< Alle onderwerpen
Printen

Nehemia 09: 6-15

Gods goede daden

In Exodus 34:6-7a leest het Jodendom de dertien attributen van Gods barmhartigheid, de Sjelosj ‘Esré Middot Harachamiem. Een echo daarvan horen we in Nehemia 9:17, waar gesproken wordt over Gods vergeving, genade, barmhartigheid, geduld en grote goedheid. De woorden uit Exodus 34:6-7a klinken vaker na: zeker in Numeri 14:18; Psalm 86:15; 103:8; 145:8; Joël 2:13; Jona 4:2.
In Nehemia 9:17 volgen de genoemde woorden op de opsomming van Gods goede daden in Nehemia 9:6-15. Dat is een lofzang, waartoe een aantal Levieten oproepen (Nehemia 9:5). Men is na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap teruggekeerd in het land en houdt dan een verootmoedigingsbijeenkomst (Nehemia 9:2). Deze wordt geleid door Levieten. Er wordt -net als in Nehemia 8- uit de Tora gelezen en er wordt belijdenis van schuld afgelegd en God wordt neergeknield aanbeden (Nehemia 9:3). Daarna wordt men opgeroepen op te staan en God te loven (Nehemia 9:5). Zoals ook Psalm 134 aangeeft om God staande te loven.

De lofzang in Nehemia 9:6-15 begint met een belijdenis van de uniciteit van Israëls God, in de lijn van het Sjema (Deuteronomium 6:4). Zijn heilige naam klinkt, JHWH, de Verbondene, verbonden met zijn volk. Hij wordt getekend als de gevende (natan). Zes keer komt in 9:6-15 dit werkwoord “geven” met God als onderwerp voor: 9:8 (2x).10.13.15 (2x). In 9:6-15 gaat het daarbij om de gave van het land (9:8.15), tekenen en wonderen aan farao (9:10), Gods leefregels die recht, waar en goed worden genoemd (9:13), brood uit de hemel (9:15). Verder tekent deze passage God als schepper (9:6a), Hij doet alles leven (9:6b), Hij verkoos Abram, deed hem wegtrekken uit Ur der Chaldeeën en hernoemde hem tot Abraham (9:7). Hij hield zijn beloftes, want, zegt 9:8slot, “U bent rechtvaardig”. Hij zag de ellende van Israël in Egypte en hoorde hun hulpgeroep over de rietzee (9:9). Hij toonde zich aan farao en volk van Egypte (9:10), spleet de zee (9:11), leidde zijn volk met wolkkolom en vuurkolom (9:12). Hij daalde neer op de berg Sinaï, gaf zijn leefregels (9:13.14), leerde zijn volk de sabbat (9:14), gaf brood en water (9:15a), gaf bevel het land in bezit te nemen (9:15b). Voor deze gevende, machtige God buigen de machten van de hemel zich neer (9:6c), dezelfde handeling als de aanwezigen deden in Nehemia 9:3.

Door het herhaald benoemen van Gods leefregels (9:13.14) geven de lofzangers ook aan hun verantwoordelijkheid tegenover God te beseffen. Scherp is het contrast dat daarna wordt getekend: in Nehemia 9:16-17a volgt een belijdenis van menselijke ontrouw jegens deze God. Er wordt niet geluisterd naar Gods mitswot. Dezelfde volgorde zien we in de Psalmen 105 en 106, de eerste over Gods heilzame daden, de tweede over menselijk falen tegenover God. In de geschiedpsalm Psalm 78 gaat het zowel over Gods trouw als over menselijke ontrouw. Ook de Psalmen 135 en 136 bezingen Gods goede daden.

Men voelt zich sterk met vorige generaties verbonden, getuige het herhaalde gebruik van “onze vaderen” (9:9.16). De aanwezigen plaatsen zich in de lijn der geslachten, ook in Nehemia 9:2. Mens-zijn is mens-zijn in context. In de Bijbelse teksten worden vele personen in de lijn van de geslachten geplaatst.

Adri van der Wal
9-10 april 2023

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *