne heren. Wijkt toch af naar het huis van uw knecht. En brengt er de nacht door en wast uw voeten. En u kunt morgenvroeg opstaan en uws weegs gaan. En zij zeiden: Nee. Want wij willen op het plein de nacht doorbrengen.
Afwijken: In Genesis 18:2 stonden de bezoekers bij Avraham stil. Hier bij Lot lijken de bezoekers duidelijk van plan te zijn verder te willen gaan. Bij Avraham gaan de bezoekers direct op Avrahams uitnodiging in (zie Genesis 18:5). Hier wijzen zij Lots gastvrijheid af. Zo’n weigering is in het Midden Oosten volkomen ongebruikelijk, ja zelfs beledigend. Dat de bezoekers door Lot gevraagd worden af te wijken wijst erop dat Lot denkt dat zij op weg waren ergens heen.
Afwijken – de nacht doorbrengen – voeten wassen: een abnormale volgorde. Zie hieronder bij het artikel ‘Voeten wassen’.
Huis: In tegenstelling met Avraham die in een tent woont, woont Lot in een huis met balken, deur en slot (zie vers 6-10). Ook woont hij ín Sedom.

Vers 3: En hij drong erg bij hen aan. En zij weken af tot hem en zij kwamen naar zijn huis. En hij maakte voor hen een maaltijd. En broden had hij gebakken. En zij aten.
Afwijken: volgens rabbijns commentaar gingen de mannen via een omweg om ongemerkt het huis binnen te kunnen gaan.
Een maaltijd maken: Bij Avraham wordt uitgebreid verteld hoe Avraham alles klaar liet maken. Hier staat eenvoudigweg ‘hij maakte een maaltijd’.
Voeten wassen: Dit was de mannen wel in het vooruitzicht gesteld, maar er staat niet dat zij hier gebruik van maakten. In het volgende vers staan ook al gebeurtenissen vermeld die plaatsvonden voordat de mannen gingen slapen.
Broden: ongezuurde broden zijn bedoeld. Voor het rijzen van het deeg was extra tijd nodig. Ongezuurde broden waren snel klaar en langer houdbaar. En hier waren ze al gebakken.
Hij maakte, hij had gebakken: volgens de rabbijnen was zelfs zijn vrouw niet bereid zich in te spannen voor de vreemdelingen, en blijkbaar ook zijn dochters en bedienden niet. Logischer is dat Lot besefte dat dit zulke hooggeplaatste bezoekers waren dat hij zelf de eer opeiste hen te bedienen.

Vers 4: Het was voordat ze gingen liggen. En de mannen van de stad, de mannen van Sedom, omsingelden het huis, van knaap tot grijsaard, het gehele volk vanaf het uiterste.
Voordat ze gingen liggen: volgens het Hebreeuws zou dit ook kunnen aansluiten bij het slot van vers 4: En zij aten voordat zij gingen liggen. Maar een dergelijke mededeling lijkt volkomen overbodig.
De mannen van de stad: deze zelfde uitdrukking wordt gebruikt in het gruwelverhaal van Richteren 19:22. Bedoeld is niet het gepeupel, maar de gevestigde burgers.
Mannen: kinderen en vrouwen waren blijkbaar niet betrokken bij dit gebeuren.
Uiterste: met dit woord is gewoonlijk ‘uiterste’, ‘rand’, ‘einde’ bedoeld. Wat hier de betekenis is? Aanzienlijken tot volk van het laagste allooi? Of: Ze kwamen van heinde en ver, omdat Lot een regel van hun stad, ongastvrij zijn, geschonden had?
Volgens Ramban wilden de Sedomieten tegen elke prijs voorkomen dat arme gelukzoekers hun vruchtbare landstreek zouden overspoelen. Voor Lot was destijds een uitzondering gemaakt omdat hij al een rijk man was.

Vers 5: En ze riepen tot Lot en ze zeiden tot hem: Waar zijn de mannen die vannacht tot jou gekomen zijn? Laat ze tot ons uitgaan, en wij zullen hen kennen.
Vannacht: bij Lot kwamen de boden in de avond, maar de mannen van Sedom hebben het over de nacht.
Kennen: met dit woord wordt hier een intiem kennen bedoeld, zoals vaker het geval is. Het is ook de normale uitdrukking voor ‘seksuele gemeenschap hebben’. Meestal wordt gedacht dat dit laatste hier bedoeld is. Als men mijn uitleg accepteert dat met ‘voeten wassen’ het aanbieden van seks bedoeld is accepteert, zou dit er ook voor pleiten dat seksualiteit blijkbaar in Sedom een gebruiksartikel was.

Vers 6: En Lot ging uit tot hen, in de deuropening. En de deur had hij achter zich gesloten.
De deur gesloten: blijkbaar wilde Lot zijn gasten beschermen. Een deur had een grendel aan de binnenkant. Dat Lot van buitenaf de deur dicht deed betekende dat de deur niet op slot was.

Vers 7: En hij zei: Neen toch mijn broeders, doet toch geen kwaad.
Broeders: gebruikt Lot dit woord omdat hij zich wat hun normen en waarden betreft met hen identificeert? Tenslotte zat hij met hen in de poort. Of probeert Lot hen op de goede weg te brengen, hoe slecht ze ook zijn?

Vers 8: ** Zie toch! Ik heb twee dochters die geen man gekend hebben. Ik zal hen laten uitgaan tot jullie. En doet met hen zoals goed is in jullie ogen. Slechts doe deze mannen niets aan, want aldus zijn zij in de schaduw van mijn balken gekomen.
Zie toch! Deze uitdrukking gebruikt men als met meent dat anderen het uit zichzelf niet goed zien. Probeert Lot uiting te geven aan het opmerkelijke feit dat deze twee dochters nog steeds maagd zijn, ondanks dat ze al uitgehuwelijkt waren?
Kennen: ook weer hetzelfde woord ‘intiem kennen’. Opmerkelijk genoeg staat hier niet dat geen man hén gekend heeft, maar dat zíj geen man gekend hebben. Mogelijk dat dit al een voorbode is van de episode van vers 31-38?
Goed in jullie ogen: deze zelfde uitdrukking gebruikt Avraham ook tegenover Sara bij haar onenigheid met Hagar in Genesis 16:6.
Deze mannen: het woord ‘deze’ mist een letter, waardoor dit woord ook gelezen kan worden als ‘godheid’. Zou dit betekenen dat Lot –en ook de mannen van Sedom- deze boden herkennen als afgezanten van god? In elk geval zal deze onregelmatigheid wijzen op emotionaliteit bij Lot.
Schaduw: een vreemd woord nu deze boden ‘s avonds gekomen zijn. Duiden de woorden ‘avond’, ‘nacht’ en ‘schaduw’ allemaal op de duisternis waarin dit hele verhaal zich afspeelt?

Vers 9: * En zij zeiden: Kom eens dichterbij! Voort! En zij zeiden: De ene is gekomen om als vreemdeling te verblijven. En hij spreekt alsmaar recht. Nu, wij zullen jou meer kwaad doen dan hen. En zij drongen zeer op tegen de man, tegen Lot. En ze kwamen nader om de deur te breken.
En zij zeiden: Twee maal staat dit hier. Zijn de eerste keer de knapen en de tweede keer de ouderen bedoeld? Zie vers 4.
De ene: men zou een ander woord verwachten; zoiets als ‘hij’, of ‘deze’. Er zijn ook uitleggers die menen dat dit een vraagzin is. Volgens het Hebreeuws is dit ook een mogelijkheid. Dan zou de vertaling luiden: Is de ene gekomen als vreemdeling, en zou hij ook nog rechtspreken? Een andere mogelijkheid is dat Lot als eenling getolereerd werd, maar nu hij gemene zaak dreigt te maken met andere vreemdelingen wordt deze minderheidgroepering een bedreiging voor de Sedomieten.
Alsmaar recht spreken: met deze uitdrukking wordt ‘voortdurend recht spreken’ bedoeld. Dan zou Lot dus steeds zijn positie in de poort hebben ingenomen om te proberen hen op het goede pad te brengen.
Volgens het Hebreeuws zijn beide opties mogelijk. Is God hier bezig Lot te beproeven, zoals hij het in Genesis 22 Avraham doet?

Vers 10: En de mannen staken hun hand uit en brachten Lot tot zich in huis. En de deur hebben zij gesloten.
Mannen: met dit woord worden in dit verhaal drie verschillende groepen bedoeld: de mannen die op bezoek komen bij Lot, Lots huishouding en de mannen van Sedom.

Vers 11: En de mannen die (bij) de opening van het huis waren, hebben ze met verblinding geslagen, van klein tot groot. En zij tobden zich af om de ingang te vinden.
Van klein tot groot: niet van knaap tot grijsaard, zoals in vers 4.

Vers 12: En de mannen zeiden tot Lot: Wie jij hier nog meer hebt, schoonzoon, je zonen, je dochters en allen die jij in de stad hebt, doe hen uitgaan uit de plaats,
Schoonzoon: enkelvoud. En zonder bezittelijk voornaamwoord ‘jouw’. Soms wordt het enkelvoud gebruikt ook als er sprake is van meerdere personen.
Zonen: meervoud, dus minstens twee.
Dochters: andere dochters dan de twee die in vers 8 genoemd werden?

Vers 13: want wij zijn bezig deze plaats te verderven. Want het geschreeuw aangaande hen is groot geworden bij het aangezicht van de Eeuwige. De Eeuwige stuurde ons weg om haar te verderven.

Vers 14: En Lot ging naar buiten en sprak tot zijn schoonzoons, die zijn dochters genomen hadden, en hij zei: Sta op, ga weg, uit deze plaats, want de Eeuwige is bezig de stad verderven. Maar hij was in de ogen van zijn schoonzoons als iemand die spotte.
Lot ging uit: Blijkbaar woonden de schoonzoons zelfstandig. Lot ging blijkbaar niet uit naar zijn zonen en dochters zoals de mannen hem ook opgedragen hadden. Had Lot de hoop opgegeven dat hij zijn zoons en (andere) dochters zou kunnen overtuigen met hem mee te gaan?
Genomen hadden: het woord ‘nemen’ heeft de betekenis van ‘huwen’. Meestal wordt vertaald ‘schoonzoons die zijn dochters zouden gaan huwen’, maar het lijkt er meer op dat Lot naast de twee dochters die nog thuis woonden andere dochters had die al gehuwd waren en elders woonden.
Lot betoont wel weer moed om naar buiten te gaan om zijn schoonzoons te redden. Hij gelooft blijkbaar onvoorwaardelijk in de voorspelling van zijn gasten.
Spotten: dit woord heeft een negatieve gevoelswaarde. Het wordt gebruikt in het verhaal van het ‘spotten’ van Jisjmaëel met Jitschak in Genesis 21:9, in het verhaal dat Jitschak zelf ‘spot’ met Rivka in Genesis 26:8 en ook in het verhaal van Joseef en vrouw van Potifar in Genesis 39:14 en 17. Met dit woord ‘spotten’ wordt altijd een bijzondere vorm van seksualiteit bedoeld. Zie het artikel bij Genesis 21:9. Mogelijk dat de schoonzoons van Lot ook dergelijke gedachten hadden over hun aanstaande schoonvader. Als Lot zijn dochters seksueel misbruikt heeft is de beschrijving van de incestueuze relatie tussen Lots dochters en hun vader in vers 29-38 ook begrijpelijker.

Vers 15: En toen de dageraad opging, maanden de boden Lot tot spoed, door te zeggen: Sta op, neem je vrouw en je twee dochters die te vinden zijn, opdat jij niet met de boosheid van de stad weggevaagd wordt.
Dageraad: het eerste ochtendgloren, het ochtendrood.
Boden: nu het licht is geworden worden de bezoekers niet meer ‘mannen’ genoemd, maar zijn het boden geworden.
Die te vinden zijn: van de zonen van Lot en van de schoonzonen die zeggenschap hadden over zijn andere dochters wordt niet meer gerept. Blijkbaar waren deze ergens in de stad, maar Lot heeft ze niet kunnen vinden. De schoonzoons weigerden mee te gaan. Ook is nog opmerkelijk dat dit woord ‘te vinden’ defectief’ geschreven, dat wil zeggen dat er een letter ontbreekt. Mogelijk dat de schrijver hierdoor aangeeft dat niet iedereen gevonden werd.
Die te vinden zijn: deze zegswijze kan erop wijzen dat er ook dochters waren die niet te vinden waren.

Vers 16: En hij aarzelde. En de mannen grepen hem bij zijn hand en de hand van zijn vrouw en de hand van zijn twee dochters –door het medelijden van de Eeuwige over hem- en ze deden hem uitgaan. En zij zetten hem buiten de stad.
Aarzelen: wat is de reden van Lots aarzeling? Vaak wordt gedacht dat hij zijn bezit niet kon loslaten. Meer voor de hand liggend is dat hij wist dat zijn dochters, zoons en schoonzoons achterbleven in de stad die ten ondergang gedoemd was.
Bij de hand grijpen: de mannen (hier niet ‘de boden’) namen blijkbaar aan elke hand een lid van Lots gezin mee.
Zetten: dit woord wordt vaak gebruikt in de betekenis van ‘neerzetten voor het aangezicht van de Eeuwige’ en ook wel in de betekenis van ‘laten bijkomen’.

#

Vers 17: En het geschiedde, toen zij hen hadden doen uitgaan naar buiten, dat hij zei: Ontkom ter wille van je zelf. Kijk niet achter je en blijf niet staan, in de hele streek. Ontkom naar het gebergte, opdat je niet weggevaagd wordt.
Hij zei: enkelvoud. Is één van de boden de woordvoerder?
Ontkomen: tweemaal in dit vers. Lot moet overleven ten behoeve van zijn ‘ziel’, dat is zijn leven.
Zelf: het Hebreeuwse woord ‘nefesj’ dat hier gebruikt wordt heeft de betekenis van ‘leven, ziel, adem’.
Kijk niet achter je en blijf niet staan: natuurlijk heeft Lot de neiging om achter zich te kijken waar zijn kinderen blijven, en natuurlijk heeft hij de neiging om stil te staan en op hen te wachten. Maar dan zou zijn eigen leven erbij inschieten. In vers 26 wordt van zijn vrouw gezegd dat die wel keek.
Ontkom naar het gebergte: waarom niet een toevlucht gezocht bij Avraham?

Vers 18: En Lot zei tot hen: Neen, toch, mijn heer.
Mijn heer: hier staat het Hebreeuwse woord ‘Adonai’. Als dit woord met een korte a geschreven wordt is het de aanduiding van een mens, als het met een lange aa geschreven wordt is het de aanduiding van God zelf (volgens de Masoretische vocalisatie). Hier staat het woord met een lange aa geschreven. Volgens de Masoreten beseft Lot dus dat het God zelf is die hem uit Sedom heeft geleid.

Vers 19: Zie toch! Uw dienaar heeft genade gevonden in uw ogen. En u maakte uw betrokkenheid, die u mij bewezen hebt, groot, door mij zelf in het leven te behouden. En ik, ik ben niet in staat te ontsnappen naar het gebergte, zonder dat de boosheid mij aankleeft en ik sterf.
Lot spreekt hier tegen één van de twee ‘mannen’, waarschijnlijk omdat één van hen woordvoerder is en waarschijnlijk omdat hij in één van hen God zelf meent te zien..
Betrokkenheid: het woord ‘chèsed’ dat hier gebruikt wordt betekent ‘liefdevolle verbondenheid’, ‘trouw’.

Vers 20: * Zie toch! Deze stad is dicht genoeg bij om daarheen te vluchten. En zij is gering. Laat mij toch daarheen ontsnappen. Is het niet gering? En ik zelf zal leven.
Als Lot niet voor dit stadje gepleit had, was dit ook vernietigd. Avrahams pleiten voor God heeft niets opgeleverd. Lots pleiten heeft een klein stadje gered.

Vers 21: En hij zei tot hem: Zie! Ik hef je aangezicht op, ook voor deze zaak, door de stad waarover jij gesproken hebt, niet ondersteboven te keren.
Het aangezicht opheffen: dit betekent gewoonlijk ‘vergeven’.

Vers 22: Snel, ontsnap daarheen, want ik ben niet in staat iets te doen tot jij daar gekomen bent. Daarom heeft men de naam van de stad genoemd Tsoar.
Tsoar = gering. Het woord dat Lot tweemaal in de mond neemt in vers 20.

Vers 23 * En de zon was opgegaan over het land toen Lot te Tsoar gekomen was.
Opgaan van de zon: in het Hebreeuws is de uitdrukking hiervoor ‘uitgaan van de zon’. In vers 15 was sprake van ‘opgaan van de dageraad’. De tijd tussen het eerste ochtendgloren en het volle licht is in het middenoosten kort, maximaal een half uur.
Zon: opvallend is ook dat de zon hier mannelijk is, terwijl deze normaal vrouwelijk is. Mogelijk dat dit duidt op een dreiging.

Vers 24: En de Eeuwige heeft over Sedom en Amora zwavel en vuur doen regenen, van bij de Eeuwige, uit de hemel.
In Genesis 7:4 liet God het water neerkomen bij de grote vloed.

Vers 25: En hij keerde deze steden ondersteboven, en heel de streek en al de inwoners van de steden, en wat ontkiemd was op de grond.
Deze steden: ook kan vertaald worden ‘En hij, de godheid, keerde de steden ondersteboven’. Net als in vers 8 ontbreekt hier de slotletter van het woord ‘deze’ (de letter heh), waardoor het woord ‘deze’ gelezen kan worden als ‘god’.

Vers 26: * En zijn vrouw keek toe, van achter hem, en zij werd een zoutpilaar.
Toekijken: er staat niet ‘omkijken’, maar ‘met aandacht kijken’. Zou dit te maken hebben met het feit dat haar kinderen in de stad achtergebleven zijn? Lot en de zijnen zijn dan al in Tsoar (vers 23).
Van achter hem: van achter Lot, of van achter de bode? Ook in vers 17 wordt deze uitdrukking gebruikt. Daar is het een bode die tegen Lot dat hij niet achter zich moet kijken. Tegen de vrouw is dit niet gezegd. Net als het verbod om niet te eten van de vrucht in Genesis 3 tegen ‘de mens’ gezegd wordt en niet tegen de vrouw.
Zij werd een zoutpilaar: de algemene verklaring is dat de vrouw verstijfd van schrik bleef staan, en geleidelijk werd ze met zout overdekt. Vaak werd verband gelegd met de later op deze plaats ontstane zoutzee, de Dode zee. Deze uitdrukking is ook symbolisch te verstaan. De vrouw verstijfde door wat ze zag, en ze begon te wenen. Dit wenen hield niet meer op, en haar zoute tranen vormden zo een zuil van zout.

Vers 27: En vroeg in de morgen stond Avraham op naar de plaats waar hij gestaan had bij het aangezicht van de Eeuwige.
In deze zin ontbreekt het werkwoord ‘gaan’: en hij ging…’.Gaan duidt aan een voortbewegen; het gaan van de ene plaats naar de andere. Door dit woord weg te laten zou de schrijver aan kunnen geven dat Abraham meent dat er geen voortgaan meer is, na de catastrofe van Sedom. Hij kan niet voortgaan en doen alsof er niets is gebeurd.

Vers 28: En hij keek neer op het oppervlak van Sedom en Amora, en op het hele oppervlak van het land van de streek. En hij zag, en zie! Opgegaan was de walm van het land, als de walm van de oven.
Neerkijken: dit woord komt ook voor in Genesis 18:16, waar de boden neerzien op Sedom. Ook in Genesis 26:8 staat dat Avimelech neerkijkt, vanuit zijn venster.
Oppervlak: het gewone woord voor ‘aangezicht’. Als dit van een land of landstreek gezegd wordt is bedoeld het oppervlak. Heel juist gebruikt de schrijver niet meer de aanduiding van de steden, want deze waren verwoest. Alleen het oppervlak waar ze gelegen hadden was nog te zien.
Walm of ‘rook’.
Oven: hier wordt het woord gebruikt dat betekent ‘smeltoven’; een oven waarin men metalen smelt of keramiek bakt. Voor een oven waar men brood in bakt wordt een ander woord gebruikt.

#

Vers 29: En het geschiedde toen God de steden van de streek vernietigde dat God aan Avraham dacht. En hij stuurde Lot weg uit het midden van de omkering, bij het omkeren van de steden waarin Lot was gaan wonen.
God: en niet ‘de Eeuwige’. De Eeuwige bemoeit zich met een individu. Dat de schrijver hier de aanduiding ‘God’ gebruikt, is omdat het alle mensen betrof. De profetie in Amos 4:11 herinnert aan dit gebeuren. Ook daar wordt het woord ‘God’ gebruikt.

Vers 30: En Lot ging op uit Tsoar. En hij ging wonen in het gebergte en zijn twee dochters met hem. Want hij was bevreesd om in Tsoar te wonen. En hij ging wonen in een spelonk, hij en zijn twee dochters.
Opgaan: De vraag is waar Lot bevreesd voor was. Misschien dat het woord ‘opgaan’ iets meer duidelijkheid geeft. ‘Opgaan’ heeft naast de letterlijke ook een symbolische betekenis. Tsoar zou verwoest zijn als Lot niet voor haar gepleit had. Er zullen daar ook onrechtvaardigen gewoond hebben. Waarschijnlijk was hij bang dat Tsoar uiteindelijk hetzelfde lot zou treffen als Sedom.
Wonen: dit woord komt drie maal voor in dit vers. Wonen, wonen in veiligheid, was voor Lot een levensbehoefte. Bij Avraham was het heel zijn leven een ‘gaan’.
Een andere vraag die opkomt, is waarom Lot niet naar Avraham ging. Hij kon toch weten dat Avraham hem met open armen zou ontvangen. Mogelijk dat ook dit te maken heeft met het feit dat Avraham altijd onderweg was. Lot zocht een vaste verblijfplaats, maar Avraham was afhankelijk van waar God hem deed gaan.

Vers 31: En de eerstgeborene zei tot de geringere: Onze vader is oud. En er is geen man in het land om op ons te komen, overeenkomstig de weg van heel het land.
Eerstgeborene en geringere: deze beide woorden worden ook gebruikt als Lavan over zijn twee dochters spreekt in Genesis 29:26. Bedoeld zijn natuurlijk de oudste en de jongste.
Onze vader is oud: wat bedoelt Lots dochter hiermee? Lot is niet zo oud dat hij impotent is geworden, want twee nachten achtereen is hij tot geslachtsgemeenschap in staat. Oud zijn betekent op gevorderde leeftijd gekomen zijn, maar het betekent niet dat iemand opgebrand is. Het betekent vooral levenswijsheid te hebben opgedaan. In Genesis 24:1 staat van Avraham dat –ook hij- ‘oud’ geworden is. Lot geeft hier, hoewel hij een ervaren man is, zijn dochters geen gelegenheid om een huwelijkspartner te vinden.
Op ons komen: op slechts één andere plaats in Tenach vindt men deze uitdrukking. In Deuteronomium 25:5 vindt men ook deze uitdrukking, en daar is sprake van het zogenaamde zwagerhuwelijk. De verklaring van dit ‘op’ in plaats van ‘tot’, is dat de seksuele daad alleen bestemd is voor het verwekken van nageslacht.
Weg: met dit woord wordt ook ‘wijze van doen’ aangeduid.
Mogelijk dat Lots dochters geen kind wensten van een mannelijke inwoner van Kenaan. En ze wisten dat Avraham, de enige familie in de regio, geen zoon had die als huwelijkskandidaat in aanmerking kon komen.

Vers 32: Ga, laten we onze vader wijn te drinken geven. En laten wij bij hem gaan liggen. En laten wij uit onze vader zaad tot leven brengen.
Gaan: dit woord duidt op perspectief hebben. Normaal zou zijn de uitdrukking ‘kom!’.
Volgens de Talmoed is dit initiatief van Lots dochters in hen te prijzen, want zij deden dit niet uit wellust, maar omdat zij een verwachting hadden voor de toekomst. De rabbijnen gaan ervan uit dat de dochters dachten dat ze de laatst overgeblevenen op de hele verwoeste aarde waren.
Liggen bij: dit betekent ‘liggen samen met iemand’. In vers 34 en 35 wordt deze uitdrukking ook gebruikt. In vers 33 en 34 is sprake van ‘liggen met’ waarbij de ander een meer passieve rol is toebedeeld (‘beslapen’).

