Matteüs 25: 31-46
1. Plaats in het geheel
Veel commentaren zien ons Bijbelgedeelte als onderdeel van de zogeheten “Eschatologische Rede”, die loopt van Mat.24: 1 – 25: 46.
Sommigen rekenen ook hoofdstuk 23 al hierbij, zodat de redevoeringen mooi in 5 stukken kunnen worden ingedeeld:
– rede tegen de Farizeeën
– rede over de laatste dingen
– de wijze en de dwaze meisjes
– de gelijkenis van de talenten
– het oordeel van de mensenzoon
Hoe het ook wordt ingedeeld, we hebben hier te maken met het slot van deze retorische stukken alvorens we gaan naar het verhaal over het lijden en sterven van Jezus.
2. Structuur
Ik volg de indeling die Wim Weren geeft in “De Bijbel spiritueel”. Hij noemt het een heldere structuur:
A 31 – 33 de mensenzoon scheidt alle volken in twee groepen
B 34 – 40 zijn oordeel over de rechtvaardigen
a 34 vonnis
b 35-36 motivering van het vonnis
c 37-39 verbaasde reactie van de rechtvaardigen
d 40 criterium
B’ 41 – 45 zijn oordeel over de vervloekten
a 41 vonnis
b 42-43 motivering van het vonnis
c 44 verbaasde reactie van de vervloekten
d 45 criterium
A’ 46 de ene groep wordt beloond, de andere bestraft
* Opvallend is de bijna volmaakte parallellie tussen B en B’. Weren merkt terecht op dat elders in de Bijbel en in de vroeg-Joodse literatuur vaak eenzijdig de nadruk valt op de negatief beoordeelde groep. In de regel gaat het vooral over ‘de vernietiging van Israëls vijanden’ en/of over ‘de bestraffing van zondaars’. Hier is dat anders. Het oordeel strekt zich hier ook uit tot de gezegenden (οἱ εὐλογημένοι τοῦ πατρός μου) /de rechtvaardigen (οἱ δίκαιοι).
* Opvallend zijn ook de herhalingen:
– tot 4x toe worden dezelfde activiteiten opgesomd (evenveel als de letters van Gods Naam)
(35-36, 37-39, 42-43, 44)
– het gaat in die herhalingen om 6 activiteiten (evenveel als de werkdagen van de week)
1. honger-eten,
2. dorst-drinken,
3. vreemdeling-gemeenschap,
4. naakt-gekleed,
5. ziek-omzien,
6. gevangen- bezocht
In de latere kerk zijn hieruit de 7 werken van barmhartigheid ontstaan, waarbij ook ‘het begraven van de doden’ werd gerekend. Dat komt in deze tekst niet voor.
* Er is ook nog één opvallend verschil als je de teksten naast elkaar legt:
vers 40b: Mijn geringste broeders en zusters (τῶν ἀδελφῶν μου τῶν ἐλαχίστων)
vers 45b: de geringsten (τῶν ἐλαχίστων)
Hetzelfde onderscheid proef je ook al eerder als er staat:
vers 34: gezegenden van mijn vader (οἱ εὐλογημένοι τοῦ πατρός μου)
vers 41: weg van mij vervloekten (ἀπ’ ἐμοῦ [οἱ] κατηραμένοι)
Vooral het gebruik van het bezittelijk voornaamwoord trekt de aandacht.
3. Gemiloet Chassadiem (of: Gemiloet Chesed):
De rabbijnen hebben een vaststaande uitdrukking om over de werken van barmhartigheid te spreken: gemiloet chassadiem, letterlijk: vergelding van goedheid, van liefdadigheid. De uitdrukking komt voor het eerst voor in het Misjnatractaat Pirke Avot (Spreuken der Vaderen) bij Simon de rechtvaardige in zijn spreuk over de drie pijlers van deze wereld: Op drie principes berust de wereld. Op de Thora, op de dienst voor God en op het verlenen van menslievende diensten. (Pirke Avot I, 2). De derde pijler is de ‘gemiloet chassadiem’. Latere commentaren werken het uit in lijsten van goede daden die typisch zijn voor de rechtvaardigen. Interessant in verband met de Mattheustekst is dat deze daden vruchten afwerpen in deze wereld, maar ook verdienstelijk zijn voor de ‘komende wereld’.
Rabbi Jochanan (BT Sjabbat 127a) kende een lijst van 6 werken:
1. gastvrijheid
2. zieken bezoeken
3. bidden met vroomheid
4. vroeg opstaan om naar het studiehuis te gaan
5. de Thora laten bestuderen door zijn kinderen
6. de naaste met mededogen beoordelen
Er zijn echter ook in datzelfde traktaat toevoegingen, waarvan gezegd wordt dat het een het ander aanvult:
1. vader en moeder eren
2. handelen met goedheid
3. vrede brengen tussen mensen
4. vooral: Thora studeren
Strack/Billerbeck heeft een zeer uitgebreid excurs (die altjüdische Liebeswerke) van 50 pagina’s over de ‘gemiloet chassadiem’ en onderscheidt daar 6 werken die de voorkeur genieten:
1. gastvrijheid
2. het opvoeden van weeskinderen
3. het vrijkopen van gevangenen
4. het actief deelnemen aan een bruiloft
5. het bezoeken van zieken
6. het begraven van de doden
Onze tekst lijkt een van de vele variaties op deze ‘gemiloet chassadiem’.
4. Het annuleren van het oordeel
Interessant in verband met onze tekst is ook wat ik op de website van Chabad-Antwerpen vond:
“Er zijn drie dingen die het slechte oordeel annuleren: berouw, gebed en liefdadigheid.” Dit komt overeen met een ander gezegde van onze Geleerden: “De wereld berust op drie dingen: op Tora, Avoda en Gemiloet Chassadiem”. Berouw komt overeen met Tora, omdat het oproept om terug te keren naar de Tora en de Geboden. Avoda is gebed; en Gemiloet Chassadiem is hetzelfde als Tsedaka. Onze Geleerden hebben het ook op een andere wijze uitgedrukt: “De wereld rust op drie dingen: Op gerechtigheid, waarheid en vrede.”
Daaruit begrijpen wij dat de tijd van gebed hetzelfde is als de tijd van de (zelf) berechting; de Tora is waarheid; en van liefdadigheid (Tsedaka) wordt gezegd dat het de vrede in de wereld versterkt.
Tsedaka (liefdadigheid) is net als Tesjoeva (terugkeer) en Tefilla (gebed) een gebod. Wij vertalen het woord met “liefdadigheid”, maar het woord betekent eigenlijk rechtschapenheid. Wij moeten Tsedaka niet geven uit de goedheid van ons hart, of omdat we het niet kunnen aanzien dat armen moeten lijden, maar wij geven Tsedaka omdat G d ons heeft opgedragen de armen te helpen. Wij zijn verantwoordelijk voor hen; zij hebben recht op onze hulp, ongeacht onze persoonlijke gevoelens. Dit is waarom iedereen geboden is om Tsedaka niet naar zijn gevoel, maar naar zijn vermogen te geven.
5. Wie is wie?
De commentatoren zijn verdeeld over de vraag wie er bedoeld zijn met ‘alle volkeren’ (πάντα τὰ ἔθνη) en wie ‘mijn geringste broeders en zusters’ (τῶν ἀδελφῶν μου τῶν ἐλαχίστων) zijn.
Er is een stroming die de termen universeel verstaat. “Alle volkeren’ is ‘heel de mensheid’ en ‘mijn geringste broeders en zusters’ zijn alle mensen die in nood verkeren, waar en wanneer ook.
De tweede stroming denkt dat ‘alle volkeren’ alle ‘heidense volkeren’ zijn en dat de ‘broeders en zusters van de mensenzoon ‘de Christenen’ zijn, waarbij sommigen dan weer denken aan slechts een beperkte groep Christenen, die rondtrekkend het evangelie predikten. Er is een aardige parallel aan het slot van Mattheus 10: 42: en al wie één van deze kleinen te drinken geeft met een drinkbeker koelte, alleen maar om zijn naam ‘leerling’. Amen is het, zeg ik u, die zal zijn loon niet verliezen!
6. De Gojim
Persoonlijk vind ik dat het om meerdere redenen voor de hand ligt om bij ‘alle volkeren’ aan de gojim te denken. Binnen het Jodendom kennen we in verband daarmee natuurlijk de 7 Noachitische geboden. Deze zeven Noachitische wetten zijn bedoeld als een morele code voor alle volken op aarde. Degenen die leven volgens deze wetten worden ‘B’ne Noach’ (zonen of kinderen van Noach) of ook wel Noachiden genoemd. Deze universele geboden zijn te vinden in de Babylonische Talmoed.[ ‘B.T.Sanhedrin 56ab’] Het gaat om de volgende voorschriften:
1. Het scheppen van een rechtsorde
2. Het verbod op blasfemie, godslastering
3. Het verbod op idolatrie, afgodendienst
4. Het verbod op onzedelijkheid, immoraliteit
5. Het verbod op het vergieten van bloed, moord
6. Het verbod op diefstal
7. Het verbod op het eten van vlees dat van een levend dier is genomen
Het lijkt in de uitwerking met de 6 gemiloet chassadiem van Mat.25 toch te gaan over de ‘volkeren’, de gojim en niet over Israël. In het oordeel komt het dus aan op medemenselijkheid. De mensenzoon die uiteindelijk in volle glorie zal komen met alle engelen is onder ons aanwezig op plaatsen waar wij het niet verwachten. Hij is aanwezig in barre omstandigheden en in het gezelschap van armen en uitgestotenen. Alle volkeren krijgen hiermee te maken en ontvangen zo een duidelijke richtlijn van humaan handelen.
7. De Geringsten (ἐλαχίστων)
Een uitdrukking die duidt op de mensen aan de rand van de joodse samenleving. In het algemeen kom je daarbij steeds tegen: weduwen, wezen en vreemdelingen. Maar soms ook ‘de armen’. Zie bijv. Ex 22: 21 -27.
Gezien het feit dat zij object zijn van de ‘gemiloet chassadiem’ ligt het voor de hand aan deze categorieën mensen te denken die in elke samenleving bestaan. Bijzonder dat je in de ontmoeting met hen ‘de mensenzoon’ ontmoet.
8. Het oordeel van de mensenzoon
De bijzondere figuur van de mensenzoon kennen we vooral uit Daniel 7: 13: Ik bleef aanschouwen, in nachtelijke aanschouwing, en zie, met de wolken des hemels mee genaakte iemand als een mensenzoon; hij bereikte de hoogbedaagde en mocht diens aanschijn naderen. 14 Hem werd verleend: heerschappij, waardigheid en koningschap, en alle gemeenschappen, natiën en talen eerden hem: zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij die niet vergaat en zijn koningschap is er een dat niet wordt beschadigd!
Maar je kunt ook veel breder over deze term denken. Peter van het Riet schrijft: De Griekse uitdrukking huios tou anthroopou in dit vers, vaak vertaald met ‘zoon des mensen’ of ‘mensenzoon’, wordt in Bijbelvertalingen en in de exegese meestal eenzijdig op Jezus betrokken. Maar in Tenach en joodse traditie is het een term met een veel bredere betekenis. ‘Mensenzoon’ is de vertaling van de Hebreeuwse uitdrukking ben adam, ‘zoon van Adam’, of ‘zoon van de mens(heid)’. De term komt in de psalmen en profeten regelmatig voor. Vaak is het gewoon een aanduiding voor (individuele) ‘mensen’. Het woord adam heeft immers een collectieve betekenis: ‘mensheid’. De leden van de mensheid worden daarom ‘mensenzoon’ genoemd, waarbij ‘zoon’ ook ‘dochter’ impliceert. Nederlandse vertalingen van Tenach vertalen de Hebreeuwse uitdrukking ben adam meestal met ‘mensenkind’ (bijv. in Psalm 8:5). Daardoor gaat de verbinding met de vertaling ‘zoon des mensen’ of ‘mensenzoon’ die in de evangeliën gebruikt wordt, verloren. Als ‘Zoon des mensen’ ook nog eens met een hoofdletter wordt vertaald (Hebreeuws en Grieks kennen het verschil tussen hoofd- en kleine letters niet) dan worden Bijbellezers gemakkelijk op het verkeerde been gezet en gaan zij denken dat ‘zoon des mensen’ een unieke titel voor Jezus is.
Toch is dit te eenvoudig naar mijn smaak, omdat het hier duidelijk niet over ‘een mens’ gaat, maar over ‘de mensenzoon’ die komt in al zijn glorie en die zich neerzet op de troon om te oordelen. Als die ‘mensenzoon’ refereert aan Daniel 7 dan hebben we bovendien niet met een Hebreeuwse, maar met een Aramese tekst vandoen. En dan is het de vertaling van ‘bar enosj’.
9. Apocalyptiek
We vinden deze ‘mensenzoon’ vooral in de apokalyptische literatuur. Volgens het Testament van Abraham is de ‘mensenzoon’ letterlijk de zoon van Adam, Abel, die door de slechte Kain vermoord werd. God wees Abel echter aan als rechter in het eindgericht, omdat hij wilde dat mensen door hun gelijke zouden worden gericht. Pas bij het 2e oordeel oordelen de stammen van Israël over de hele schepping en pas bij het 3e oordeel treedt God zelf als rechter op. (zie ook Mat. 19: 28) In een van de fragmenten uit Qumran treedt Melchitsedek op als priester-rechter met een verwijzing naar psalm 110.
In 1 Henoch 37-71 en 4 Ezra 13 is de mensenzoon een Heerser, preëxistent, bij de troon van God en door God aangewezen als de Eerstgeborene om Vorst over het volk Israël te zijn. Aan het eind der dagen houdt Hij het grote feestmaal met hen, die Hij daartoe uit de doden heeft opgewekt. Een paradijskoning over een wereld zonder noden. Hij heeft dan alle boze machten vernietigd.
In het pseudo-epigrafische boek 4 Ezra doemt de ‘mensenzoon’ plotseling op uit de zee, vliegend op de wolken van de hemel. Hij komt om de ‘kwaadwilligen’ te oordelen. Zijn opdracht is de 12 stammen van Israël opnieuw op te richten. Hij verzamelt zijn troepen en vernietigt de legers van de mensen. Maar in 4 Ezra heeft deze figuur vooral het uiterlijk van een mens, maar hij is geen gewone sterveling, maar een pre-existent wezen met bovennatuurlijke krachten.
Excurs:
Het boek 1 Henoch (37-71; 3e eeuw v. Chr.) geeft de volgende beschrijving van de Zoon des Mensen:
En ik vroeg aan de engel die mij begeleidde en mij alle verborgen dingen toonde, aangaande die Zoon des Mensen, wie hij was, waar hij vandaan kwam, en waarom hij de Ene met een wijs hoofd vergezelde? En hij antwoordde en zei tegen mij: dit is de Zoon des Mensen die rechtvaardigheid heeft, bij wie rechtvaardigheid verblijft, en die alle schatten van wat verborgen is openbaart…
En deze Zoon des Mensen die gij gezien hebt, zal de koningen en de machthebbers van hun zetels doen opstaan, en de geweldigen van hun troon, en zal de teugels der geweldenaren losmaken, en de tanden der zondaars breken. En hij zal de koningen van hun tronen en koninkrijken halen, omdat zij Hem niet verheerlijken en prijzen, en evenmin nederig erkennen uit welke bron hen een koninkrijk was toebedeeld. En hij zal de gelaatsuitdrukking van de geweldenaren omlaag halen, en zal hen van schaamte vervullen. En duisternis zal hun verblijfplaats zijn, en wormen zullen een bed voor hen zijn. En zij zullen niet de hoop verkrijgen om van hun bed op te staan, omdat zij de naam van de Heer der Geesten niet verheerlijken.
4 Ezra, 13 (1e eeuw na Chr.):
32 En als deze dingen geschieden, en de tekenen gebeuren, die ik u tevoren getoond heb, dan zal mijn Zoon geopenbaard worden die gij als een man hebt zien opkomen.
33 En wanneer alle volken zijn stem zullen horen, zo zal een ieder in zijn land zijn krijg, die hij tegen de andere had, laten varen.
34 En een ontelbare menigte zal bijeen vergaderen, alsof zij wilden komen en hem bestrijden.
35 Doch hij zal staan op de spits van de berg Sion.
36 Sion nu zal komen, en het zal bereid en opgebouwd aan allen vertoond worden, gelijk gij gezien hebt, dat de berg zonder handen werd uitgehouwen.
37 Doch deze mijn Zoon zal de dingen bestraffen, die de volken uitgevonden hebben, namelijk deze hun goddeloosheden, welke het onweder nabij komen vanwege hun kwade gedachten, en pijnigingen, waarmee zij zullen beginnen gepijnigd te worden,
38 Die met de vlam worden vergeleken; en hij zal hen verderven zonder arbeid, door de wet, die met vuur wordt vergeleken.
Onze tekst lijkt toch vooral een variant op al deze apocalyptische teksten en moet dus ook in dat kader gelezen worden. Een tijd van grote crisis, er is geen weg meer mogelijk naar herstel, naar Teshuva. Het oordeel komt en de ‘mensenzoon’ is gemachtigd om te oordelen.
10. Tenslotte….
* Ik hou niet zo van preken over het einde der tijden, omdat ik niet geloof dat dit soort teksten daar echt over gaan.
* Preken over het laatste oordeel is er al te veel gebeurd
* De tekst bevat m.i. een prachtig ethisch appel op alle mensen om de menselijkheid in ons midden te bewaren als het meest kostbare en belangrijkste wat aan mensen is gegeven. In het gelaat van de geringsten ontmoeten wij het gelaat van ‘hem die ons oordeelt’. Dat is mooie en diepzinnige theologie, waar ik me bij thuis voel.
* De mensenzoon is dus ook op te vatten als de stem van ons geweten dat tot ons roept vanuit de ander. Prachtig verwoordde Levinas dat toen hij zei: het verschil (la différence) tussen mij en de ander is niet onverschillig zijn (non-indifférence). In een rede die hij hield in de benedictijnerabdij van Toumliline (Marokko) voor een gehoor van Joden, Christenen en Moslims zei hij: De ethische relatie omvat dus tegelijkertijd het zelfbewustzijn en het bewustzijn van God. De ethiek is geen voortvloeisel van de aanschouwing van God, maar is precies die aanschouwing. De ethiek is een optiek, zodat alles wat ik van God weet en alles wat ik van zijn woord kan begrijpen en alles wat ik hem redelijkerwijs kan zeggen een ethische uitdrukking moet vinden. In de Heilige Ark van waaruit Mozes de stem van God vernam, lagen alleen maar de tafelen van de Wet.
Harry Smit