Matteüs 26: 1-14
‘En het geschiedt: wanneer Jezus al deze woorden voleindigt….’ Deze inzet volgt op de vijf redes die Jezus verspreid over het voorgaande heeft uitgesproken, en evenals deze laatste, ook met deze woorden heeft afgesloten. Maar anders dan bij de eerdere redes staat er ‘al’ deze woorden’. Alles wat hij gedaan en gezegd heeft loopt uit op de lijdensgeschiedenis die nu aanvangt.
De hogepriesters en de oudsten overleggen hoe ze Jezus door middel van een list gevangen kunnen nemen en hem doden. Die list dient zich niet zo maar aan. In vs. 12 lost zich dat probleem vanzelf op doordat Judas zich meldt. Hoe komt die daar toe? Dat wordt verduidelijkt in het er tussen geplaatste verhaal van de zalving in Betanië. Daar kunnen we de sporen, of misschien zelfs meer, aantreffen van wat Mattheus ziet als de reden waarom Judas Jezus overlevert. Daarbij gaan we er vanuit dat het Griekse ‘paradidonai’ beter met overleveren dan met verraden kan worden vertaald. Vanwege de gecompliceerde beschrijvingen van Judas en de motieven voor zijn handelen in de evangeliën, met een noodlottige doorwerking in de verdere geschiedenis, is het te meer van belang om de tekst van Matteüs op zich zelf te lezen. Het overleveren van Judas maakt deel uit van een reeks van overleveringen: van Judas aan het Sanhedrin, van het Sanhedrin aan Pilatus en van Pilatus aan de soldaten om Jezus te kruisigen. Daarmee is tegelijk al een theologie meegegeven, die aangeeft dat het een door God en Jezus gewild en voorzien gebeuren is. Ook Paulus spreekt later zo van de lijdensgeschiedenis, in termen van overleveren.
Het verhaal is opgebouwd uit drie motieven: die van de vraag naar de omgang met de arme, de rol en positie van vrouwen en primair de vraag naar de unieke positie en weg van Jezus. De anonieme vrouw zalft het hoofd van Jezus. Dit kan gelezen worden als een koninklijke messiaanse zalving. Ook al is Jezus bij de intocht van Jeruzalem begroet als ‘Zoon van David’, we horen niets over Jezus’ instemming daarmee. Hier laat hij de messiaanse zalving gebeuren. Hij wijst die niet af. Maar hij geeft daar tegelijk een heel specifieke wending aan: hij ziet het als een uitgieten over het hele lichaam. Daarmee geeft hij aan dat, naar joods gebruik, zijn lichaam gezalfd wordt met het oog op de begrafenis. In dit bijbelgedeelte komen drie wezenlijke karakteristieken van Jezus naar voren die zich met elkaar verbinden: hij noemt zich de ‘Mensenzoon’ (in de lijn van de profeet Daniel), hij wordt gezalfd als Messias, maar interpreteert dit Messias-zijn direct in de lijn van de lijdende knecht van Jesaja. Hier raken we aan het hart van de christologie zoals dat ook in het joods-christelijke gesprek zich voordoet. Door het huidige onderzoek van het jodendom van Jezus’ tijd wordt het steeds meer aannemelijk dat deze drie ‘titels’ zich toen al theologisch lieten verbinden. Ook van joodse kant wordt dat door sommigen erkend (o.a. Boyarin). De vraag blijft daarbij natuurlijk of en hoe Jezus die combinatie van titels waar maakt.
De herinnering aan wat de vrouw gedaan heeft zal wereldwijd als ‘dit goede nieuws’ verteld worden. Er is driemaal eerder in Matteüs sprake van het ‘evangelie’. Twee maal als ‘evangelie van het Koninkrijk (4,23; 9,35). De derde en de vierde keer is het evangelie gekwalificeerd als ‘dit’ evangelie. Vindt hier een verschuiving plaats in wat het evangelie betekent en met zich mee brengt? In 24, 14 heeft het evangelie ook een mondiale reikwijdte. Het vers dat er aan voorafgaat is: ‘Maar wie standhoudt tot het einde, zal worden gered’. Evenals in 26, 13 heeft het evangelie op de hele wereld betrekking, maar in een context van lijden, dat ook niet aan de volgelingen van Jezus voorbij gaat. Het evangelie is niet alleen maar blij nieuws.
Dán, daarop, gaat Judas naar de hogepriesters. Het woord dan, ‘tote’ suggereert een voortgang en aansluiting die direct met het voorgaande te maken heeft. We kunnen daar uit afleiden dat de ongehoorde identificaties die Jezus hier op zich toepast voor Judas een stap te ver gaan. De joodse auteur Joseph Klausner heeft gesuggereerd dat Judas een religieuze plicht doet, in lijn met wat in de Thora staat. Volgens Deuteronomium 13 moeten valse profeten ter dood gebracht worden. Vanuit dit perspectief deed Judas zijn godsdienstige plicht door het Sanhedrin als religieuze rechtbank te laten oordelen. Alle meningen en oordelen over de handelwijze van Judas zijn tot op zekere hoogte speculatief. Tegen de opvatting van Klausner zou nu juist de geldzucht van Judas ingebracht kunnen worden, een motief dat Matteüs wel, maar Marcus niet noemt. Maar de dertig zilverstukken zijn vooral symbolisch in het geheel van de midrasj benadering van Matteüs, die uit gaat van een complexe interpretatie van Zacharia 11, 12-13 en Jeremia 32. In Exodus 21,32 zijn 30 sikkels zilver de prijs die het leven van een slaaf waard is. Tekent zich hier misschien een lijn af van de lijdende knecht naar de slaaf in Phil. 2,7?
V
oor de benadering van Klausner kan pleiten dat Judas zich in het bijzonder tot de hogepriesters richt als hoogste religieuze autoriteit. Direct na de overlevering aan Pilatus (en dan (tote)…) wierp Judas, die Jezus had overgeleverd aan het Sanhedrin, de dertig zilverstukken terug in de tempel. Deze overlevering aan de Romeinse wereldse autoriteit had niet in zijn religieus gemotiveerde bedoeling gelegen.
Het motief van de armoede: Betanië (Huis van de arme) introduceert al dit motief. Het ‘Want de armen zijn altijd bij jullie’ is door christenen vaak gelezen als een berusting in armoede. Maar het is een directe verwijzing naar de Thora, Deuteronomium 15. Daar wordt met de armoede scherp maar realistisch omgegaan: ‘Niemand zal in armoede leven’(vs. 4). Maar als er toch iemand gebrek lijdt, leen dan zo veel hij nodig heeft (vs. 7). Armen zullen er altijd bij u zijn, wees daarom vrijgevig (vs. 11). In de tijd voor het Pascha werden de joden in het bijzonder opgeroepen om aalmoezen te geven. Jezus riep zijn discipelen niet op tot een andere praktijk, maar om erkenning van dit unieke (en noodzakelijke?) moment van een messiaanse zalving.
De rol en positie van de vrouw: Jezus erkent in de zalving het ritueel dat bij een begrafenis door vrouwen plaats vindt. ‘Het zalven van het hoofd is ook een teken van een koninklijke opdracht en daarmee wordt de vrouw hier in de niet traditionele positie van priester en/of profeet geplaatst’….’Het gebrek van de leerlingen aan werkelijk inzicht blijft gedurende het hele lijdensverhaal, waar het geplaatst wordt naast verschillende typeringen van vrouwen als bewust, meevoelend en trouw’. (Levine).
Literatuur: Pinchas Lapide ‘Wie waren schuldig aan de dood van Jezus?’ (1988); Amy-Jill Levine, Commentaar op Matteüs, in: ‘Met eigen ogen. Commentaar op de Bijbel vanuit het perspectief van vrouwen’ Newsom en Ringe (red.) (1995); Boyarin, ‘The Jewish Gospels. The Story of the Jewish Christ’ (2012); Zie over Klausner (oom van Amos Oz) en Judas: mijn bijbelblog ‘Fictie rond Judas’ (PThU/Bijbelblog, 30 juni 2016).