< Alle onderwerpen
Printen

Matteüs 06: 24-34

Bij de uitleg van dit gedeelte van de Bergrede is het van belang om helder te hebben wie hier primair worden aangesproken. Zijn het de verarmde massa’s uit Galilea, was het een gemengd publiek van armen en rijken, of waren het alleen de discipelen? Een uitleg die vooral de armen als doelgroep ziet en dan van hen vraagt ‘zich geen zorgen te maken’, is weinig overtuigend. Wij kunnen hier nog altijd het beste uitgaan van de eerste verzen van de Bergrede waar Jezus ‘ging zitten met de leerlingen om zich heen’ en hen onderrichtte. Het was de typische wijze waarop een rabbijn zijn leerlingen leerde, zittend. De mensenmassa is als decor aanwezig. De leerlingen moeten wel in relatie tot hen aan de slag met wat zij leren. Aan het slot van het evangelie wordt hen opgedragen dit leren van deze Thora-uitleg van Jezus uit te breiden tot alle volken.
Omdat de discipelen worden aangesproken is dat voor sommigen aanleiding om met name ‘het niet bezorgd zijn als levenswijze zonder eigen bezit’ te beperken tot de kleine kring van leerlingen die besloten hebben Jezus in deze levenswijze te volgen. Het is dan een ethiek die in zijn radicaliteit bepaald wordt door de urgentie van de eschatologische verwachting. En wordt zo meer een ‘sektarische levensinstructie’ (van Loopik. Hij wijst op soortgelijke beeldspraak over vogels en leliën bij de rabbijnen, maar daar blijft het meer op poëtisch dan op praktisch niveau). De vraag naar de hoorders van de tekst is voor de vraag naar de actualiteit van de tekst voor verkondiging nu, niet onbelangrijk. Hoorders met gevoel voor ‘mindfulness’ , als ‘een zachtmoedige relatie aangaan met wat zich aanbiedt’, als ‘een anti-stress gerichte aanwezigheid in het nu’, zouden zich door de tekst aangesproken kunnen voelen. Of wie op zoek is naar ‘onthaasting’. Niet geheel ten onrechte. Maar de tekst over de Mammon en het eerst zoeken naar het Koninkrijk en de daarbij passende gerechtigheid plaatsen het niet bezorgd zijn wel in een heel speciaal kader van sociale kritiek. De omsluitende teksten over de mammon (vs. 24) en over de gerechtigheid (vs. 33) hebben de potentie om alle groepen hoorders in te sluiten.
Van alle uitleg van zowel christelijke als joodse exegeten heeft er geen mij echt kunnen overtuigen. Er blijft bij elke benadering veel onzekerheid over de oorspronkelijke bedoeling. Hoewel de een waarschijnlijker lijkt dan de ander, blijft het bij een benadering. Ik voeg er als suggestie – en niet meer dan dat – een eigen benadering aan toe. Een benadering die uitgaat van een ethos dat verbonden is met het motief van sabbat- en jubeljaar.
De Bergrede is een bewuste compositie. Volgens sommigen is het gedeelte van 5: 17 tot 7:12 een zorgvuldige uitwerking van de acht zaligsprekingen. De zaligsprekingen vormen de beloften, de becommentariërende uitwerking vormt de opdracht en de weg naar de verwerkelijking. Vanuit die opzet wordt het gedeelte 6: 19-34 omschreven als ‘niet veroveren, maar ontvangen’, als een uitwerking van de derde zaligspreking ‘gelukkig de zachtmoedigen, want zij zullen het land bezitten’.
Flusser ziet de eerste drie zaligsprekingen als voortkomend uit Jesaja 61:1,2. Zo vormen ze een parallel met Lucas 4:16-22, waar Jezus aan de hand van dezelfde tekst in de synagoge in Nazareth zijn ’programma’ bekend maakt. Het ‘evangelie’ wordt in de tekst van Lucas nader ingekleurd als een ‘genadejaar’ van de Heer’, waarmee bij Jesaja het jubeljaar bedoeld is. Vanuit dit uitgangspunt zijn in heel het evangelie van Lucas verwijzingen naar sabbat- en jubeljaar te vinden. In de Bergrede vinden we ook verwijzingen naar sabbatjaar motieven, zoals in het Onze Vader ( soms aangeduid als een ‘jubeljaar-gebed’) met name de bede om het vergeven/kwijtschelden van financiële schuld. Wanneer we vanuit dit perspectief Matteüs 6: 24- 34 bezien, zouden de volgende elementen met sabbat- en jubeljaar motieven verbonden kunnen worden:
– Het laten braak liggen van de grond en daarom leven van wat de aarde vanzelf voortbrengt: de lelies ‘ werken niet en weven niet’. De natuur is in sabbatrust. Als een uitdaging tot navolging door de mens.
– Het negenenveertigste jaar is een sabbatjaar, en het vijftigste jaar een jubeljaar. Dat betekent dat de grond twee jaar braak zou moeten liggen en dat de mens, rijk en arm, en de dieren zouden moeten zien te leven van wat de aarde dan nog opbrengt. Dat kan alleen zonder zorg over voedsel en kleding. In de voorschriften voor sabbat- en jubeljaar wordt expliciet verwezen naar het ‘niet zorgen’ (Leviticus 25: 20-22).
– De zachtmoedigen zijn ook de geduldigen. Zij zullen het land bezitten/beërven. In het vijftigste jaar werd de grond terug gegeven aan wie die door nood gedreven had moeten verkopen. Dat kan lang wachten zijn. Rabbijnen konden deze beloften daarom ook verstaan als het deelachtig worden aan de komende wereld.
– Wie de mammon dient, en niet God door wat hij in zijn Thora gegeven heeft, zal het sabbatjaar en jubeljaar moeilijk kunnen realiseren. Wie de mammon dient gaat alsmaar door met het ophopen van geld en bezit, zonder van ophouden te weten. Dat zien we bij de heidenen. Die kennen dan ook geen sabbat- en jubeljaar. Afhankelijkheid van God staat tegenover de afhankelijkheid van mammon. Het is op zich een neutraal begrip, afgeleid van een begrip dat zekerheid en vertrouwen uitdrukt. Maar het begrip wordt al gauw de aanduiding van een afgod. Zo lang de mammon een instrument blijft, een hulpmiddel in een maatschappelijk verkeer dat sociaal soepel moet verlopen, is er weinig aan de hand. Maar het loopt uit de hand als het instrument los komt te staan van de inkadering in de Thora.
– Het gedeelte over het niet zorgen wordt afgesloten met de centrale tekst: ‘zoek liever eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid’. Dat kan zowel gelezen worden als een eigenschap van God als van zijn koninkrijk. In beide gevallen gaat het om het recht doen aan de armen.
– De tekst verwijst naar Gods zorg voor zijn goede schepping. Die schepping moet ook recht gedaan worden door de mens. Zou dat ook besloten kunnen zijn in de gerechtigheid van het koninkrijk? Aan het slot van de Hebreeuwse bijbel staat dat het volk zeventig jaar in ballingschap moest gaan om het land al de sabbatjaren te vergoeden die zij niet gehouden hadden (2 Kronieken 36: 21). De aarde had recht op herstel. Zouden we dit ook mogen horen in de verwijzingen naar Gods zorg voor de natuur in onze tekst?
Er zijn theorieën en berekeningen rond de vraag of Jezus zijn openbare optreden begon in een officieel jubeljaar op de joodse kalender. Maar dat blijft voorlopig speculatie, die ook niet doorslaggevend is. Als Jezus jubeljaar motieven gebruikte plaatste hij die in een eschatologisch en een wijsheids kader, dat in zijn tijd nooit los stond van de Thora. Het was daarvan eerder een toespitsing en actualisering, met de mogelijkheid van aanpassing, verscherping of afzwakking. Veel joodse teksten over sabbat- en jubeljaar uit de tijd van Jezus tonen dit aan. Als onze tekst een toespitsing is van de vraag hoe de belofte in vervulling kan gaan voor de zachtmoedigen die geen land bezitten, kunnen wij moeilijk nagaan of Jezus en zijn discipelen daar praktisch gevolg aan konden geven. Voor ons blijft de vraag hoe wij het ethos achter de sabbat- en jubeljaar teksten kunnen en willen benoemen en doorvertalen naar de actualiteit. En dat mag in de lijn van de Bergrede radicaal zijn.
Literatuur: Marcus van Loopik ‘Balk en splinter. Joodse achtergronden van de Bergrede’; N.A. Schuman ‘Al deze woorden…Over het evangelie naar Mattheüs’ (over de compositie van de Bergrede p.65-69); Bram Grandia ‘Zeven maal zeven. Over sabbatjaar en jubeljaar en Gods bevrijdende economie’; Sharon H.Ringe ‘Jesus, Liberation and the Biblical Jubilee. Images for Ethics and Christology’; Hans Ucko (ed.) ‘The Jubilee Challenge. Utopia or Possibility? Jewish and Christian Insights’.
Zie voor de mammon als instrument op deze website onder ‘archief evangeliën’ de tekst van mijn hand over Lucas 16:1-8.

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *