Genesis 16
Geboorte van Jisjmaëel.
Vers 1: * En Sarai, de vrouw van Avram, had hem niet gebaard. Maar zij had een Egyptisch dienstmeisje, en haar naam was Hagar.
Dienstmeisje: ‘sjifchah’. Met dit woord wordt een meisje aangeduid die behoort tot het familieverband; zo’n meisje is als het ware deel van de familie geworden maar er is geen bloedband. Het tegenovergestelde is bij Avram en Lot het geval. De familieband was verbroken maar oom en neef blijven door de bloedband verbonden.
Hagar betekent in het Arabisch ‘reizende’ of ‘vluchtende’.
Sarai, Avram en Hagar: De drie hoofdpersonen in dit verhaal worden in het eerste vers geïntroduceerd: Sarai als eerste en Hagar als laatste. Aan het eind van de zin valt de meeste nadruk. Tussen deze vrouwen staat Avram, alsof hij klem zit tussen beide vrouwen.
Vers 2: * En Sarai zei tot Avram: Zie toch! De Eeuwige heeft mij weerhouden te baren. Kom toch tot mijn dienstmeisje. Misschien zal ik gebouwd worden uit haar. En Avram hoorde naar de stem van Sarai.
Sarai neemt het initiatief om de belofte van de Eeuwige aan Avram in vervulling te laten gaan.
Komen tot: een gebruikelijke uitdrukking om seksuele gemeenschap aan te duiden. Nemen is de gebruikelijke uitdrukking voor ‘huwen’, ‘tot vrouw nemen’. Sarai biedt haar dienstmaagd aan, als was ze een gebruiksvoorwerp. Als de tekst hier het woord ‘nemen’ had gebruikt, zou het betekend hebben dat zij Hagar als tweede vrouw aangeboden zou hebben.
Dienstmeisje: ‘sjifchah’. Zie het artikel ‘Dienstmeisje of werkster’.
Bouwen: hiermee wordt bedoeld ‘nageslacht verkrijgen’ De woorden ‘zoon’ en ‘dochter’ (ben respectievelijk bat) zijn afgeleid van het werkwoord ‘bouwen’ (banah).
Horen naar de stem: dit betekent dat Avram niet alleen de woorden van Sarai hoorde, maar ook begreep hij de bedoeling achter de woorden. Met het woord ‘stem’ wordt niet alleen de letetrlijke stem bedoeld maar ook ‘geluid’. Sarai gunde Avram een kind die hem door de Eeuwige beloofd was, en Avram was op zijn beurt haar terwille.
Zoals vers 1 eindigde met de naam Hagar, zo eindigt dit vers met de naam Sarai.
In het wetboek van Hammoerabi uit het tweestromenland staat al dat een dienstmaagd een kind kan baren in plaats van de wettige echtgenote. Juridisch werd dit kind dan het kind van de meesteres. Ver voor Avrams tijd kwam dit gebruik blijkbaar al voor in het gebied waar Avram van afkomstig was. In onze tijd is dit vergelijkbaar met het draagmoederschap.
Vers 3: En Sarai, de vrouw van Avram, nam Hagar, de Egyptische, haar dienstmeisje, aan het eind van tien jaar dat Avram in het land Kenaän woonde, en zij gaf haar aan Avram, haar man, aan hem tot vrouw.
In dit vers wordt eerst vermeld dat Sarai de vrouw van Avram is, en daarna dat Avram haar man is. Hagar krijgt een hoge positie van haar meesteres, want zij wordt van dienstmeisje verheven tot officiële echtgenote. Dit was geen vereiste in deze situatie. Er staat ook niet dat Avram dit voorstel van Sarai overnam, maar in het volgende vers heeft hij wel seksueel contact met Hagar.
Vers 4: En hij kwam tot Hagar en zij werd zwanger. En toen zij zag dat zij zwanger geworden was, werd haar meesteres gering in haar ogen.
Hij: Avram blijft hier anoniem. Hij is verwekker, maar Hagar, daar draait het om.
Hij kwam tot Hagar: is Hagars positie die van tweede officiële echtgenote, of van bijvrouw?
Gering zijn: met dit woord wordt aangegeven dat iemand niet meetelt, van geringe betekenis is.
In haar ogen: in vers 6 is sprake van Sarai’s ogen en in vers 13 nogmaals van het zien van Hagar. Maar in vers 12 en 13 is driemaal sprake van het zien van de Eeuwige.
Vers 5: En Sarai zei tot Avram: Het geweld tegen mij is tegen jou. Ik, ik heb mijn dienstmeisje in jouw schoot gegeven, en nu zij ziet dat zij zwanger geworden is, ben ik gering in haar ogen. De Eeuwige richte tussen mij en tussen jou.
Het geweld tegen mij: meestal wordt vertaald ‘het onrecht mij aangedaan’. Maar dit woord betekent eigenlijk ‘geweld, gewelddaad’.
In jouw schoot: Saraï zegt hier niet dat zij Hagar tot officiële echtgenote aan Avram gegeven heeft. Zij heeft Hagar alleen aan Avram gegeven als paringspartner om een kind te verwekken.
Tussen jou: in dit woord staat een letter jod teveel. Het is alsof dit woord een samenvoeging is van ‘tussen jou’ en ‘jouw zonen’. Ook kan het zijn dat deze taalkundige onregelmatigheid aanduidt dat Sarai erg emotioneel is op dit moment.
Vers 6: * En Avram zei tot Sarai: Zie toch, je dienstmeisje is in je hand; doe aan haar het goede in je ogen. En Sarai vernederde haar, en zij vluchtte van voor haar aangezicht weg.
Het goede doen: Abram raadt Sarai aan het goede te doen, maar voor Sarai is dat het vernederen van Hagar. Hier lijkt Hagar weer in de positie van dienstmeisje zoals Avram met zoveel woorden ook zegt, en niet als tweede echtgenote.
Vernederen: dit woord betekent eigenlijk ‘buigen’. Vaak wordt hiermee bedoeld dat iemand een ander met geweld dwingt.
Vluchten: met een bepaalde bestemming. Niet het woord ‘wegvluchten’ wordt gebruikt maar ‘ergens heen vluchten’.
Vluchten: als dienstmeisje (slavin) had Hagar niet het recht om weg te lopen. Zij was immers gekocht en vertegenwoordigde een bepaalde waarde. Door weg te lopen bestal zij haar meester. Als vrouw van Avram had zij in het geval Avram een slechte echtgenoot was het recht om weg te gaan, maar van mishandeling van zijn kant was geen sprake.
Vers 7: En de bode van de Eeuwige vond haar boven een waterbron in de steppe, boven de bron op de weg naar Sjoer.
Bode van de Eeuwige: voor het woord ‘bode’ en ‘engel’ wordt in het Hebreeuws hetzelfde woord gebruikt (mal’ach).
Bron: voor ‘bron’ en ‘oog’ is er in het Hebreeuws ook maar één woord (ayin) . In het vorige vers was sprake van de beide ogen van Sarai; hier is tweemaal sprake van een bron. Het goede in Sarai’s ogen was vernedering voor Hagar; het goede in Gods ogen is dat hij haar ziet en haar verheft (zie vers 13). Sarai’s ogen spuwen vuur, Gods ogen laten water stromen.
Sjoer: de betekenis van Sjoer is ‘muur’. Waarschijnlijk was dit een reeks fortificaties vlak bij de Egyptische grens.
Vers 8: En hij zei: Hagar, dienstmeisje van Sarai: Waar ben je vandaan gekomen? En waar heen ga je? En ze zei: Van voor het aangezicht van Sarai, mijn meesteres ben ik op de vlucht.
De bode noemt Hagar bij haar naam; voor hem telt zij! Tegelijk duidt hij haar ook aan met ‘dienstmeisje’: dat is haar huidige positie.
Hij stelt een dubbele vraag aan Hagar, maar zij beantwoordt alleen de eerste. Als Egyptische die op dit moment bij de grens met haar vaderland is, lijkt het antwoord niet moeilijk. Waarom zegt ze dit niet gewoon? Heeft Hagar soms het idee dat de Eeuwige niets met Egypte op heeft, omdat hij –in haar visie- als God niets te vertellen heeft in Egypte?
Vers 9: En de bode van de Eeuwige zei tot haar: Keer terug naar je meesteres en laat je vernederen onder haar handen.
Keer terug naar je meesteres: De bode zegt niet dat Hagar naar Avram terug moet keren.
Laat je vernederen: de bode gebruikt hetzelfde woord ‘buigen’ dat in vers 6 gebruikt wordt. Hagar moet zich dus weer in die situatie begeven die ze ontvlucht is.
Vers 10: En de bode van de Eeuwige zei tot haar: Ik zal jouw zaad sterk vermeerderen, en het zal vanwege de menigte niet geteld kunnen worden.
Deze zin begint hetzelfde als de vorige. Dit betekent dat er na het vorige vers een stilte valt. Dan herneemt de bode het woord. Hij vervolg zijn boodschap met een belofte, en wat voor één!
Vers 11: * En de bode van de Eeuwige zei tot haar: Zie jij bent zwanger en je zult een zoon baren, en je zult zijn naam noemen Jisjmaëel, want de Eeuwige heeft gehoord naar jouw vernedering.
Weer neemt de bode het woord; blijkbaar zwijgt Hagar nog steeds. Ze heeft niet gereageerd toen de bode zei dat ze zich moest vernederen. En nu ze hoort dat de Eeuwige haar zal verheffen reageert ze ook niet.
Jisjmaëel: betekent ‘God hoort’.
Horen: men zou eerder verwachten dat de schrijver het woord ‘zien’ gebruikt had. Hagar deed tot nu toe alsof ze niets hoorde, maar God laat haar voor de rest van haar leven weten dat híj wél hoort.
Vernedering: dit woord wordt ook gebruikt in andere verhalen waarin sprake is van dergelijke situaties: Lea tegenover Racheel (Genesis 29:32), Jaäkov tegenover Lavan (Genesis 31:42), Joseef in Egypte (Genesis 41:52), Israel in Egypte (Exodus 3:7,17 en Exodus 4:31), Hanna tegenover Peninna (1 Samuel1:11). In al deze situaties is de Eeuwige bij de verdrukte en hij trekt zich hun lot aan.
Vers 12: En hij zal een wilde ezel van een mens worden. Zijn hand zal zijn tegen allen, en de hand van allen tegen hem, en ondanks al zijn broers zal hij wonen.
Wilde ezel: een dier dat niet getemd kan worden.
Hand: dit betekent ook ‘macht’.
Ondanks: volgens Alter (in navolging van Speiser) is dit hier de juiste betekenis. Letterlijk staat er ‘voor het aangezicht van’.
Vers 13: * En zij noemde de naam van de Eeuwige die tot haar sprak: Jij bent een God van het zien. Want zij had gezegd: Heb ik ook hier gezien nadat hij mij gezien heeft?
De Eeuwige: de schrijver gebruikt deze naam van God en geeft daar mee te kennen dat God als barmhartige tot Hagar spreekt. Zelf neemt zij deze aanduiding van God niet in de mond. Hagar van haar kant houdt een bepaalde afstand. Zo vol ontferming hebben we God zelfs nog niet met betrekking tot Avram gezien.
God van het zien: de bode zei in vers 11 dat God hoort; Hagar heeft het over een God die ziet.
Zien: dit is blijkbaar erg belangrijk voor Hagar. God is voor haar een God die (om)ziet naar een mens. Wel twijfelt ze nog aan haar eigen zien, of zij het omzien van God in haar eigen leven zal zien.
God van het zien: het Hebreeuwse woord ‘roï’ = ‘van het zien’, komt zelden voor. Zie het artikel ‘God van het zien’. Mogelijk dat Hagar deze God die werkelijk omziet vergelijkt met haar vertrouwde Egyptische goden, die niet horen, niet zien en niet voelen.
Vers 14: Daarom noemt men de put: put voor de levende die mij ziet; zie, die is tussen Kadesj en Bered.
Put: in vers 7 was tweemaal sprake van een bron. Een bron geeft stromend water. Een put kan stilstaand water bevatten. Bij Hagar welde het water spontaan omhoog, later moest men er blijkbaar moeite voor doen om het water omhoog te krijgen.
Kadesj betekent ‘heilig’, ‘gewijd’.
Bered betekent ‘hagel’.
Vers 15: En Hagar baarde aan Avram een zoon. En Avram noemde de naam van zijn zoon die Hagar hem gebaard had Jisjmaëel.
De terugkeer van Hagar wordt niet vermeld. Het is alsof ze tegenover de bode niet kan toegeven dat zij zijn advies opvolgt.
Avram noemde: De naamgeving van kinderen gebeurt in het boek Genesis vaak door de moeder. Opvallend is dat Avram zijn zoon de naam geeft die Hagar van de bode van de Eeuwige gehoord heeft. Avram accepteert blijkbaar dat God ook via een slavin kan spreken.
Aan Avram, zijn zoon, hem: driemaal wordt ons door de schrijver meegedeeld dat Jismaëel ect de zoon van Avram is.
Vers 16: En Avram was zesentachtig jaar toen Hagar Jisjmaëel baarde voor Avram.
Het vorige vers eindigde met de naam Jisjmaëel, waardoor de nadruk op hém kwam te liggen. Dit vers begint en eindigt met de naam Avram. Zowel het eerste als het laatste vers van dit hoofdstuk bevat de naam van Avram. De nadruk valt dus op hem. Maar het verschil tussen beide verzen is opmerkelijk. In vers 1 lijkt Avram klem te zitten tussen twee vrouwen. Hier staat hij als het ware beschermend om Hagar en hun kind.
Avram: vers 1 van dit hoofdstuk begon met de naam Sarai, vers 16 eindigt met de naam Avram.
Ternauwernood gerealiseerd (vers 1)
Het is de rabbijnen opgevallen dat de namen van de vrouwen van de drie aartsvaders Avraham, Jitschak en Jaäkov, allemaal op de letter h eindigen, in het Hebreeuws de ‘héh’: Sarah, Rivkah, Leah. (In het Nederlands wordt de ‘h’ gewoonlijk weggelaten). De enige uitzondering is Racheel. Hoewel, Sarah krijgt een ‘héh’ pas in haar naam na haar naamsverandering: Sarai wordt Sarah zoals in Genesis 17:15 staat. Direct daarna wordt dan ook vermeld dat zij zal baren. De letter ‘héh’ heeft als betekenis ‘venster’. De opening in deze letter, het venster, is naar voren gericht, naar de toekomst. De moeders met de letter ‘héh’ aan het eind van hun naam moesten erg lang hoop houden op het beloofde kind.
Het is symbolisch dat deze letter aan het éind van de namen staat, alsof hiermee gezegd wordt dat de opening naar de toekomst ternauwernood gerealiseerd wordt. Bij Sarah is dit wel heel duidelijk. Pas veel later dan verwacht kon worden, op negentigjarige leeftijd, baart zij haar zoon. Ook bij Rivkah komt de zwangerschap pas na twintig jaar samengewoond te hebben met Jitschak. En Leah? Eigenlijk was het helemaal niet de bedoeling dat zij Jaäkovs vrouw zou worden. Jaäkov hield van Racheel, en voor Racheel heeft hij in feite dan ook twee keer 7 jaar gewerkt. Zie Genesis 29:18 en 27.
En Hagar? Haar naam betekent zoiets als ‘de reizende’ of ‘de vluchtende’. In het Hebreeuws kan men verband zien met het woord ‘vluchteling’. Haar naam begínt met een ‘héh’. In Genesis 16:4 staat: Hij (Avram) kwam tot Hagar en zij werd zwanger. Vruchtbaarheid lijkt bij Hagar geen enkel probleem en dat haar naam met de vruchtbaarheidletter begint lijkt dit aan te geven.
Dienstmeisje of werkster (vers 2)
In het Hebreeuws bestaan twee woorden voor wat in Nederlandse vertalingen met ‘dienstmeisje/dienstmaagd/dienstmeid/slavin’ vertaald wordt. Het ene is ‘sjifchah’ en het andere ‘amma’. Het woord ‘sjifchah’ wordt hier gebruikt. Daarmee wordt aangeduid een dienstmeisje die tot de familie behoort. Met het woord ‘amma’ wordt bedoeld het dienstmeisje die als werkster functioneert. Het woord ‘amma’ betekent van oosprong ook ‘elleboog’, ‘onderarm’. In mijn teksten gebruik ik als vertaling voor ‘sjifchah’ dienstmeisje, en voor ‘amma’ werkster.
Dit onderscheid vindt men elders (vrijwel) niet terwijl het mijns inziens toch een belangrijke functie heeft in deze verhalen. Met name bij Lea en Racheel en hun ‘dienstmeisjes’ is dit verschil belangrijk. Zie Genesis 29 en 30.
De ogen van Sarai zijn niet de ogen van God (vers 6)
Sarai wil Hagar vernederen, want ondanks dat Sarai de meesteres is is zij in Hagars ogen ‘licht’, dat betekent dat zij niet meer meetelt (zie vers 4). Als reactie vernedert Sarai Hagar nadat Avram zijn vrouw dit toestaat met de woorden: Doe haar wat goed is in jouw ogen (Genesis 16:6). En wat goed is in Sarai’s ogen is het vernederen van Hagar. Avram neemt Hagar niet in bescherming terwijl zij wel zijn (tweede) vrouw is. Hij laat Sarai zelf dit probleem oplossen. Dan vlucht Hagar weg. Tijdens haar vlucht vindt een bode/engel van God haar bij een bron (Genesis 16:7). In het Hebreeuws is het woord voor ‘oog’ en het woord voor ‘bron’ hetzelfde, namelijk –in transscriptie’ `jn (ayin, jod, nun). In vers 6 is sprake van de beide ogen van Sarai, in vers 7 is tweemaal sprake van een ontmoeting met de bode van God bij een oog/bron. Het goede in Sarai’ s ogen was vernedering, het goede in Gods ogen is dat hij ‘hoort’: zie vers 11. Hagar beseft dat dit ‘horen’ van God omzien is. In vers 13 en 14 staat: U bent een God van het zien, en: De levende die mij ziet.
Hagar houdt zich doof, maar God hoort. (vers 9,10 en 11).
In Genesis 16 spreekt een engel van God tot Hagar als zij op de vlucht is voor haar meesteres Sarai. In vers 8 vraagt de engel Hagar waar ze vandaan komt en waar ze heengaat. Hagar geeft alleen antwoord op het eerste deel van zijn vraag, en nog wel met verdraaide woorden. Ze zegt weg te vluchten van haar meesteres, maar eigenlijk vlucht zij weg van de eerste vrouw van haar man. Haar bestemming noemt ze niet, alsof het de engel niets aangaat. Daarna herneemt de engel het woord. Vers 9 begint zo: En de engel van de Heer zei tot haar… Na de uitspraak van de engel doet Hagar er opnieuw het zwijgen toe. Dan herneemt de engel in vers 10 het woord. Dan staat er voor de tweede keer: En de engel van de Heer zei tot haar… En in vers 11, als er nog steeds geen reactie gekomen is van Hagars kant, staat er voor de derde keer: En de engel van de Heer zei tot haar… De engel heeft het dan over de Eeuwige (de Heer) die hoort. Als Hagar tenslotte reageert heeft zij het over een God die ziet (vers 13).
God van het zien. (vers 13)
Het woord ‘roï’ wordt ook nog gebruikt bij de beschrijving van Davids uiterlijk in 1 Samuel 16:12 waar staat dat David rossig was, mooi van uiterlijk en ‘goed van het zien’. Of David rossig van huid of van haar was laat ik hier in het midden, maar dat met de uitdrukkingen ‘mooi van uiterlijk’ iets anders bedoeld is als met ‘goed van het zien’ is zeker. Maar alle mij bekende vertalingen en commentaren beschouwen deze twee uitdrukkingen als synoniemen. ‘Goed van het zien’ betekent een scherpe blik hebben. In Samuel betekent het dat David een zeer goed gezichtsvermogen had, dat hij heel scherp kon zien. Deze adelaarsblik komt hem in het volgende hoofdstuk goed van pas als hij een steentje in het scharnierende gedeelte van de scheenplaat van Goliath slingert. Ook het feit dat hij van de naakte Bat Sjeva kan zien dat zij ‘een zeer goede’ vrouw was zal te danken zijn aan zijn scherpe blik.
Het lijkt dat Hagar hier iets dergelijks van God zegt: dat hij een scherpe blik had zodat hij haar in haar situatie opmerkte. Vanzelfsprekend kan het niet betekenen dat zij God ziet, want dat zou men niet overleven. Zie bijvoorbeeld Exodus 19:21.
Deze bijdrage van Lukas de Groote verscheen eerder in Stethoscoop op Genesis, uitgegeven door de stichting Amphora Books, 2010.