Vers 33: En zij gaven hun vader wijn te drinken in die nacht, en de eerstgeborene kwam en zij lag met haar vader. En hij wist niets van haar liggen en van haar opstaan.
In die nacht: vanzelfsprekend speelde dit zich in het donker af. Letterlijk staat er niet ‘in die nacht’, maar ‘s nachts, hij… Aan te vullen bij dit ‘hij’ is: Hij was… Mogelijk dat de schrijver aan de lezer of hoorder overlaat de rest in te vullen.
Liggen met: Beslapen: In vers 32 gebruikt de eerstgeboren dochter van Lot een wat verhullender term, namelijk ‘liggen bij’. De schrijver vertelt onomwonden wat er gebeurde.

Vers 34: En het geschiedde de volgende morgen, dat de eerstgeborene tot de geringere zei: Zie! Ik heb gisternacht met mijn vader gelegen. Laten wij hem ook vannacht wijn te drinken geven, en kom, lig bij hem. Dan kunnen wij uit onze vader zaad in het leven behouden.
De schrijver vertelt dat de eerstgeborene haar vader ‘besliep’, maar het meisje zelf past zulk openhartig taalgebruik niet toe als zij tegen haar jongere zus zegt ze dat deze bij haar vader moest slapen.

Vers 35: En zij gaven hun vader ook die nacht wijn te drinken, en de geringere stond op en zij legde zich bij hem neer. En hij wist niets van haar liggen en van haar opstaan.
Er zijn een aantal overeenkomsten met het verhaal van de grote vloed. Na die catastrofe werd ook Noach dronken. Zijn dronkenschap werd opgemerkt door zijn jongste zoon Cham. Het is onzeker of bij de dronkenschap van Noach ook seksualiteit een rol speelt.

Vers 36: En de twee dochters van Lot werden zwanger uit hun vader.
Uit hun vader: Bij een zwangerschap is de normale uitdrukking ‘zwanger worden van’ (letterlijk zwanger worden voor). Mogelijk dat dit ‘uit’ aangeeft dat het buiten medeweten van hun vader gebeurde?

Vers 37: En de eerstgeborene baarde een zoon, en zij noemde zijn naam: Moav. Hij is de vader van Moav tot vandaag.
Moav: de betekenis is ‘van vader’.

Vers 38: En de geringere, ook zij, heeft een zoon gebaard, en zij noemde zijn naam: Ben Ammi. Hij is de vader van de zonen van Ammon tot vandaag.
Ben Ammi : betekenis ‘zoon van mijn volk’.
Later worden de Moavieten en Ammonieten uitgesloten van omgang met het volk Israel, zoals in Deuteronomium 23:3 staat. Deze verguizing is niet gebaseerd op het onderhavige verhaal. De reden is dat zij Israel niet toestonden door hun land te trekken bij hun tocht naar het land Kenaän. Zie Nehemia 13:2. Vanwege de verwantschap tussen Avraham en Lot mocht Israël de Moavieten en Ammonieten niet aanvallen. Maar de schrijver van het boek Roet geeft een opmerkelijke verbintenis aan tussen Roet de Moavitische, en Israel. In het verhaal in Roet 3 zijn veel overeenkomsten te vinden met ons verhaal. Ook Roet wil daar nageslacht krijgen via een oudere man, Boaz, die een soort plaatsvervanger is van haar schoonvader Elimelech.

Mogelijk heeft het ontbreken van enig besef dat seksueel contact tussen vader en dochter niet toegestaan is, te maken met de seksuele gewoontes in Sedom. Mogelijk is Lots eigen omgang met zijn dochters (zie vers 2,8 en 14) hier debet aan geweest.

Er zijn opmerkelijke overeenkomsten met dit verhaal en het verhaal van Jozua 2. Ook daar onthaalt een inwoner van een verdoemde stad, namelijk Rachav, twee mannen gastvrij. En deze vrouw en haar familie ontkomen bij de ondergang van de stad.

Voeten wassen. (vers 2)
Waarom staat in Genesis 19:3 dat Lot zijn gasten uitnodigt hun voeten te wassen nadat zij in zijn huis gekomen zijn en uitgenodigd zijn daar de nacht door te brengen? In Genesis 18:4 wordt ons de normale volgorde voorgehouden als Avraham zijn gasten uitnodigt. Daar is sprake van ‘voeten wassen’, daarna ‘eten’ en tenslotte ‘verder trekken’. Bij Lot is sprake van ‘de nacht doorbrengen’ en daarna/daarbij van ‘voeten wassen’. De uitdrukking ‘voeten wassen’ kan een letterlijke betekenis hebben zoals in het verhaal van Avraham. Maar ook kan het, als daar aanleiding voor is door bijvoorbeeld verkeerd taalgebruik, symbolisch voor seksueel contact zijn. In het verhaal van David en Batsjeva in 2 Samuel 11 draagt David zijn ondergeschikte Oeria op naar zijn huis te gaan ‘om zijn voeten te wassen’. De dag erop geeft Oeria, de man van Batsjeva, blijk dat hij goed begrepen heeft wat David met deze uitdrukking bedoeld had. Hij heeft het namelijk onomwonden over ‘bij mijn vrouw liggen’. Het woord ‘voeten’ is ook op andere plaatsen vaak symbool voor ‘geslachtsdeel’. Door de onlogische volgorde hier ben ik ook geneigd het ’voeten wassen’ in Genesis 19 te houden voor een eufemisme voor geslachtsgemeenschap. Doorredenerend kan men zeggen dat Lot naast zijn vrouw twee andere vrouwen onder zijn dak had, namelijk zijn dochters. En als Lot in vers 8 deze dochters aan het gepeupel van Sedom aanbiedt voor seksueel contact, waarom zou hij dan niet geneigd zijn hen aan deze mogelijk hoge gasten aan te bieden.

Lot, een schaduwfiguur. (vers 8)
In Genesis 19:1 staat dat twee engelen/boden bij Lot, in Sedom, arriveren. Opvallend is dat de schrijver vermeldt dat zij in de avond komen. In het eerste vers van Genesis 18 komen de boden bij Avraham als het volop dag is. In vers 2 is het eerste dat Lot zijn gasten aanbiedt de nacht doorbrengen bij hem. En in vers 8 zegt Lot dat zijn gasten in de schaduw van zijn balken zijn gekomen. Men kan zich indenken dat men als de zon schijnt de schaduw opzoekt, maar de gasten van Lot zijn pas in de avond gekomen, en nu is het nacht. Het woord schaduw zal dan ook vooral symbolisch zijn. Lot woont in Sedom, en het hele gebeuren in deze stad speelt zich in het duister af. En ook Lot bevindt zich daar. De vraag is alleen of achter deze duisternis een integer mens verborgen is. Lots naam betekent immers ‘sluier’.

Welke vader doet iets dergelijks? (vers 8)
De Nieuwe Bijbelvertaling vertaalt Genesis 19:8 zo: Lot zei: Maar vrienden,…Luister, ik heb twee dochters die nog nooit met een man geslapen hebben. Die zal ik bij u brengen, doe met hen wat u wilt.
Voor elk redelijk mens is het voorstel dat Lot aan het gepeupel van Sedom doet, absurd. Welke vader biedt zijn dochters aan vreemden aan ter verkrachting? Elke rechtbank zou hem hierom veroordelen.
Is Lots handelwijze alleen afkeurenswaardig, of zou een advocaat kans zien verzachtende omstandigheden aan te voeren? Lot was nog niet uitgesproken met het bovenstaande. Hij vervolgt met: Maar laat die mannen met rust, want daarom heb ik hen nu juist een veilig onderkomen geboden. In vers 1 worden deze mannen ‘engelen/boden’ genoemd. Toen deze mannen bij Avraham arriveerden werden zij ‘mannen’ genoemd (Genesis 18:2). Avraham blijft daarna een tijdlang in het onzekere wie deze ‘mannen’ waren. Voor Lot lijkt het vanaf het begin duidelijk dat het boden van God waren. In vers 8 spreekt hij van ‘deze mannen’, maar het woord ‘deze’ (éllè) mist een letter, waardoor men het woord ‘god’ (él) kan lezen. Als Lot inderdaad beseft dat hij goddelijke gezanten herbergt, wordt het aanbieden van zijn dochters iets minder absurd. In Genesis 22 is Avraham zelfs bereid zijn zoon te offeren als God hem dit vraagt.
Een ander aspect is nog dat in het Midden Oosten het bieden van gastvrijheid aan reizigers de hoogste deugd is. En nu het leven van zijn gasten bedreigt wordt, biedt Lot het kostbaarste aan dat hij bezit. Lot laat hiermee zien dat hij niet geassimileerd is, want in Sedom was gastvrijheid bepaald niet een gewaardeerde deugd. Als hij de vreemdelingen –zonder overleg met collega’rechters’- in zijn huis opneemt, komt hij in conflict met de normen van de stad.

De ene is gekomen. (vers 9)
Letterlijk staat in Genesis 19:9: Zij zeiden: De ene is gekomen om als vreemdeling te verblijven. En hij spreekt alsmaar recht. In het Joodse denken wordt met ‘de ene’ altijd God zelf bedoeld. In het ‘Sjema’ in Deuteronomium 6:4 staat (in de NBV): de HEER, onze God, de HEER is de enige. Rasji geeft bijvoorbeeld als verklaring voor de uitdrukking ‘dag één’ in plaats van ‘de eerste dag’ zoals dat in Genesis 1:5 staat dat het hier gaat om ‘de dag van de Ene’, de dag van God. Natuurlijk bedoelen de inwoners van Sedom met ‘de ene’ Lot. Maar toen Lot als vreemdeling bij hen kwam, is God met hem meegekomen. De Nieuwe Bijbelvertaling zegt hierna dan ook dat de mannen zeggen: Hij moet zo nodig de rechter uithangen. Recht spreken is typisch een functie van God. Door wat de mannen van Sedom hier zeggen lijken zij te suggereren dat Lot beweert als god te zijn.

Een klein stadje wordt gespaard. (vers 20)
In allerlei opzichten kan Lot niet tippen aan zijn oom Avraham. In Genesis 18:22-33 probeert Avraham God zo ver te krijgen dat hij de stad Sedom spaart. Ondanks zijn intensief onderhandelen krijgt hij dit niet voor elkaar. En in Genesis 19:20 pleit Lot voor het stadje Tsoar, met als argument dat het maar een kleintje is. En zijn voorbede heeft het gewenste resultaat, want God spaart dankzij Lots voorbede dit stadje. Zo ziet men dat God kan luisteren naar de voorbede van een mens die zelf ten einde raad is.

Lot als zon bij de verwoesting van Sedom? (vers 23)
In het Hebreeuws is de uitdrukking ‘opgaan van de zon’ letterlijk uitgaan van de zon. De oorspronkelijke gedachte hierachter is dat de zon vanuit het onderaardse opstijgt om zijn baan aan het hemelgewelf te lopen. De ondergang van de zon wordt aangeduid met de uitdrukking ‘ingaan van de zon’. In Genesis 19:23 wordt beschreven dat de duisternis ten einde is. Ook de duisternis van de macht van Sedom is ten einde. In vers 23 van Genesis 19 staat letterlijk: De zon was uitgegaan uit het land. Zou de schrijver ons op een versluierde wijze willen laten weten dat Lot het laatste lichtpuntje was in deze verdorven stad? Een extra aanwijzing dat met ‘de zon’ meer bedoeld is dan alleen het hemellichaam, is dat de zon hier mannelijk is. Normaal is in het Hebreeuws de zon vrouwelijk.

En de vrouw, zij weende voort. (vers 26)
De bijbelverhalen zijn in een doorlopende reeks gezet, en daardoor hebben ze onderling verband. Maar tegelijk is elk verhaal als een zelfstandig geheel te zien. Deze beide aspecten zijn aan de orde in het verhaal over de vrouw van Lot. In Genesis 19 wordt beschreven hoe de steden Sedom en Amora omgekeerd worden, en hoe de inwoners van de streek omkomen in een regen van vuur en zwavel. Alleen de rechtvaardige Lot ontkomt, met zijn dochters. Ook de vrouw van Lot ontkomt uit de verdoemde stad Sedom. Maar dan volgt vers 26, waar, in de Nieuwe Bijbelvertaling, staat: De vrouw van Lot, die achter hem liep, zag om, en veranderde In een zuil van zout. Het enige wat van deze naamloze vrouw gezegd wordt, is dat ze ‘keek’. Het gevolg hiervan is dat ze een zoutpilaar werd.
Allereerst iets over de tekst zelf. Er staat in de oorspronkelijke tekst: En zijn vrouw keek, van achter hem, en zij werd een zuil van zout. In vers 17 wordt tegen Lot gezegd dat hij niet achter zich mag kijken. Lot moet de stad uit vluchten, en mag niet ‘omkijken’. Van de vrouw wordt níet gezegd dat zij ‘omkeek’, maar alleen dat ‘zij keek’. Ook staat er niet dat ze ‘achter zích’ keek, nee er staat ‘Zij keek van achter hém’. De vrouw keek blijkbaar niet om, nee, ze kéék alleen. Met andere woorden: zij stond al met haar gelaat naar Sedom gericht toen de ramp zich voltrok. Het woord ‘lopen’ in de NBV is ook niet juist. De vrouw was, en dat betekent dat ze niet in beweging was, zoals Lot. Voor Lot was er nog een weg om te gaan, voor zijn vrouw niet meer.
Het hele verhaal over deze naamloze vrouw beslaat slechts één vers, maar velen kennen het. Ook in het evangelie van Lukas wordt dit gebeuren genoemd. In Lukas 17:32 staat de uitspraak van Jezus: Denk aan de vrouw van Lot!
De algemene opvatting over deze vrouw is dat zij zich niet kon losmaken van het leven in het verderfelijke Sedom, dat haar hart hing aan haar weelderige levensstijl daar. Deze mentaliteit werd haar noodlottig, en zij kwam om met de inwoners van deze verdoemde stad. Maar ook de uitspraak van Jezus over deze vrouw is niet afkeurend. Hij maakt haar geen verwijt; de zuil van zout is een gedenkteken.
Laten we proberen te achterhalen wat de tekst letterlijk zegt. Volgens Genesis 19:12 heeft Lot als familie in Sedom schoonzoon(s), zoons en dochters. In vers 14 worden de schoonzoons nogmaals vermeld, en deze weigeren met Lot de stad uit te vluchten. In vers 16 blijken alleen Lot, zijn vrouw en zijn twee dochters te ontkomen. En zijn zonen? En Lots andere dochters met hun mannen? Die worden hier niet meer genoemd. Dat betekent, dat zij in de stad achtergebleven zijn.
Is het dan verwonderlijk dat de moeder van deze kinderen niet verder kan, en dat ze móét zien, toekijken hoe haar kinderen omkomen. Welke moeder zou aan haar veiligheid denken als haar kinderen omkomen in de vlammen? Welke moeder zou niet huilen? En zo weent deze vrouw, zonder ophouden. Haar tranen blijven stromen. Haar zoute tranen vormen zo een zuil van zout, als symbool voor alle naamloze moeders die hun kinderen moeten verliezen.

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *